ECLI:NL:RBAMS:2020:4746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
13/997029-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in megazaak 26Wheeling en 13Puurs met betrekking tot brandstichting en criminele organisatie

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, die betrokken was bij twee politieonderzoeken: 26Wheeling en 13Puurs. Het onderzoek 26Wheeling richtte zich op voertuigcriminaliteit, witwassen, valsheid in geschrift, en de voorbereiding van ontploffing/brandstichting en moord, terwijl het onderzoek 13Puurs specifiek ging over de brandstichting bij het Telegraafgebouw. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van brandstichting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2020, heeft de rechtbank de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.C. Niks en Z. Trokic, in overweging genomen, evenals de verdediging door de raadsman van de verdachte, mr. M.L. van Gaalen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie, maar niet voor de brandstichting zelf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden voor zijn rol in de criminele organisatie, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen in het onderzoek 13Puurs. De rechtbank benadrukte dat georganiseerde misdaad ontwrichtend werkt in de maatschappij en dat de verdachte, ondanks zijn eerdere veroordelingen, niet had laten zien dat hij zijn leven op orde kon krijgen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, Mediahuis NL BV, niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997029-19
Datum uitspraak: 28 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
opgegeven verblijfadres: [verblijfadres] , [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9, 11 en 12 maart 2020, 1 april 2020 en 16 en 22 juni 2020. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 28 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.C. Niks en Z. Trokic [1] , en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht. Verdachte is op 9, 11 en 12 maart 2020 niet ter terechtzitting verschenen. Op 1 april 2020 en 16 en 22 juni 2020 was hij wel aanwezig ter terechtzitting. Voor zover hij afwezig was, heeft hij zijn raadsman uitdrukkelijk gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.

2.Inleiding

2.1
Megazaak, politieonderzoeken en verdachten
Deze zaak vloeit voort uit twee politieonderzoeken, genaamd 26Wheeling en 13Puurs.
Het onderzoek 26Wheeling ziet – kort samengevat – op voertuigcriminaliteit, witwassen, valsheid in geschrift, voorbereiding van ontploffing/brandstichting en moord, en een met deze feiten samenhangende criminele organisatie.
Het onderzoek 13Puurs ziet – kort samengevat – op het teweeg brengen van een ontploffing dan wel brandstichting bij/in het gebouw waarin Mediahuis NL BV, voorheen Telegraaf Media Groep BV, is gevestigd (hierna: Telegraafgebouw) en daarmee samenhangende feiten.
In het onderzoek 26Wheeling zijn (onder meer) de volgende personen als verdachte in beeld gekomen.
- [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
- [verdachte] (hierna: [verdachte] of verdachte);
- [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
- [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] );
- [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] );
- [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] );
- [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ).
In het onderzoek 13Puurs zijn (onder meer) de volgende personen als verdachte in beeld gekomen:
- [medeverdachte 1] ;
- [medeverdachte 2] ;
- [verdachte] ;
- [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] );
- [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] );
- [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10] ).
De zaken tegen de hiervoor genoemde – in totaal elf – verdachten zijn door de rechtbank in een zogenoemde megazaak behandeld.
2.2
Beschuldiging tegen [verdachte]
Het onderzoek 26Wheeling heeft ertoe geleid dat [verdachte] wordt beschuldigd van één strafbaar feit, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen, heling, witwassen, valsheid in geschrift en voorbereiding van ontploffing/brandstichting en moord, in de periode van 1 december 2017
tot en met 8 april 2019.
[verdachte] wordt naar aanleiding van het onderzoek 13Puurs beschuldigd van twee strafbare feiten:
  • (mede)plegen van het teweeg brengen van een ontploffing dan wel brandstichting bij/in het Telegraafgebouw op 26 juni 2018 (primair) dan wel medeplichtigheid daarbij/daartoe in de periode van 25 juni 2018 tot en met 26 juni 2018 (subsidiair);
  • (mede)plegen van opzettelijke brandstichting door een Audi in brand te steken op 27 juni 2018 (primair) dan wel medeplichtigheid daarbij/daartoe in de periode van 25 juni 2018 tot en met 27 juni 2018.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

De rechtbank zal eerst het feit in het onderzoek 26Wheeling bespreken en daarna de feiten in het onderzoek 13Puurs
4.1
Standpunt van de officier van justitie inzake 26Wheeling
De officier van justitie acht de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie bewezen. De officier van justitie heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij tot de conclusie komt dat sprake is van een criminele organisatie zoals omschreven in de tenlastelegging. Voor wat betreft het bewijs van de deelneming aan die organisatie door verdachte heeft de officier van justitie onder meer gewezen op de rol van medeverdachte [medeverdachte 1] , die als leider van de organisatie door hem wordt geduid en die de meest actieve deelnemer van de organisatie is. Verdachte komt, zodra hij niet meer gedetineerd is, doorlopend in beeld in gesprekken met anderen, onder meer met [medeverdachte 1] . Uit gesprekken blijkt dat verdachte veelvuldig auto’s steelt. Verdachte komt twee keer bij de garagebox in Amstelveen en heeft een sleutel van de box in Zaandam en beschikt over een sleutel van de auto van [medeverdachte 1] . Verdachte bemiddelt tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] over de garageboxen die [medeverdachte 1] huurt.
4.2
Standpunt van de raadsman inzake 26Wheeling
De raadsman heeft vrijspraak van deelneming aan een criminele organisatie bepleit. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat niet is vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij een identificeerbaar strafbaar feit. Voor zover tapgesprekken betrekking zouden hebben op werken aan een auto, is daarmee niet gegeven dat het een criminele gedraging betreft. De stelling dat verdachte in het bezit was van een sleutel van de box in Zaandam wordt gebaseerd op het relaas maar niet op een onderliggend stuk. Niet is vastgesteld dat verdachte zelfstandig toegang tot de garagebox in Amstelveen heeft verkregen. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 5] de garageboxen via verdachte aan [medeverdachte 1] verhuurt, of dat verdachte ten aanzien van de boxen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] bemiddelt. Er zijn bovendien contacten vastgesteld tussen verdachte en [medeverdachte 1] en in mindere mate met [medeverdachte 5] , maar niet met de overige verdachten van dit feit. Niet is gebleken van samenwerking. Als al gesproken zou kunnen worden van samenwerking zijn die verbanden zodanig beperkt dat de ondergrens van een gestructureerd samenwerkingsverband niet wordt bereikt. Voor zover de rechtbank cliënt als deelnemer van een criminele organisatie aanmerkt, dient hij te worden vrijgesproken van deelname aan de criminele organisatie die zich richt op het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op opzettelijk brandstichten of het veroorzaken van een ontploffing en/of moord. Er is geen bewijs dat de organisatie waartoe cliënt gerekend wordt zich op iets anders richtte dan voertuigcriminaliteit, althans daar had verdachte geen wetenschap van en daar hoefde hij ook geen rekening mee te houden.
4.3
Oordeel van de rechtbank inzake 26Wheeling
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Voor ‘deelneming’ aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meerdere misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Volgt daarentegen uit de bewijsvoering slechts dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelingskader vast dat in de aan verdachte ten laste gelegde periode (van 1 december 2017 tot en met 8 april 2019), sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit twee of meer personen, die tot oogmerk had het plegen van diefstallen, heling en valsheid in geschrifte. Deelnemers aan deze organisatie waren in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en tussen hen was sprake van een zekere rolverdeling. Ook [medeverdachte 6] heeft gedurende een periode deelgenomen aan deze criminele organisatie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[medeverdachte 1] was de leider van deze organisatie en was ook betrokken bij de uitvoering van strafbare feiten waar het oogmerk van de criminele organisatie op was gericht. De rechtbank acht namelijk bewezen dat [medeverdachte 1] in de periode van 13 maart 2018 tot en met 2 februari 2019 drie keer een voertuig heeft gestolen [2] en zes keer een voertuig geheeld. [3] Daarnaast blijkt uit het dossier dat hij contact had met alle hierna te bespreken deelnemers aan de organisatie.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] gestolen en geheelde voertuigen stalde in garageboxen in Amersfoort, Amstelveen en Zaandam en dat kentekenplaten van de voertuigen werden vervangen door gestolen dan wel vervalste kentekenplaten.
[medeverdachte 1] huurde die boxen van [medeverdachte 5] . [4] De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 5] bij de verhuur een katvanger [5] heeft gebruikt. Uit het gebruik van die katvanger leidt de rechtbank af dat hij wist dat [medeverdachte 1] de boxen ging gebruiken voor criminele activiteiten en [medeverdachte 5] om die reden wilde verhullen dat hij degene was die de boxen (onder)verhuurde. De wetenschap van [medeverdachte 5] dat de boxen werden gebruikt voor criminele activiteiten blijkt ook uit door [medeverdachte 5] met verdachte gevoerde WhatsApp-gesprekken in augustus en september 2018 en april 2019. [6] De gesprekken gaan over criminele activiteiten met betrekking tot voertuigen, zo concludeert de rechtbank. Het opzet van [medeverdachte 5] op het deelnemen aan de criminele organisatie is daarmee voldoende gebleken.
Ook [medeverdachte 2] kan als deelnemer aan die organisatie worden aangemerkt. Hij is betrokken bij twee criminele feiten die zien op het oogmerk van de organisatie. Hij heeft namelijk twee opzethelingen van voertuigen gepleegd, waarbij hij heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] . [7] Daarnaast gaat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] mee naar verschillende boxen waar gestolen auto’s in staan, zoals bij de hiervoor genoemde helingen. Hij plaatst ook zelf triggers bij de boxen. [8]
De rechtbank merkt verder [medeverdachte 6] aan als deelnemer aan deze criminele organisatie. Hij heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan opzetheling van een voertuig, waarbij hij heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] . [9] [medeverdachte 6] heeft daarmee bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Hoewel deze feiten in een relatief korte periode zijn gepleegd, vindt de rechtbank de rol van [medeverdachte 6] wel groot en duurzaam genoeg om hem als deelnemer aan de organisatie aan te merken. Voor zijn opzet op het deelnemen aan de criminele organisatie is van belang dat hij wist dat [medeverdachte 1] zich structureel bezig hield met voertuigcriminaliteit: niet alleen was [medeverdachte 1] betrokken bij de door [medeverdachte 6] verrichte handelingen met de voertuigen, ook wist [medeverdachte 6] dat [medeverdachte 1] de beschikking had over garageboxen en dat daarin de gestolen voertuigen werden gestald.
Oogmerk
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het oogmerk van de organisatie in ieder geval was gericht op het plegen van voertuigcriminaliteit: het stelen en helen van voertuigen en, door het plaatsen van gestolen of valse kentekens op die voertuigen, valsheid in geschrift.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het oogmerk van de organisatie daarnaast ook was gericht op voorbereidingshandelingen voor brandstichting, ontploffing en/of moord, (gewoonte)witwassen en andere vormen van valsheid in geschrift. In het dossier wordt op basis van diverse onderzoeksresultaten de verdenking geuit dat bij de organisatie, in ieder geval bij [medeverdachte 1] , bekend was dat de kans zeer wel aanwezig was dat de door de organisatie gestolen en geheelde auto’s bestemd waren voor zware, georganiseerde criminaliteit. De rechtbank laat echter in het midden hoe daar tegen aan moet worden gekeken, nu hoe dan ook niet is gebleken van voldoende bewijs dat andere deelnemers dat oogmerk van voorbereidingshandelingen voor brandstichting, ontploffing en moord, deelden of daar wetenschap van hadden. Daarmee valt al de grondslag weg voor bewijs voor een criminele organisatie met dat oogmerk.
Ten aanzien van de deelneming van verdachte
De rechtbank merkt ook verdachte aan als deelnemer aan deze criminele organisatie.
Uit afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat verdachte het vertrouwen genoot van [medeverdachte 1] en dat hij op de hoogte was van de activiteiten van [medeverdachte 1] op het gebied van het helen en stelen van voertuigen en het stallen van die voertuigen in boxen. In dit verband zijn van belang de telefonische gesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte op 19 juli 2018, 20 juli 2018, 23 juli 2018, 14 augustus 2018, 19 augustus 2018 en 3 november 2018 en de gesprekken op 27 oktober 2018, 17 februari 2019 en
1 maart 2019 tussen [medeverdachte 1] en verdachte (en een onbekende man) in de VW Polo van [medeverdachte 1] . [10] Weliswaar kunnen op basis van deze gesprekken geen identificeerbare strafbare gepleegd door verdachte feiten worden bewezen, zoals de raadsman terecht heeft opgemerkt. Uit de inhoud van de gesprekken blijkt echter duidelijk dat verdachte op de hoogte is van de activiteiten van [medeverdachte 1] op het gebied van voertuigcriminaliteit. De genoemde gesprekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden geduid als slechts onschuldige gesprekken over legale activiteiten met voertuigen. Uit de inhoud van de gesprekken blijkt dat verdachte actief deelneemt aan die gesprekken en ook zelf suggesties doet over (te stelen) auto’s, hoe die te openen, en over het verkopen van auto’s. Daarmee is zijn rol groter dan enkel die van luisterend oor voor [medeverdachte 1] en levert hij op die manier een bijdrage aan de activiteiten van de criminele organisatie. Hetzelfde geldt voor de door verdachte met [medeverdachte 5] gevoerde WhatsApp-gesprekken in augustus en september 2018 en april 2019. [11] De gesprekken gaan over criminele activiteiten met betrekking tot voertuigen, zo concludeert de rechtbank. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat het niet bleef bij alleen gesprekken. Verdachte speelde immers een rol bij het regelen van de boxen voor [medeverdachte 1] : hij was op een gegeven moment tussenpersoon tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . [12] Deze mate van betrokkenheid, gevoegd bij de relatief lange duur dat verdachte in beeld komt, maakt dat de rechtbank zijn betrokkenheid van voldoende gewicht vindt om verdachte als deelnemer aan de criminele organisatie aan te merken. Daarvoor is niet redengevend of verdachte in de garageboxen is geweest of over een sleutel daarvan beschikte. Ook voor verdachte geldt dat het opzet op het deelnemen aan de criminele organisatie voldoende is gebleken. Zoals hiervoor overwogen, is wetenschap van concrete misdrijven van de organisatie niet vereist en is evenmin vereist dat verdachte zelf heeft deelgenomen aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt.
Slotsom
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 december 2017 tot en met 8 april 2019 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Zaandam en/of Utrecht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen (als bedoeld in artikel 311
Wetboek van Strafrecht) en
- het plegen van opzetheling (als bedoeld in artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en
- valsheid in geschrift en/of opzettelijk gebruik maken van een vals of
vervalst geschrift en/of opzettelijk een vals of vervalst geschrift afleveren
en/of voorhanden hebben (met betrekking tot valse en/of vervalste
kentekenplaten (als bedoeld in artikel 225 lid 1 en
lid 2 Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals die hiervoor zijn weergegeven. In de voetnoten is verwezen naar de vindplaats in het dossier. Het betreft telkens wettige bewijsmiddelen.
4.4
Standpunt van de officier van justitie inzake 13Puurs
De officier van justitie acht de onder 1 primair (onderzoek 13Puurs) en 2 primair (onderzoek 13Puurs) ten laste gelegde feiten bewezen.
4.5
Oordeel van de rechtbank inzake 13Puurs
De rechtbank acht, met de raadsman, de ten laste gelegde feiten in het onderzoek 13Puurs niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, die ook niet worden betwist.
Op 26 juni 2018 even voor 4 uur ’s nachts rijdt een Volkswagen Caddy tot tweemaal toe tegen de pui van het Telegraafgebouw. Een man stapt uit de Caddy, opent de achterdeur van de auto en gooit iets naar binnen. Hierdoor vliegt de Caddy in brand. De brand slaat over naar het Telegraafgebouw en goederen in het gebouw. Door die brand, en doordat de Caddy door de centrale toegangspui het gebouw deels binnen is gereden, ontstaat forse schade aan het gebouw. Op het moment van de brand is één beveiliger in het gebouw aanwezig. Hij ziet de gebeurtenissen via camerabeelden en slaat direct alarm, maar raakt niet gewond.
De Caddy blijkt een paar dagen eerder, in de nacht van 22 juni 2018, te zijn gestolen uit de Saaftingestraat in Amsterdam. Op de camerabeelden van de momenten kort voor de brand op 26 juni 2018 is te zien dat de Caddy komt aanrijden over de Basisweg. Vóór de Caddy rijdt dan een zwarte auto die het fietspad oprijdt en daar met gedoofde lichten blijft staan. De Caddy komt er naast staan. Er lijkt even contact te zijn tussen de beide bestuurders en daarna rijdt de Caddy het terrein van de Telegraaf op. Nadat de bestuurder van de Caddy de auto in brand heeft gestoken, rent hij naar de zwarte auto en stapt in aan de passagierskant. De zwarte auto rijdt weg.
Die zwarte auto blijkt een Audi RS5 te zijn, die op dat moment het kenteken [kenteken] draagt. Diezelfde Audi wordt de volgende nacht (27 juni 2018) uitgebrand aangetroffen op een parkeerplaats aan de Noordkaperweg in Amsterdam Noord. De Audi is in maart van dat jaar gestolen in Woerden. Uit het politieonderzoek dat direct na de brand start, blijkt dat de Audi kort tevoren, op 18 en 19 juni 2018, in België is geweest en in de avond van 25 juni 2018 vanuit Breda naar Amsterdam wordt gereden.
Identiteit van de daders; aard van het bewijsmateriaal
Het onderzoek 13Puurs heeft geen direct bewijs heeft opgeleverd over de identiteit van degenen verantwoordelijk zijn voor de brandstichting bij het Telegraafgebouw, de diefstal van de Caddy en het in brand steken van de Audi in Amsterdam Noord. Op de Caddy, de Audi en bij het gebouw van de Telegraaf is geen forensisch bewijs gevonden, zoals vingerafdrukken of DNA, dat valt te herleiden tot een bepaalde verdachte. De getuigen die zijn gehoord hebben niemand herkend en geen namen genoemd, en het is niet mogelijk gebleken aan de hand van de beschikbare camerabeelden vast te stellen wie de bestuurder van de Caddy is. De diefstal van de Caddy en de brandstichting in de Audi zijn niet gefilmd.
Wel heeft het politieonderzoek veel indirecte informatie opgeleverd, bijvoorbeeld in de vorm van telecomgegevens, gegevens van peilbakens, afgeluisterde telefoongesprekken en camerabeelden. Veel van die informatie is afkomstig uit het onderzoek 26Wheeling, dat al enige maanden liep toen het onderzoek 13Puurs startte.
Identiteit van de daders; conclusies van de officier van justitie
Verdachte wordt, met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] , door de officier van justitie als medepleger verantwoordelijk gehouden voor de brandstichting bij het Telegraafgebouw op 26 juni 2018. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden daarnaast verantwoordelijk gehouden voor het medeplegen van de diefstal van de Caddy op 22 juni 2018, die is gebruikt bij de brandstichting bij het Telegraafgebouw. Voor het op 27 juni 2018 in brand steken van de Audi RS5, zijnde de vluchtauto bij de brandstichting bij het Telegraafgebouw, worden verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] als medeplegers verantwoordelijk gehouden. [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] worden door de officier van justitie verantwoordelijk gehouden voor het medeplegen van opzetheling van de Audi RS5 op 25 juni 2018, voorafgaand aan de brandstichting bij het Telegraafgebouw. De officier van justitie komt tot die conclusies op basis van zijn uitleg van de onderzoeksgegevens. Die uitleg is door de officier van justitie ook in de vorm van een audiovisuele presentatie op zitting getoond. Daarin zijn conclusies getrokken over de toedracht, die de officier van justitie op basis van de samenhang tussen de onderzoeksresultaten aannemelijk vindt.
Identiteit van de daders; de beoordeling door de rechtbank in de zaak tegen verdachte
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie veel van zijn conclusies baseert op telecomgegevens. In dat verband is van belang dat, met uitzondering van [medeverdachte 8] , de verdachten in 13Puurs niet betwisten dat zij gebruik hebben gemaakt van de telefoonnummers die de politie aan hen heeft toegeschreven. De rechtbank vindt dat de politie voldoende heeft onderbouwd dat [medeverdachte 8] de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op [nummer] . De rechtbank gaat dan ook uit van de toeschrijvingen van telefoonnummers door de politie. Uit onderzoek komt naar voren dat de telefoon van verdachte ten tijde van de brandstichting een zendmast in Muiden aanstraalt.
De officier van justitie vindt voor verdachte belastend dat uit telecomgegevens blijkt dat hij en [medeverdachte 8] op 25 juni 2018 rond 23:30 uur dezelfde zendmast in Maarssenbroek aanstralen. Nu het dossier verder geen informatie geeft over een mogelijk contact tussen beide personen op voormeld moment, kan op grond van de enkele bevinding dat beiden rond dezelfde tijd dezelfde zendmast aanstralen naar het oordeel van de rechtbank echter niet de conclusie worden getrokken dat beiden samen waren op dat moment.
De officier van justitie wijst voor de rol van verdachte ook naar gesprekken die hij in de avond van 26 juni 2018 heeft over ‘100 liter’. De rechtbank vindt aannemelijk geworden dat die communicatie niet gaat over benzine, mogelijk bedoeld om te gebruiken bij brandstichting, maar over iets anders, waarschijnlijk hash. Ook de officier van justitie lijkt inmiddels diezelfde mening toegedaan.
Op basis van telecomgegevens plaatst de politie verdachte op 26 juni 2018 kort na 01:00 uur bij het Osdorpplein. De telefoons van [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] peilen kort na 01:00 uur in de nacht van 26 juni 2018 ook uit bij een zendmast op het Osdorpplein in Amsterdam. Op grond van die informatie is het goed mogelijk dat deze verdachten elkaar daar toen hebben ontmoet en gesproken, maar dat kan niet worden vastgesteld. De meeste van deze verdachten wonen immers in de directe omgeving van deze zendmast. Ook als er vanuit wordt gegaan dat wel een ontmoeting tussen de verdachten heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank niet vaststellen wat er dan zou zijn besproken.
In de avond van 26 juni 2018, even na 23:00 uur, belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] zegt dan dat hij misschien iemand heeft voor [medeverdachte 1] . [medeverdachte 8] belt rond dit gesprek meermalen met [naam 1] . De inhoud van die gesprekken is niet bekend. Ook kort na middernacht, het is dan inmiddels 27 juni 2018, bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] met elkaar. In dezelfde periode heeft [medeverdachte 1] contact met verdachte. Verdachte zegt dat hij sowieso iemand heeft, maar niet met eigen vervoer. [medeverdachte 1] zoekt iemand met eigen vervoer. Als in een later gesprek duidelijk wordt dat verdachte niet iemand heeft met eigen vervoer, laat [medeverdachte 1] nog wel weten of het nodig is. [medeverdachte 1] zegt dat hij het zelf wel regelt. De officier van justitie linkt de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] en de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte aan het zoeken naar iemand die kan worden ingezet bij het in brand steken van de Audi die als vluchtauto is gebruikt na de brandstichting bij de Telegraaf. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de gesprekken daar over gaan. Uit deze gesprekken, die verdachte kort voor de brandstichting in de Audi voert met [medeverdachte 1] , kan echter niet worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk een rol heeft gespeeld bij die brandstichting.
Al met al vindt de rechtbank de informatie uit het dossier te beperkt om vast te kunnen stellen dat verdachte een rol heeft gehad bij de brandstichting bij het Telegraafgebouw en/of het in brand steken van de Audi RS5. In ieder geval is niet gebleken dat hij als medepleger of medeplichtige bij deze feiten kan worden aangemerkt, zoals hem ten laste is gelegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van de hem in het onderzoek 13Puurs ten laste gelegde feiten.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfenhalf jaar, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte betrokken was bij de brandstichting bij het Telegraafgebouw en het in brand steken van de vluchtauto, de Audi, zoals hem onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Daarom zal de rechtbank in afwijking van de vordering van de officier van justitie verdachte een veel minder zware straf opleggen. Een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, vindt de rechtbank in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte deelneming aan een criminele organisatie, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Georganiseerde misdaad werkt ontwrichtend in de maatschappij. Verdachte heeft aan die ontwrichting bijgedragen door zijn rol in de criminele organisatie. Hij heeft voor [medeverdachte 1] , de leider van de organisatie, als tussenpersoon gefungeerd bij het huren van boxen voor de te stelen en helen voertuigen. Verder voerde hij regelmatig gesprekken met [medeverdachte 1] over het stelen van voertuigen. Verdachte wordt, anders dan de andere deelnemers aan de organisatie, niet verweten dat hij zelf misdrijven heeft gepleegd waarop het oogmerk van de organisatie was gericht. Hij heeft door zijn bijdrage echter wel een rol gespeeld bij het verwezenlijken van die misdrijven. Mede door verdachte kon de organisatie blijven voortbestaan en misdrijven blijven plegen. Verdachte heeft daarbij geen enkel respect getoond voor de eigendommen van anderen.
Verdachte heeft een fors strafblad. Hij is meerdere malen veroordeeld voor het plegen van vermogensmisdrijven, ook tot gevangenisstraffen. Dat heeft hem er niet van weerhouden deel te nemen aan een criminele organisatie. Dat werkt strafverzwarend.
In deze zaak heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte eind oktober 2019 geschorst. Verdachte zat op dat moment ruim zes maanden in voorarrest. De situatie als bedoeld in artikel 67a, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kwam voor de rechtbank in beeld. Mede in dat licht heeft de rechtbank verdachte een kans gegeven zijn leven op orde te krijgen en hem in vrijheid gesteld. Verdachte heeft die kans niet benut. Hij kwam kort na zijn schorsing weer in beeld, als verdachte van het plegen van een woninginbraak op 8 november 2019. In die zaak is hij in voorlopige hechtenis genomen. Zijn voorlopige hechtenis is in die zaak tijdelijk geschorst in verband met het overlijden van zijn opa. Verdachte heeft zich na afloop van de tijdelijke schorsing niet gemeld in de penitentiaire inrichting en is enige tijd voortvluchtig geweest. Het voorgaande maakt dat de rechtbank weinig vertrouwen heeft dat de goede voornemens van verdachte hem op het rechte pad kunnen houden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor interventies door de reclassering, mede gelet op de afwijzende houding van verdachte jegens dergelijke interventies. Voor de strafoplegging betekent het dat de rechtbank geen ruimte ziet voor een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft op 1 juli 2020 het bevel voorlopige hechtenis opgeheven gelet op artikel 67a, lid 3, Sv. Verdachte zat op dat moment namelijk al langer dan negen maanden in voorarrest.

9.Beslag

De rechtbank heeft in deze zaak meerdere malen een beslaglijst ontvangen van het Openbaar Ministerie. De meest recente beslaglijst dateert van 20 mei 2020 en zal door de rechtbank als uitgangspunt worden genomen bij de te nemen beslissingen.
De raadsman heeft opgemerkt dat zijn cliënt graag twee horloges terug wil, waarop volgens de officier van justitie conservatoir beslag ligt. In het requisitoir heeft de officier van justitie in dit verband verwezen naar de nummers 26 en 28. Deze voorwerpen staan echter niet op de meest recente beslaglijst. De raadsman en officier van justitie hebben niet nader aangeduid om welke horloges het zou gaan. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank geen beslissing nemen over deze horloges.
Voor het overige zal de rechtbank beslissen conform de vordering van de officier van justitie. Voor zover de officier van justitie heeft opgemerkt dat geen beslissing nodig is ten aanzien van bepaalde voorwerpen, gaat de rechtbank, bij het ontbreken van een gemotiveerde betwisting door de raadsman, daar ook vanuit. Tot slot merkt de rechtbank op dat de officier van justitie geen standpunt heeft ingenomen over de voorwerpen 1 en 32 op de beslaglijst. De rechtbank zal bepalen dat die voorwerpen – een fiets en een sleutel behorende bij een Audi – moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Benadeelde partij Mediahuis NL BV niet-ontvankelijk (feit 1)

De benadeelde partij Mediahuis NL BV (voorheen Telegraaf Media Groep BV) vordert € 205.443,12 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- voorwerpen 17, 23 en 29 op de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerp 31 op de beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- voorwerpen 1, 2 en 32 op de beslaglijst.
Verklaart Mediahuis NL BV (voorheen Telegraaf Media Groep BV) niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2020.

Voetnoten

1.In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’.
2.ZD06, ZD07 en ZD 11, relaas en bijlagen.
3.ZD01, ZD 2, ZD3, ZD04, ZD05 en ZD09.
4.PD [medeverdachte 5] , pag. 64.
5.PD [naam 2] , pag. 37-40.
6.ZD00, pag. 581-632 (WhatsAppgesprekken), PD [medeverdachte 5] pag. 9 en 10 (toeschrijving telefoonnummer [nummer] aan [medeverdachte 5] ) en PD [verdachte] pag. 6 (toeschrijving telefoonnummer [nummer] aan [verdachte] ). De telefoonnummers eindigend op [nummer] en [nummer] schrijft de rechtbank ook toe aan [verdachte] , omdat die onder dezelfde naam ‘ [opgeslagen naam] ’ zijn opgeslagen in de telefoon, die is onderzocht. Het dossier bevat verder ook meerdere gesprekken gevoerd met het telefoonnummer eindigend op [nummer] , waarbij de gebruiker door stemherkenning is geïdentificeerd als [verdachte] .
7.ZD02, relaas en bijlagen en ZD05, relaas en bijlagen.
8.Zie bijvoorbeeld ZD02 pag. 68-69 en ZD05 pag. 12.
9.ZD06, relaas en bijlagen en ZD07, relaas en bijlagen.
10.ZD00, pag’s. 82, 83-84, 150-151, 74-75, 76-77, 91-92, 93-94, 154-155, 160-161, 170-171 en 180.
11.ZD00, pag. 581-632 (WhatsAppgesprekken), PD [medeverdachte 5] pag. 9 en 10 (toeschrijving telefoonnummer [nummer] aan [medeverdachte 5] ) en PD [verdachte] pag. 6 (toeschrijving telefoonnummer [nummer] aan [verdachte] ). De telefoonnummers eindigend op [nummer] en [nummer] schrijft de rechtbank ook toe aan [verdachte] , omdat die onder dezelfde naam ‘ [opgeslagen naam] ’ zijn opgeslagen in de telefoon, die is onderzocht. Het dossier bevat verder ook meerdere gesprekken gevoerd met het telefoonnummer eindigend op [nummer] , waarbij de gebruiker door stemherkenning is geïdentificeerd als [verdachte] .
12.PD [medeverdachte 5] , pag. 64.