ECLI:NL:RBAMS:2020:4774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
13/684034-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging tot zware mishandeling van levensgezel met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 25 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezel heeft mishandeld en geprobeerd heeft haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De feiten vonden plaats op 20 februari 2019 in Amsterdam en op 7 juli 2019 in Rotterdam. De verdachte heeft zijn levensgezel meerdere keren hard geslagen, gestompt en met een vaas en een brandende sigaret aangevallen. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder verklaringen van de aangeefster en fysieke sporen, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 178 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en verplichtingen tot behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van de persoonlijke integriteit van de aangeefster en ter voorkoming van recidive.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684034-19, 10/156066-16 (tul)
Datum uitspraak: 25 september 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres],
[plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G.P. Sholeh, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. van Koesveld, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1.
op of omstreeks 20 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel
[persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] (met kracht)
- eenmaal en/of meermalen hard in/tegen de rug te slaan en/of te stompen en/of
- eenmaal en/of meermalen hard tegen een deur aan te duwen en/of
- eenmaal en/of meermalen in/tegen het gezicht/gelaat te slaan en/of te
stompen en/of
- eenmaal en/of meermalen hard in het kruis/de schaamstreek te schoppen;
2.
(parketnummer 684118-19)
op of omstreeks 7 juli 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- voornoemde [persoon] eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of
- een vaas, althans een hard voorwerp tegen het gezicht van voornoemde [persoon] (kapot) heeft geslagen en/of
- een brandende sigaret tegen de wang, althans tegen het gezicht van voornoemde [persoon] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- voornoemde [persoon] eenmaal of meermalen tegen de zij, althans tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt;
subsidiair:
op of omstreeks 7 juli 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel,
[persoon], heeft mishandeld door
- voornoemde [persoon] eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht te stompen en/of te slaan en/of
- een vaas, althans een hard voorwerp tegen het gezicht van voornoemde [persoon] (kapot) te slaan en/of
- een brandende sigaret tegen de wang, althans tegen het gezicht van voornoemde [persoon] te drukken en/of gedrukt te houden en/of
- voornoemde [persoon] eenmaal of meermalen tegen de zij, althans tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
De standpunten
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie betoogd dat hier sprake is van een poging tot zware mishandeling, omdat verdachte aangeefster [persoon] harde klappen tegen haar hoofd, nabij haar slaap zou hebben gegeven, maar dat het tweede gedachtestreepje – dat verdachte haar tegen het gezicht zou hebben geslagen met een vaas – niet kan worden bewezen omdat dit onderdeel onvoldoende steun vindt in het dossier.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte aangeefster [persoon] heeft geslagen en dat hooguit bewezen kan worden dat hij haar heeft geduwd. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet zonder meer geloofd dient te worden en dat het ook mogelijk is dat haar letsel is veroorzaakt door een val, aangezien zij dronken was. Wel kan volgens de raadsvrouw bewezen worden dat verdachte aangeefster een klap heeft gegeven met de vlakke hand.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van aangeefster [persoon], zijn partner, en de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van haar.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 primair dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de omstandigheden dat ter plaatse een pluk haar van haar is gevonden, dat zij een wondje op haar wang had, dat er een sigaret lag en dat zij degene was die om hulp riep. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om uit te kunnen gaan van de juistheid van de verklaring van aangeefster, ook voor zover deze inhoudt dat verdachte een vaas tegen haar gezicht heeft geslagen. Het letsel van aangeefster, een bult op haar hoofd, past ook bij deze lezing van aangeefster.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 20 februari 2019 te Amsterdam, zijn levensgezel [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon]
- hard in de rug te stompen en
- hard tegen een deur aan te duwen en
- in het gezicht te slaan;
2.
(parketnummer 684118-19)
op 7 juli 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- voornoemde [persoon] met gebalde vuist tegen het gezicht heeft gestompt en
- een vaas tegen het gezicht van voornoemde [persoon] heeft geslagen en
- een brandende sigaret tegen de wang van voornoemde [persoon] heeft gedrukt en
- voornoemde [persoon] tegen de zij heeft geschopt.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte aangeefster [persoon] slechts geduwd zou hebben en dat dit geen mishandeling, dus geen strafbaar feit, zou zijn omdat een duw geen pijn zou doen.
De rechtbank heeft hiervoor niet alleen bewezen verklaard dat verdachte aangeefster heeft geduwd, maar ook dat hij haar heeft gestompt en geslagen. Aangenomen kan worden dat deze handelingen in ieder geval pijn doen. Het verweer van de raadsvrouw dient alleen hierom al afgewezen te worden.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 178 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de in het rapport van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering van 12 maart 2020 geadviseerde bijzondere voorwaarden en een contactverbod met aangeefster [persoon] voor de duur van drie maanden, tenzij contact nodig is in het kader van de hulpverlening. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als strafmaatverweer bepleit aan verdachte, bij een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, geen contactverbod op te leggen, omdat de verdediging verwacht dat aangeefster [persoon] contact met verdachte zal opnemen, waardoor verdachte zijn contactverbod zal hebben overtreden en in de problemen zal komen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel, aangeefster [persoon], door haar hard te stompen in haar rug, te slaan in haar gezicht en hard tegen een deur te duwen. Ook heeft hij geprobeerd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met zijn vuist in haar gezicht te slaan, een vaas tegen haar gezicht te slaan, een brandende sigaret tegen haar wang te drukken en tegen haar zij te schoppen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen, dat veel ernstiger had kunnen zijn. De persoonlijke integriteit van het slachtoffer is ernstig aangetast door deze gedragingen van verdachte.
De rechtbank houdt er in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 27 augustus 2020 eerder is veroordeeld voor mishandeling van zijn toenmalige partner. Voor deze veroordeling liep verdachte bovendien nog in een proeftijd en dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het psychologisch onderzoek betreffende verdachte van 25 februari 2020, opgemaakt en ondertekend door drs. R. Zwaan, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een depressie, een matige stoornis in alcoholgebruik en een posttraumatische stressstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden dit. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag en op het aanbrengen van ernstig lichamelijk letsel wordt als matig ingeschat en het risico op acuut dreigend geweld wordt als laag ingeschat. Om het recidivegevaar te beperken, is abstinentie van alcoholgebruik en behandeling van de alcoholafhankelijkheid van verdachte noodzakelijk. Om zijn afhankelijkheid van alcohol te verminderen, is behandeling van het in het verleden ondergane psychotrauma noodzakelijk. Geadviseerd wordt verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden dat hij zich onder toezicht van de reclassering zal stellen en dat hij meewerkt aan een ambulante behandeling, waarin doelstellingen moeten zijn het verminderen/opheffen van zijn alcoholafhankelijkheid en behandeling van de in het verleden doorstane traumatische ervaring.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering van 12 maart 2020, waarin de reclassering zich conformeert aan het advies in bovengenoemd Pro Justitia rapport en adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering (na afspraak), een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting heeft de deskundige H. Blom, reclasseringswerker bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, in aanvulling op het reclasseringsrapport als bijzondere voorwaarde tevens een contactverbod geadviseerd.
De rechtbank onderschrijft de conclusies in voorgaande rapporten en zal de gegeven adviezen opvolgen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en om zijn behandeling en begeleiding zeker te stellen, zal de rechtbank hem daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen, met een proeftijd van drie jaren, welke periode de rechtbank nodig acht nu het om huiselijk geweld gaat. Daarbij zal de rechtbank de in het reclasseringsrapport en ter zitting geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Het geadviseerde contactverbod zal, conform de eis van de officier van justitie, worden opgelegd voor de duur van drie maanden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten aangeefster [persoon].
Ter zitting is gebleken dat er recentelijk wederom een conflict heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissementsparket te Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/156066-16 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 december 2016 van de politierechter te Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen geachte:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde moet zich na een uitnodiging melden bij de reclassering van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering op de [adres, te plaats]. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt onder behandeling laten stellen van GGZ Antes of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische gesteldheid en alcoholproblematiek. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan, bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van veroordeelde, een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en/of detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
veroordeelde moet gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en zodra er een woonplek beschikbaar is verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten in een RIBW van Antes, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, en moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen, indien de reclassering hier de noodzaak voor ziet. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en bepaalt wanneer en/of hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
veroordeelde mag gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [persoon], tenzij de reclassering dit contact nodig acht in het kader van de hulpverlening.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verlengt in de zaak met parketnummer 10/156066-16 de proeftijd met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2020.
mr. Bartels is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.