4.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 1, zaak A), de tenlastegelegde verdovende middelen aanwezig heeft gehad (feit 4, zaak A), opzetheling heeft gepleegd ten aanzien van zeven paspoorten en één rijbewijs (feit 1 primair, zaak B), valsheid in geschrift heeft gepleegd om een huurovereenkomst te verkrijgen (feit 2, zaak B) en schuldwitwassen van tien biljetten van 50 euro heeft gepleegd (feit 4, zaak B). De in zaak B onder 3 ten laste gelegde heling van een Mini Cooper acht de rechtbank niet bewezen.
De rechtbank zal een en ander hieronder motiveren en eindigen met de bewezenverklaring.
Feit 1, zaak A (ZD00, deelneming aan een criminele organisatie)
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Voor ‘deelneming’ aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meerdere misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Volgt daarentegen uit de bewijsvoering slechts dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelingskader vast dat in de aan verdachte ten laste gelegde periode (van 1 december 2017 tot en met 8 april 2019), sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit twee of meer personen, die tot oogmerk had het plegen van diefstallen, heling en valsheid in geschrifte. Deelnemers aan deze organisatie waren in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] en tussen hen was sprake van een zekere rolverdeling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[medeverdachte 1] was de leider van deze organisatie en was ook betrokken bij de uitvoering van strafbare feiten waar het oogmerk van de criminele organisatie op was gericht. De rechtbank acht namelijk bewezen dat [medeverdachte 1] in de periode van 13 maart 2018 tot en met 2 februari 2019 drie keer een voertuig heeft gestolenen zes keer een voertuig geheeld.Daarnaast blijkt uit het dossier dat hij contact had met alle hierna te bespreken deelnemers aan de organisatie. Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] gestolen en geheelde voertuigen stalde in garageboxen in Amersfoort, Amstelveen en Zaandam en dat kentekenplaten van de voertuigen werden vervangen door gestolen dan wel vervalste kentekenplaten.
Voor [medeverdachte 3] geldt dat hij een rol speelde bij het regelen van de boxen voor [medeverdachte 1] . Hij was op een gegeven moment tussenpersoon tussen [medeverdachte 1] en verdachte.Uit de gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat hij het vertrouwen genoot van [medeverdachte 1] en dat hij op de hoogte was van de activiteiten van [medeverdachte 1] op het gebied van het helen en stelen van voertuigen en het stallen in boxen. In dit verband zijn van belang telefonische gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 19 juli 2018, 20 juli 2018, 23 juli 2018, 14 augustus 2018, 19 augustus 2018en 3 november 2018en gesprekken op 27 oktober 2018, 17 februari 2019en 1 maart 2019tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (en een onbekende man) in de VW Polo van [medeverdachte 1] . In die gesprekken doet [medeverdachte 3] bijvoorbeeld suggesties over te stelen auto’s en levert op die manier een bijdrage aan de criminele activiteiten van de organisatie. Uit zijn rol bij het regelen van de boxen blijkt dat het niet alleen bij gesprekken is gebleven. De rechtbank acht de rol van [medeverdachte 3] , mede gelet op de relatief lange duur dat hij in beeld komt, van voldoende gewicht om hem als deelnemer aan de criminele organisatie aan te merken.
Ook [medeverdachte 2] kan als deelnemer aan die organisatie worden aangemerkt. Hij is betrokken bij twee criminele feiten die zien op het oogmerk van de organisatie. Hij heeft namelijk twee opzethelingen van voertuigen gepleegd, waarbij hij heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] .Daarnaast gaat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] mee naar verschillende boxen waar gestolen auto’s in staan, zoals bij de hiervoor genoemde helingen. Hij plaatst ook zelf triggers bij de boxen.
De rechtbank merkt verder [medeverdachte 6] aan als deelnemer aan deze criminele organisatie. Hij heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan opzetheling van een voertuig, waarbij hij heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] .[medeverdachte 6] heeft daarmee bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Hoewel deze feiten in een relatief korte periode zijn gepleegd, vindt de rechtbank de rol van [medeverdachte 6] wel groot en duurzaam genoeg om hem als deelnemer aan de organisatie aan te merken. Voor zijn opzet op het deelnemen aan de criminele organisatie is van belang dat hij wist dat [medeverdachte 1] zich structureel bezig hield met voertuigcriminaliteit: niet alleen was [medeverdachte 1] betrokken bij de door [medeverdachte 6] verrichte handelingen met de voertuigen, ook wist [medeverdachte 6] dat [medeverdachte 1] de beschikking had over garageboxen en dat daarin de gestolen voertuigen werden gestald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het oogmerk van de organisatie in ieder geval was gericht op het plegen van voertuigcriminaliteit: het stelen en helen van voertuigen en, door het plaatsen van gestolen of valse kentekens op die voertuigen, valsheid in geschrift.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het oogmerk van de organisatie daarnaast ook was gericht op voorbereidingshandelingen voor brandstichting, ontploffing en/of moord, (gewoonte)witwassen en andere vormen van valsheid in geschrift. In het dossier wordt op basis van diverse onderzoeksresultaten de verdenking geuit dat bij de organisatie, in ieder geval bij [medeverdachte 1] , bekend was dat de kans zeer wel aanwezig was dat de door de organisatie gestolen en geheelde auto’s bestemd waren voor zware, georganiseerde criminaliteit. De rechtbank laat echter in het midden hoe daar tegen aan moet worden gekeken, nu hoe dan ook niet is gebleken van voldoende bewijs dat andere deelnemers dat oogmerk van voorbereidingshandelingen voor brandstichting, ontploffing en moord, deelden of daar wetenschap van hadden. Daarmee valt al de grondslag weg voor bewijs voor een criminele organisatie met dat oogmerk.
Ten aanzien van de deelneming van verdachte
De rechtbank merkt ook verdacht aan als deelnemer aan deze criminele organisatie. [medeverdachte 1] huurde de door de organisatie gebruikte garageboxen van verdachte.Vanaf december 2017 komt verdachte uit het dossier naar voren als de verhuurder van meerdere garageboxen aan [medeverdachte 1] . De boxen huurde verdachte eerst zelf op naam van een bedrijf dat weer op naam was gesteld van een vriendin van hem, mevrouw [naam 1] . Volgens verdachte had hij samen met mevrouw [naam 1] bedacht een kledingbedrijf te starten voor haar. De boxen zouden ook voor dat bedrijf zijn gehuurd. Toen het kledingbedrijf niet van de grond kwam, zouden verdachte en [naam 1] hebben bedacht boxen onder te verhuren aan [medeverdachte 1] , om geld te verdienen. De rechtbank gelooft deze verklaring van verdachte niet. Uit het dossier, in het bijzonder de verklaring van mevrouw [naam 1] , komt naar voren dat een en ander is bedacht als schijnconstructie. Mevrouw [naam 1] heeft verklaard dat verdachte heeft verzonnen een nepbedrijf op haar naam te beginnen, dat zij naar de Kamer van Koophandel zijn gegaan, dat verdachte voorstelde garageboxen te huren, dat ze samen garageboxen hebben bezocht, dat verdachte alles regelde en ook de sleutels van de boxen kreeg, dat zij 150 euro per maand kreeg, dat zij zelf nooit de intentie had de boxen te gebruiken, dat zij niet wist waarom verdachte de boxen huurde en dat hij daar ook niets over zei.Uit het gebruik van mevrouw [naam 1] als katvanger, leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] de boxen ging gebruiken voor criminele activiteiten en verdachte om die reden wilde verhullen dat hij de boxen onderverhuurde. Die wetenschap blijkt ook uit door verdachte met [medeverdachte 3] gevoerde WhatsApp-gesprekken in augustus en september 2018 en april 2019.De gesprekken gaan over criminele activiteiten met betrekking tot voertuigen, zo concludeert de rechtbank. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij gesprekken met [medeverdachte 3] heeft gevoerd en dat die gesprekken inderdaad over criminele activiteiten met betrekking tot voertuigen gingen.Daarbij is van belang dat ook [medeverdachte 3] een rol speelde bij het regelen van de boxen voor [medeverdachte 1] . Hij was op een gegeven moment tussenpersoon tussen [medeverdachte 1] en verdachte.Verdachte heeft over die gesprekken met [medeverdachte 3] verklaard dat hij met hem heeft meegepraat, omdat hij nog geld tegoed had van [medeverdachte 1] in verband met de verhuur van de boxen. Wat daar ook van zij, in ieder geval had verdachte door die gesprekken wetenschap van de criminele bezigheden van [medeverdachte 3] , die, zoals verdachte wist, in nauw in contact stond met [medeverdachte 1] , en de criminele bestemming van de garageboxen die verdachte aan [medeverdachte 1] had verhuurd. Het opzet van verdachte op het deelnemen aan de criminele organisatie is daarmee voldoende gebleken. Wetenschap van concrete misdrijven van de organisatie is immers niet vereist, noch is vereist dat verdachte zelf heeft deelgenomen aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt.
Feit 4, zaak A (ZD14, aanwezig hebben MDMA en Mefedron)
Op 8 april 2019 zijn tijdens een doorzoeking in de huurwoning van verdachte aan [adres 2] in de kamer naast de slaapkamer een gripzakje met wit poeder en een gripzakje met drie tabletten aangetroffen. In de kast in de slaapkamer, in het gedeelte waar voornamelijk mannenkleding en/of spullen lagen, is een gripzakje met 23 tabletten aangetroffen.Uit onderzoek door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat de – in totaal – 26 tabletten MDMA bevatten.Verdachte heeft erkend dat hij de tabletten voorhanden heeft gehad en dat dit MDMA-tabletten waren.De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte op 8 april 2019 de 26 MDMA-tabletten aanwezig heeft gehad. Het zakje met wit poeder is ook onderzocht door een deskundige van het NFI. Het poeder blijkt Mefedron te bevatten.Hoewel verdachte heeft verklaard niets te weten van de Mefedron, acht de rechtbank ook bewezen dat hij dit aanwezig heeft gehad. Het zakje met Mefedron is immers aangetroffen in een kamer in de huurwoning van verdachte waar ook een aantal van de MDMA-pillen zijn aangetroffen. Verder heeft de vriendin van verdachte, die destijds samen met verdachte in de woning verbleef, verklaard het zakje poeder niet eerder te hebben gezien dan nadat de politie het had aangetroffen. Dat zij het buiten medeweten van verdachte in de woning heeft bewaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook de suggestie van verdachte dat vrienden de Mefedron in de woning hebben achtergelaten, vindt de rechtbank niet aannemelijk, nu het zakje in een kamer naast de slaapkamer is aangetroffen die blijkens de foto’s in het dossier als een soort opslagkamer werd gebruikt. Verdachte heeft op geen enkele manier heeft onderbouwd of aannemelijk gemaakt hoe het zakje dan op die plek terecht moet zijn gekomen. Uit de verklaring van de vriendin van verdachte blijkt daarentegen dat verdachte alle kamers in de woning gebruikte.
Feit 1, zaak B (ZD14A, heling dan wel verduistering van zes paspoorten en een rijbewijs)
Bij de doorzoeking in de huurwoning van verdachte aan [adres 2] op 8 april 2019 zijn in slaapkamer 2 in een AH-tas zes Nederlandse paspoorten en één Italiaans rijbewijs aangetroffen en in slaapkamer 3 in een kast nog een Nederlands paspoort. Het betreft paspoorten en een rijbewijs op naam van anderen dan verdachte en zijn ook in de woning verblijvende vriendin.Het zijn echte en onvervalste documenten, zo heeft een documentdeskundige bij de Koninklijke Marechaussee vastgesteld.De documenten blijken te zijn gesignaleerd als gestolen, verduisterd of vermist.
Verdachte heeft verklaard dat een vriend van hem een paar dagen voor de doorzoeking een AH-tas met papieren erin had meegenomen naar zijn woning en was vergeten die tas weer mee te nemen. Volgens verdachte heeft hij die tas toen opgeborgen in de kamer naast de grote slaapkamer en heeft hij niet gezien dat daar documenten in zaten. De rechtbank vindt deze verklaring niet geloofwaardig. Bij de doorzoeking zijn namelijk niet alle paspoorten in de AH-tas aangetroffen. Eén paspoort lag in een kast in een andere slaapkamer. Verder heeft verdachte pas tijdens de inhoudelijke behandeling zijn verklaring afgelegd. Daarbij heeft hij niet willen zeggen wie de vriend is die de AH-tas zou hebben achtergelaten in zijn woning. Zijn verklaring is daardoor niet te verifiëren. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte deze verklaring heeft afgelegd om de waarheid te verhullen. Gelet hierop en gezien de overige onderzoeksbevindingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de genoemde documenten.
Feit 2, zaak B (ZD14B,valsheid in geschrifte)
Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde valsheid in geschrifte bij het verkrijgen van zijn huurwoning aan [adres 2] .Gelet op deze verklaring en de overige onderzoeksbevindingenacht de rechtbank dit feit bewezen.
Feit 3, zaak B (ZD14C, heling Mini Cooper)
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de heling van de Mini Cooper waar hij van wordt beschuldigd. Dat de Mini Cooper van diefstal afkomstig was, blijkt uit het dossier. Blijkens het dossier heeft verdachte gesprekken gevoerd over de Mini Cooper. Dat volgt ook uit zijn eigen verklaring. Volgens verdachte was hij als tussenpersoon betrokken bij de mogelijke aanschaf van de Mini Cooper en is hij ook naar de auto gaan kijken met de potentiële koper. Hij heeft verklaard dat het niet tot daadwerkelijke aanschaf van de Mini Cooper is gekomen. Nog daargelaten of verdachte nu als tussenpersoon of als koper geïnteresseerd was in de Mini Cooper, moet de rechtbank vaststellen dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte de Mini Cooper daadwerkelijk heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 4, zaak B (ZD14E, witwassen)
Tijdens de al eerder aangehaalde doorzoeking op 8 april 2019 in de huurwoning van verdachte aan [adres 2] zijn in een kast in een slaapkamer in een gedeelte waar voornamelijk mannenkleding en/of spullen lagen, tien biljetten van 50 euro tussen de sokken aangetroffen. De biljetten waren besmeurd met inkt.De politie vermoedt dat de biljetten afkomstig zijn van een plofkraak. De kleur van de inkt waarmee de biljetten besmeurd zijn, is groen/blauw, een kleur inkt die normaal gesproken niet in geldcassettes in Nederland aanwezig is, maar veelal wel voorkomt in geldcassettes in Duitsland. De biljetten zijn afgegeven aan de Duitse politie voor nader onderzoek naar de herkomst van de inkt.Uit onderzoek van de deskundige van het Forensisch Instituut (Landeskriminalamt Nordrhein-Westfalen) komt naar voren dat de biljetten resten van beveiligingsinkt bevatten en dat de inktlading uitsluitend werd geproduceerd voor Villiger-geldcassettesystemen voor de [naam bank 1] en aantoonbaar ook aanwezig was in een geldautomaat in Warendorf.De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de biljetten afkomstig waren van een plofkraak en dus van een misdrijf. Verdachte heeft verklaard dat hij de biljetten heeft gekregen als borg voor lachgastanks en dat hij het geld bewaarde in zijn woning.Hij zag er geen kwaad in dat de biljetten met inkt besmeurd waren. De rechtbank vindt echter dat verdachte strafbaar heeft gehandeld door de biljetten aan te nemen en te bewaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat bankbiljetten die met opvallende inkt zijn besmeurd, niet pluis zijn. Verdachte had, zeker nu het om een tiental biljetten ging met dezelfde soort inktvlekken, moeten vermoeden dat de biljetten van misdrijf afkomstig waren. Door deze dan toch aan te nemen zonder zich te verzekeren van de legale herkomst van de biljetten en deze te bewaren, heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
Slotsom
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 3 in zaak B.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, zaak A
in de periode van 1 december 2017 tot en met 8 april 2019 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Zaandam en/of Utrecht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen (als bedoeld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en
- het plegen van opzetheling (als bedoeld in artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en
- valsheid in geschrift en/of opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift en/of opzettelijk een vals of vervalst geschrift afleveren en/of voorhanden hebben (met betrekking tot valse en/of vervalste kentekenplaten (als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van feit 4, zaak A
op 8 april 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad zesentwintig (26) tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 2 gram van een materiaal bevattende Mefedron;
ten aanzien van feit 1 primair, zaak B
op 8 april 2019 te Amsterdam zeven (7) paspoorten, te weten:
- [paspoort 1] en
- [paspoort 2] en
- [paspoort 3] en
- [paspoort 4] en
- [paspoort 5] en
- [paspoort 6] en
- [paspoort 7]
en één Italiaans rijbewijs, te weten:
- [rijbewijs]
heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen
van deze goederen wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 2, zaak B
op tijdstippen in de periode van 23 maart 2018 tot en met 17 mei 2018 te Amsterdam (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van:
vervalste bankafschriften van de [naam bank 2] betreffende [verdachte] d.d. 1 december 2017 tot en met 31 december 2017 en
een valse werkgeversverklaring van [naam bedrijf] betreffende [verdachte] d.d. 26 maart 2018 en
valse loonstroken van [naam bedrijf] betreffende [verdachte] d.d. december 2017 en januari 2018 en februari 2018
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde geschriften heeft overlegd tot verkrijging van een huurovereenkomst voor de woonruimte gelegen aan [adres 2] te Amsterdam en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat -zakelijk weergegeven-:
uit voornoemde bankafschriften in strijd met de waarheid blijkt dat op de rekening van [verdachte] loon gestort is door [naam bedrijf] in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 december 2017 en
uit voornoemde werkgeversverklaring in strijd met de waarheid blijkt dat [verdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd heeft en is aangesteld in vaste dienst sinds 2 november 2015 bij [naam bedrijf] tegen een bruto jaarsalaris van 52.067,64 en
uit voornoemde loonstroken in strijd met de waarheid blijkt dat [verdachte] van werkgever [naam bedrijf] een netto loon van respectievelijk 2.785,14 in december 2017 en 2.794,76 in januari en februari 2018 en vakantiegeld heeft genoten;
ten aanzien van feit 4, zaak B
op 8 april 2019 te Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers
heeft hij een contant en met verf besmeurd geldbedrag van in totaal 500 euro voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals die hiervoor zijn weergegeven. In de voetnoten is verwezen naar de vindplaats in het dossier. Het betreft telkens wettige bewijsmiddelen.