dat het de rechtbank Amsterdam moge behagen, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad om:
(i) [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 80.000,- althans subsidiair een bedrag in goede justitie te bepalen als gevolg van de zichtbare gebreken aan het gehuurde vanaf 1 juli 2019 tot 28 februari 2020.
(ii) [eiser] te veroordelen om eveneens in lijn met het gevorderde onder (i)
voor de periode na 1 maart 2020 tot en met augustus 2018 een bedrag
te doen laten voldoen van € 10.000,- per maand, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, tot de dag waarop de zichtbare gebreken
zijn verholpen.
(iii) [eiser] te veroordelen, om binnen drie dagen na het wijzen van vonnis, tot herstel van de zichtbare gebreken in het gehuurde als vermeld in de producties 3 t/m 5 bij productie 2, productie 6 t/m 26, meer specifiek productie 27 en productie 44 (de nieuwe gebreken benoemd in de e-mail van 14 augustus 2020) op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag dat [eiser] dit niet tijdig en onomstotelijk heeft gedaan.
(iv) [eiser] te veroordelen tot het gehengen en gedogen van een omzetafhankelijke huurprijs van 20% als zijnde de huur vanaf 1 maart 2020, althans te veroordelen tot een omzetafhankelijke percentage in goede justitie te bepalen, en dienovereenkomstig te bepalen dat de huurprijs ter zake van de door [gedaagde] gehuurde met ingang van 1 maart 2020 aldus wordt verminderd totdat in de lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie zal zijn beslist.
(v) [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 9.269,49, althans subsidiair een bedrag in goede justitie te bepalen, als gevolg van het feit dat na vaststelling van een omzetafhankelijke huurprijs van 20% per 1 maart 2020 een onverschuldigde betaling tot dat bedrag heeft mogen plaatsvinden, daar [gedaagde] eind februari 2020 een bedrag van € 28.781,- aan huur heeft overgemaakt inzake de huur over de maand maart 2020 en als gevolg daarvan teveel huur heeft
mogen voldoen.
(vi) [eiser] te veroordelen tot het gehengen en gedogen van het feit dat de omzetafhankelijke huurprijs dient worden voldaan binnen veertien dagen nadat de desbetreffende maand waar de huur op ziet is verstreken, althans binnen een andere periode in goede justitie te bepalen;
(vii) De huurovereenkomst ex artikel 3:300 BW zodanig aan te passen dat bovenstaande veroordelingen tot het gehengen en gedogen van een
omzetafhankelijke huurprijs en een nieuw moment van opeisbaarheid van een huurvordering op grond van onvoorziene omstandigheden middels vonniswijzing in de plaats zullen treden van de bepalingen in de huurovereenkomst, in die zin dat in de huurovereenkomst zal komen te staan dat de huur omzetafhankelijk is met een percentage van 20% en dat deze gemaximeerd zal zijn tot een bedrag van € 28.781,-, althans een in goede justitie te bepalen percentage gemaximeerd tot
een bedrag van € 28.781,-, en dat de huur uiterlijk op de veertiende dag na de desbetreffende huurmaand zal moeten worden voldaan, totdat in de lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie zal zijn beslist.
(viii) [eiser] te veroordelen tot het gehengen en gedogen per 1 maart 2020
van een omzetafhankelijke huurprijs van 20% per maand, althans een zodanig ander percentage dan wel, een ander vast bedrag als U.E.A. juist zal oordelen, waarbij het eindbedrag te allen tijde zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 28.781,- ingaande op 1 maart 2020 tot aan de dag waarop alle zichtbare en onzichtbare gebreken definitief zullen zijn verholpen/verdwenen en eveneens totdat in de lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie
definitief zal zijn beslist.
(ix) [eiser] te veroordelen tot het gehengen en gedogen van een huurprijs van het gehuurde over de periode 1 maart tot en met 30 juni 2020 van nihil, althans met een in goede justitie te bepalen percentage, daar in die bewuste periode geen omzet is gegenereerd als gevolg van de overheidsmaatregelen van de overheid en ex artikel 7:207 lid 1 BW, en over de periode 1 juli tot en met 31 december 2020, althans voor de duur van een in goede justitie te bepalen periode, te verlagen
overeenkomstig 20% van de gerealiseerde omzet met een maximum van
€ 28.781, althans met een in goede justitie te bepalen percentage, althans haar te ontslaan van haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst voor de hiervoor genoemde percentages en periodes bij wijze van voorlopige voorziening totdat in de lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie zal zijn beslist.
(x) [eiser] te veroordelen tot het gehengen en gedogen dat de resterende huurpenningen, die [gedaagde] op basis van het onder (ix) gevorderde nog zou dienen te betalen over de periode maart tot en met december 2020 na aftrek van hetgeen reeds ten behoeve van de maand maart 2020 in zijn geheel is voldaan, door haar uitgesteld zal worden voldaan in 60 gelijke maandelijkse termijnen, althans in goede justitie te bepalen termijnen, te starten op 1 januari 2021, althans op een in
goede justitie te bepalen termijn;
(xi) [eiser] te verbieden, op straffe van een dwangsom, om volledige betaling te verlangen van de huur over maart tot en met december 2020, althans om van [gedaagde] betaling te verlangen van de huur over deze maanden voor zover die het bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen bedrag of percentage aan huurprijsvermindering te boven gaat;
(xii) [eiser] te verbieden, op straffe van een dwangsom, om bezwarende rechtsmaatregelen te treffen voor door [gedaagde] op grond van dit vonnis onbetaald gelaten huurpenningen over maart tot en met december 2020;
(xiii) [eiser] te verbieden, op straffe van een dwangsom, om een boete of rente in rekening te brengen voor door [gedaagde] op grond van dit vonnis onbetaald gelaten en toegewezen huurpenningen;
(xiv) voorwaardelijk, voor het gevat wordt geoordeeld dat het onder (i) tot
en met (xiii) gevorderde enkel en alleen in een bodemprocedure zouden kunnen worden toegewezen, om aan een veroordeling de voorwaarde te verbinden dat deze veroordelingen enkel zullen gelden totdat in een lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie andersluidende veroordelingen mochten volgen de in
tegenspraak zijn met de veroordelingen toegewezen in reconventie.
(xv) [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de proceskosten van deze procedure in zowel conventie als reconventie, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de
wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening
tot aan de dag der algehele voldoening.
(xvi) [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van
kwijting te voldoen een bedrag aan nakosten van € 199,- voor het
geval [eiser] niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen
na betekening aan het te dezen te wijzen vonnis heeft voldaan.