ECLI:NL:RBAMS:2020:4772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
13-127380-20, 13-149161-20, 13-086867-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling en diefstal door verdachte

Op 25 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 10 mei 1984, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn ex-partner en diefstal van een motorfiets. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de ex-partner en een locatieverbod. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2020, waar de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een motorfiets op 10 mei 2020 en aan twee mishandelingen van zijn ex-partner op 22 mei 2020 en 21 september 2019. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als overtuigend beschouwd en heeft de verdachte vrijgesproken van de vernieling van een deur, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor de aangeefster, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partij, de ex-partner van de verdachte, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de proeftijd van de verdachte vastgesteld op twee jaar, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op het voorkomen van herhaling van strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-127380-20 (A), 13-149161-20 (B) (ttg), 13-086867-20 (C) (ttg),
13-211212-18 (tul), 15-173970-19 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 25 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van zaak A:
op of omstreeks 10 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een motorfiets (merk/type: Hanglong, kenteken: [kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen motorfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair:
op of omstreeks 10 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een motorfiets (merk/type: Hanglong, kenteken: [kenteken]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwiojs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van zaak B:
1.
op of omstreeks 22 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn echtgenote, althans (ex-)levensgezel, [persoon 2], heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] eenmaal of meermalen (met kracht) met de vuist(en) en/of met de vlakke hand(en) in/tegen het oog, althans in/tegen het gezicht en/of tegen de schouder te slaan en/of te stompen;
2.
op of omstreeks 4 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur (behorende bij perceel [adres 2]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Woningcoöperatie Cordaan toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
op of omstreeks 17 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (huis)sleutel(bos) en/of een iPad en/of een telefoon (merk Apple, type iPhone) en/of een PlayStation 4, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 2] en/of [persoon 3] (2006), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak C:
op of omstreeks 21 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn
(ex-)levensgezel, [persoon 2], heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] (met kracht) tegen het oog, althans in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of aan het haar en/of aan het oor te trekken en/of te rukken en/of (vervolgens) voornoemde [persoon 2] naar/tegen de grond te werpen en/of tegen het/de be(e)n(en) te trappen en/of te schoppen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A primair, zaak B onder 1, 2 en 3 en zaak C ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van zaak A, primair heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor de impliciet primair ten laste gelegde diefstal met braak en geconcludeerd dat alleen de impliciet subsidiair ten laste gelegde diefstal bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft over deze diefstal betoogd dat uit camerabeelden blijkt dat de motorfiets van [persoon 1] op 10 mei 2020 rond 7:00 uur is weggenomen door een lange, slanke man met een Marokkaans uiterlijk en donkere kleding en schoenen, dat verdachte diezelfde avond is aangehouden op deze motorfiets en dat zijn signalement overeenkomt met dat van degene die de motorfiets heeft gestolen. De officier van justitie heeft er verder op gewezen dat verdachte wisselend over zijn handelingen met betrekking tot de motorfiets heeft verklaard en dat zijn laatste verklaring dat hij de motorfiets van een groepje kinderen heeft afgepakt om deze naar de politie te brengen, onaannemelijk is. Dit alles maakt dat verdachte degene is die de motorfiets heeft gestolen.
Ten aanzien van feit 1 in zaak B heeft de officier van justitie betoogd dat vaststaat dat aangeefster [persoon 2] is mishandeld, wat ook blijkt uit foto’s van haar letsel, dat zij heeft verklaard dat verdachte dit heeft gedaan, dat deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [persoon 4] en [persoon 5] en dat de politie de zoon van verdachte en aangeefster in tranen en met bibberende stem heeft horen zeggen wat hij heeft moeten meemaken. Gelet hierop kan bewezen worden dat verdachte aangeefster heeft mishandeld.
De in zaak B onder 2 ten laste gelegde vernieling van een deur van de woning van [persoon 4] kan volgens de officier van justitie bewezen worden op grond van de aangifte namens Cordaan, waarbij de aangever van [persoon 4] en [persoon 2] zou hebben gehoord dat verdachte dit heeft gedaan, op grond van foto’s die er van de deur zijn gemaakt en een proces-verbaal van bevindingen waarin staat dat de deur is vernield.
Het wettige bewijs voor een bewezenverklaring van de diefstal in zaak B onder 3 bestaat volgens de officier van justitie uit de aangifte en klacht van [persoon 2] en de verklaring van hun zoon. De verklaring die verdachte pas op zitting heeft afgelegd, is ongeloofwaardig. Het was voor hun zoon een grote stap om aangifte te doen en uit het dossier blijkt dat hij uit angst voor represailles zijn verklaring niet heeft durven ondertekenen. Dat maakt dat deze verklaring ook overtuigend is, aldus de officier van justitie.
Ook voor de in zaak C ten laste gelegde mishandeling geldt dat de verklaring van [persoon 2], dat verdachte haar heeft mishandeld, wordt ondersteund door andere verklaringen zoals die van [persoon 6] en [persoon 4] en door het feit dat de politie ter plaatse haar letsel heeft gezien. Verdachte heeft ook in deze zaak wisselend verklaard. Bewezen kan worden dat hij aangeefster heeft mishandeld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zaak A primair, zaak B feiten 1, 2 en 3 en zaak C en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft zaak A subsidiair. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat weliswaar voldoende bewijs voor de in zaak A subsidiair ten laste gelegde heling van de motorfiets, maar er is onvoldoende om de primair ten laste gelegde diefstal van de motorfiets te kunnen bewijzen. De screenshot die aangever [persoon 1] heeft gemaakt van de dader is onduidelijk, ook volgens de politie, en de omschrijving en kenmerken van de dader zijn zeer algemeen. Daarom dient voor diefstal vrijspraak te volgen.
Verdachte ontkent de in zaak B onder 1 en zaak C ten laste gelegde mishandelingen te hebben gepleegd en vraagt nadrukkelijk om vrijspraak van deze feiten.
Voor de vernieling van de deur in zaak B onder 2 geldt dat het dossier geen directe verklaring bevat over de betrokkenheid van verdachte bij deze vernieling en het bewijs dus te mager is.
Ten aanzien van het bewijs voor de diefstal in zaak B onder 3 geldt dat de verklaring van aangeefster [persoon 2] leidend is en dat zij een bepalende factor was bij de verklaring van haar zoon die in haar bijzijn heeft verklaard. Aangeefster was ook degene die naar de politie ging en vertelde dat haar zoon zijn verklaring niet zou ondertekenen, niet hijzelf.
Daarbij komt dat niet alleen verdachte, maar ook aangeefster én getuige [persoon 4] cognitief beperkt zijn en het voor hen soms lastig is om realiteit en beleving uit elkaar te halen. De rechtbank dient daar rekening mee te houden bij de beoordeling van de afgelegde verklaringen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Beoordeling van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de raadsman – niet bewezen dat verdachte de in zaak B onder 2 ten laste gelegde vernieling heeft gepleegd omdat de betrokkenheid van verdachte bij dit feit onvoldoende blijkt uit het dossier. De aangifte is een ‘van horen zeggen-verklaring’ en verder is er geen direct bewijs waarmee de betrokkenheid van verdachte kan worden vastgesteld.
Daarom zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Beoordeling van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde diefstal van de motorfiets heeft gepleegd en spreekt verdachte vrij van de (impliciet primair) ten laste gelegde diefstal met braak, nu voor braak onvoldoende bewijs is. De verdachte had dezelfde dag van de diefstal de motorscooter in zijn bezit en zijn signalement op het moment dat hij met de motorscooter werd aangetroffen, kwam overeenkomt met dat van de dader. Daarnaast heeft de verdachte wisselend verklaard en zijn ter terechtzitting gedane verklaring is onaannemelijk. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de voornoemde omstandigheden, in onderling samenhang bezien, maken dat kan worden bewezen dat hij degene was die de motorscooter heeft gestolen.
3.3.3
Beoordeling van het in zaak B onder 1 en zaak C ten laste gelegde
De rechtbank volgt de officier van justitie ook in haar betoog ten aanzien van de mishandelingen van de ex-partner van verdachte, aangeefster [persoon 2]. Dát zij is mishandeld, kan in ieder geval op grond van foto’s van haar letsel vastgesteld worden. Dat verdachte de pleger is geweest van deze mishandelingen, blijkt niet alleen uit de verklaringen van aangeefster, maar ook uit de overige verklaringen in het dossier. Deze zijn van personen die direct of indirect getuige zijn geweest van deze mishandelingen. Gelet hierop kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte de in zaak B onder 1 en in zaak C ten laste gelegde mishandelingen heeft gepleegd.
3.3.4
Beoordeling van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de huissleutels van aangeefster [persoon 2] en de iPad, iPhone en PlayStation 4 van zijn zoon [persoon 3] heeft gestolen. Verdachte heeft hier wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen over afgelegd. Op zitting heeft hij verklaard dat hij deze spullen met een pedagogisch oogmerk van zijn zoon had afgepakt, niet met het oogmerk om deze zich toe te eigenen, en dat hij deze kort daarna weer heeft teruggegeven. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Aangeefster heeft snel, de dag nadat de spullen waren weggenomen, aangifte van diefstal gedaan. De rechtbank merkt voorts op dat de verklaring van [persoon 3] dateert van 15 april 2020, vier weken nadat de spullen waren weggenomen, welke – blijkens voornoemde verklaring – niet waren teruggegeven. [persoon 3] heeft weliswaar in aanwezigheid van zijn moeder verklaard, maar dit maakt die verklaring daarom niet onwaar. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] en acht op grond daarvan de in zaak B onder 3 ten laste gelegde diefstal bewezen.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 10 mei 2020 te Amsterdam, een motorfiets, merk/type: Hanglong, kenteken: [kenteken], die toebehoorde aan [persoon 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B:
1.
op 22 mei 2020 te Amsterdam, zijn ex-levensgezel [persoon 2] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] meermalen met kracht met de vuist en/of met de vlakke hand in het gezicht en tegen de schouder te slaan en/of te stompen;
3.
op of omstreeks 17 maart 2020 te Amsterdam, een huissleutelbos en een iPad en een telefoon, merk Apple, type iPhone, en een PlayStation 4, die toebehoorden aan [persoon 2] en/of [persoon 3] (2006), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak C:
op 21 september 2019 te Amsterdam, zijn ex-levensgezel [persoon 2] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] tegen het oog te stompen en aan het haar en aan het oor te trekken en vervolgens voornoemde [persoon 2] tegen het been te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A primair, zaak B onder 1, 2 en 3 en zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en met aftrek daarvan en dat aan verdachte - in voorwaardelijke zin - de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
De officier van justitie heeft benadrukt dat het vooral van belang is dat wordt voorkomen dat verdachte opnieuw soortgelijke feiten pleegt en dat verdachte wel heeft aangegeven mee te willen werken aan bijzondere voorwaarden, maar dat het met het oog op zijn relatie met zijn kinderen essentieel is dat hij daarvoor ook intrinsiek gemotiveerd is.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat deze feiten weliswaar een vervelende voorgeschiedenis hebben, maar niet van zodanige ernst zijn dat deze volgens de geldende oriëntatiepunten een hogere straf rechtvaardigen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Het is niet proportioneel om voor deze feiten de ISD-maatregel op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte heeft sinds 2008 niet gedetineerd gezeten, wat in zijn voordeel dient mee te wegen. Een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zou als reactie passender zijn dan de zware ISD-maatregel en verdachte dient vrij te komen bij vonnis, aldus de raadsman.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten en twee vermogensdelicten. Hij heeft tot twee keer toe zijn ex-vrouw, de moeder van zijn kinderen, mishandeld. Het slachtoffer [persoon 2] heeft daarbij letsel opgelopen aan haar gezicht, waarvan de foto’s in het dossier er niet om liegen. Door op deze agressieve wijze te handelen, heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 2]. Ook hebben de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij haar veroorzaakt, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring die namens haar op zitting is voorgedragen. Blijkens een psychologisch rapport dat aan de rechtbank is overgelegd, lijdt [persoon 2] aan een posttraumatische stressstoornis en wordt zij aangemeld voor een behandeling. De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat zijn kinderen worden blootgesteld aan het gewelddadig gedrag van verdachte ten opzichte van zijn ex-vrouw.
Daarnaast heeft verdachte huissleutels van zijn ex-vrouw en een tablet, een mobiele telefoon en een PlayStation van zijn zoon gestolen. Verdachte heeft zich daarmee ten koste van zijn eigen kind bevoordeeld en zich niet bekommerd om de gevolgen voor zijn zoon, die deze spullen ook nodig had om zijn huiswerk mee te kunnen maken.
Dat verdachte zich ten koste van anderen laat leiden door zijn eigen geldelijk gewin blijkt ook uit het feit dat hij ook een motorscooter heeft gestolen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 augustus 2020. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2008 tot deze zaken niet meer heeft vastgezeten. Hier houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening mee. Uit het strafblad van verdachte blijkt echter ook dat hij twee proeftijden had lopen toen hij de onderhavige feiten pleegde. Blijkbaar hebben die eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Dat weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 8 september 2020. Daaruit blijkt dat Reclassering Nederland, in afwijking van haar eerdere advies van 11 juni 2020, van mening is dat de hulpverleningsmogelijkheden in een voorwaardelijk kader onvoldoende zijn uitgeput om aan de zachte ISD-criteria te kunnen voldoen. Geadviseerd wordt aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een contactverbod, een locatieverbod met elektronische controle, een locatiegebod met elektronische controle, het meewerken aan middelencontrole en de gedragsinterventie agressiebeheersing, met dadelijke uitvoerbaarheid.
De rechtbank onderschrijft het advies van Reclassering Nederland van 8 september 2020 in zoverre dat ook zij van oordeel is dat verdachte nooit eerder een hulpverleningstraject heeft gehad en dat de mogelijkheden in dat kader nog niet zijn benut en uitgeput. Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, acht de rechtbank het – met Reclassering Nederland en met de officier van justitie – nodig dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd en dat deze dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Verdachte heeft zelf ter zitting aangegeven aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden mee te willen werken. De rechtbank is echter, in tegenstelling tot de officier van justitie en in afwijking van het reclasseringsadvies, van oordeel dat deze bijzondere voorwaarden niet in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte moeten worden opgelegd, maar in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest van na te melden duur. Aan verdachte zijn immers nog niet eerder bijzondere voorwaarden opgelegd. In die zin wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank houdt er wel ernstig rekening mee dat verdachte, zonder deze bijzondere voorwaarden, opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen naar zijn ex-partner. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 2] heeft zich ten aanzien van zaak B, feiten 1 en 3 en ten aanzien van zaak C middels twee schadevergoedingsformulieren en schade-onderbouwingsformulieren gevoegd in dit strafgeding als benadeelde partij. Voor zaak B heeft zij € 937,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd voor feit 3 en € 325,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor zaak C heeft zij € 340,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting is de vordering tot vergoeding van materiële schade in zaak B in zoverre aangepast dat daarvan de post “kosten sloten” van € 250,- is afgetrokken, waarmee nu een bedrag van
€ 687,- wordt gevorderd als vergoeding van materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De raadsman heeft de vordering tot materiële schadevergoeding betwist en bepleit deze niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis en uit de onderbouwing van de vordering. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 687,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Vast staat ook dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 en in zaak C bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zijn niet betwist. De gevorderde schadevergoedingen voor immateriële schade van respectievelijk € 325,- en € 340,- komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij [persoon 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 18 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-211212-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 25 oktober 2019, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij de stukken bevindt zich daarnaast de op 18 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15-173970-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar d.d. 15 oktober 2019, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen en tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraffen.
De raadsman heeft bepleit de proeftijden te verlengen en daarbij de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de proeftijden van voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraffen ieder met één jaar te verlengen en aan beide voorwaardelijke gevangenisstraffen de door Reclassering Nederland geadviseerde en onder 7.3 genoemde bijzondere voorwaarden op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder primair (impliciet subsidiair), in zaak B onder 1 en 3 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder primair (impliciet subsidiair) en zaak B onder 3 bewezen geachte:
telkens: diefstal;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en zaak C bewezen geachte:
telkens: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen (tussen 9.00 en 12.00 uur) na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 3]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zolang de reclassering dit nodig acht;
veroordeelde moet zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt laten behandelen door forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek en/of persoonlijkheidsonderzoek, indien dit door de behandelaar nodig wordt geacht. Wanneer bij een vermoeden van overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld een grote kans op risicovolle situaties ontstaat, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met zijn ex-partner [persoon 2], geboren op [geboortedag 2] 1983, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij het contact begeleid en/of met instemming van de reclassering plaatsvindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet binnen een straal van 5 kilometer rondom Amsterdam bevinden en moet meewerken aan elektronische controle op dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat hij in Nederland blijft; Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen.
veroordeelde moet gedurende ten hoogste de eerste zes maanden van de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op zijn verblijfadres, waarbij de precieze tijdstippen worden vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van zijn dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden
heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod.
Het huidige verblijfadres is [adres 4]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat hij in Nederland blijft. Het
Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
6. veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. veroordeelde moet gedurende de proeftijd deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op een agressiebeheersing en/of emotieregulatie, indien dit door de reclassering nodig wordt geacht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] in zaak B toe tot een bedrag van
€ 687,- (zeshonderdzevenentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 325,- (driehonderdvijfentwintig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partij
[persoon 2].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] in zaak B aan de Staat € 1.012,- (duizendtwaalf euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] in zaak C toe tot een bedrag van
€ 340,- (driehonderdveertig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij
[persoon 2].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] in zaak C aan de Staat € 340,- (driehonderdveertig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 (zes) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verlengt in de zaken met parketnummers 13-211212-18 en 15-173970-19 de proeftijden met ieder één jaar en stelt daarbij als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen (tussen 9.00 en 12.00 uur) na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 3]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zolang de reclassering dit nodig acht;
veroordeelde moet zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt laten behandelen door forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek en/of persoonlijkheidsonderzoek, indien dit door de behandelaar nodig wordt geacht. Wanneer bij een vermoeden van overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld een grote kans op risicovolle situaties ontstaat, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met zijn ex-partner [persoon 2], geboren op [geboortedag 2] 1983, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij het contact begeleid en/of met instemming van de reclassering plaatsvindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet binnen een straal van 5 kilometer rondom Amsterdam bevinden en moet meewerken aan elektronische controle op dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat hij in Nederland blijft; Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen.
veroordeelde moet gedurende ten hoogste de eerste zes maanden van de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op zijn verblijfadres, waarbij de precieze tijdstippen worden vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van zijn dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden
heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod.
Het huidige verblijfadres is [adres 4]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat hij in Nederland blijft. Het
Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
6. veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. veroordeelde moet gedurende de proeftijd deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op een agressiebeheersing en/of emotieregulatie, indien dit door de reclassering nodig wordt geacht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2020.
mr. Bartels is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

3.[...]

[...]

8.[...]

[...]

9.[...]

[...]

10.[...]

[...]

11.[...]

[...]

12.[...]

[...]