ECLI:NL:RBAMS:2020:4743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
13/997082-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de strafzaak tegen verdachte in het kader van politieonderzoek 26Wheeling met betrekking tot criminele organisatie en voertuigcriminaliteit

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verdachte, die betrokken was bij het politieonderzoek 26Wheeling. Dit onderzoek richtte zich op een criminele organisatie die zich bezighield met voertuigcriminaliteit, waaronder diefstal, heling, en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte deelnam aan deze organisatie en zich schuldig maakte aan opzetheling van twee gestolen voertuigen, een BMW Touring en een BMW 3-serie. De feiten vonden plaats tussen 26 september 2018 en 17 oktober 2018. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van negen maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na zijn aanhouding en zijn intentie om zijn leven op orde te krijgen. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de teruggave van beslag aan de rechthebbende gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997082-18
Datum uitspraak: 28 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9, 11 en 12 maart 2020 en 16 en 23 juni 2020. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 28 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.C. Niks en Z. Trokic [1] , en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1
Megazaak, politieonderzoek en verdachten
Deze zaak vloeit voort uit het politieonderzoek 26Wheeling.
Het onderzoek 26Wheeling ziet – kort samengevat – op voertuigcriminaliteit, witwassen, valsheid in geschrift, voorbereiding van ontploffing/brandstichting en moord, en een met deze feiten samenhangende criminele organisatie.
In het onderzoek 26Wheeling zijn (onder meer) de volgende personen als verdachte in beeld gekomen:
- [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
- [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
- [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] );
- [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] );
- [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] );
- [verdachte] (hierna: verdachte);
- [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ).
De zaken tegen de hiervoor genoemde verdachten zijn door de rechtbank als een zogenoemde megazaak behandeld. Daarbij zijn ook de zaken tegen nog eens drie verdachten in een aanverwant politieonderzoek (13Puurs) behandeld. Verdachte [verdachte] is in dat onderzoek niet als verdachte in beeld gekomen.
2.2
Beschuldiging tegen verdachte
Verdachte wordt naar aanleiding van het onderzoek 26Wheeling beschuldigd van drie strafbare feiten:
- deelneming aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen, heling, witwassen, valsheid in geschrift en voorbereiding van ontploffing/brandstichting en moord, in de periode van 1 december 2017
tot en met 8 april 2019;
  • (mede)plegen van heling van een BMW Touring in de periode van 23 september 2018 tot en met 1 oktober 2018;
  • (mede)plegen van heling van een BMW 3-serie in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 17 oktober 2018.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten (als feiten 1, 2 en 4 [2] ten laste gelegd) bewezen. De officier van justitie heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij tot de conclusie komt dat sprake is van een criminele organisatie zoals omschreven in de tenlastelegging.
Voor wat betreft het bewijs van de deelneming aan die organisatie door verdachte heeft de officier van justitie onder meer gewezen op de deelnemingshandelingen die, zoals onder meer blijkt uit afgeluisterde gesprekken, verdachte heeft verricht en die overeenstemmen met het doel van de organisatie namelijk stelen en helen van auto’s. Zo heeft verdachte [medeverdachte 1] geholpen met het gereedmaken van auto’s door het verschaffen van autobanden, het regelen van een kenteken, het checken of auto’s als gestolen staan geregistreerd en het overleggen met [medeverdachte 1] of afgeleverde auto’s met ammoniak moesten worden schoongemaakt. Dat wijst op bewustheid dat die auto’s bestemd zijn om een zwaar misdrijf mee te plegen.
4.2
Standpunt van de raadsman
Verdachte heeft zich ten aanzien van de beschuldiging op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsman heeft vrijspraak van deelneming aan een criminele organisatie bepleit. Er is, aldus de raadsman, om te beginnen geen bewijs voor het bestaan van een dergelijke organisatie. Uit de bewijsmiddelen komen weliswaar aanwijzingen naar voren van bepaalde vaste patronen maar die aanwijzingen zijn te summier en leveren een te fragmentarisch beeld op en leveren onvoldoende bewijs voor het bestaan van een georganiseerd verband.
Indien het bestaan van een dergelijke organisatie wel wordt aangenomen, is er geen bewijs dat verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, dat hij tot de groep behoorde en dat hij handelingen heeft verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet kan worden bewezen dat verdachte in contact heeft gestaan met de andere personen die deel van de organisatie zouden uitmaken of met andere verdachten in de onderzoeken Wheeling en Puurs. Verdachte had een garagebedrijf en [medeverdachte 1] heeft een auto ter reparatie bij verdachte gebracht. Dat betekent echter geenszins dat verdachte de organisatie daarmee behulpzaam is geweest. Daarnaast komt verdachte in twee van de negen zaakdossiers voor en zou hij zich mogelijk tweemaal aan heling schuldig hebben gemaakt. Deze marginale handelingen zijn echter op ad-hoc basis gedaan en staan niet of in te ver verwijderd verband van het oogmerk van de organisatie. De raadsman heeft ten aanzien van die verdenkingen van heling gewezen op de onbetrouwbaarheid van de stemherkenning.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de feiten 2 en 4 bespreken, daarna feit 1 en eindigen met de bewezenverklaring.
Feit 2, opzetheling van een auto, BMW 3-serie Touring (ZD06)
Mevrouw [persoon 1] heeft op 8 oktober 2018 aangifte gedaan van diefstal van haar personenauto, een zwarte BMW type 3 serie, voorzien van kenteken [kenteken 1] . Zij verklaart dat de auto is gestolen van de [adres 4] tussen 1 augustus 2018 te 00:00 uur en 5 oktober 2018 te 13:45 uur. [3]
De politie ziet op camerabeelden bij de box aan de [straat 1] in Amstelveen, dat [medeverdachte 1] op 23 september 2018 omstreeks 22:03 uur een donkerkleurige stationwagen de box in rijdt. De politie betreedt vervolgens op 24 september 2018 heimelijk de betreffende box en treft daar een zwarte personenauto, BMW 3-serie stationwagen voorzien van kentekenplaat [kenteken 1] aan. [4] Het gaat hier om een BMW type Touring [5] De rechtbank stelt op basis van deze gegevens vast dat [medeverdachte 1] op 23 september 2018 de van mevrouw [persoon 1] gestolen BMW de box in Amstelveen in heeft gereden.
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 1] deze BMW ook heeft gestolen. De politie heeft afluisterapparatuur geplaatst in de box in Amstelveen en bij de inkijk op 24 september 2018 ook een baken op de BMW. In het dossier zijn afgeluisterde gesprekken, gevoerd op 26 september 2018 in deze box, weergegeven, waarbij [medeverdachte 1] volgens de politie één van de gespreksdeelnemers is.
[medeverdachte 1] zegt: ‘Hij is niet als gestolen opgegeven, niets. Ik denk dat ie op vakantie was. Want de grap is, ik had hem al een keer gevolgd, een middag.’ Ook zegt hij ‘De hele middag stond hij vol in de zon. Was ik, toen wist ik al dat hij op vakantie was. Dat is nu al 5 dagen geleden. Hij is nog steeds niet *ntv*.’ [6] De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] het heeft over de van mevrouw [persoon 1] gestolen BMW Touring. Zij heeft immers verklaard dat zij langere tijd in het buitenland was [7] , wat past bij hetgeen [medeverdachte 1] zegt.
[medeverdachte 1] voert dit gesprek enkele dagen nadat hij met de BMW de box in Amstelveen in is gereden en terwijl hij in de box met daarin de gestalde BMW is. Ook dit duidt er op dat [medeverdachte 1] het over de van mevrouw [persoon 1] gestolen BMW heeft. Uit hetgeen [medeverdachte 1] zegt, maakt de rechtbank op dat hij de BMW eerst heeft geobserveerd. [medeverdachte 1] zegt: ‘Hij had wel lijpe alarm.’ en dat het ‘echt hard’ was. [8] Kennelijk was [medeverdachte 1] erbij toen het alarm van de auto afging. Hij heeft het in het gesprek ook over het schoonmaken van het stuur en zegt dan onder meer: ‘Ik heb echt met handschoenen gewerkt.’ [9] Uit het dossier blijkt voorts dat het kenteken [kenteken 1] op 22 en 23 september 2018 is geraadpleegd vanaf het IP-adres dat op dat moment hoorde bij een internetaansluiting aan de [adres 2] [10] , het adres van [medeverdachte 1] .
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] de BMW van mevrouw [persoon 1] eerst heeft geobserveerd, vervolgens heeft gestolen en daarna de box te Amstelveen in heeft gereden. Op één van de door de politie bij de inkijk in de box op 24 september 2018 gemaakte foto’s is te zien dat in de BMW op dat moment een OBD-stekker in de aansluiting (in de middenconsole van de BMW) is gestoken. [11] OBD staat voor ‘On Board Diagnostics’ en een OBD-stekker biedt toegang tot de software in een auto, om die uit te kunnen lezen. De rechtbank concludeert dat de BMW is gestolen met gebruikmaking van een OBD-stekker en dus door middel van een valse sleutel.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van deze door [medeverdachte 1] gestolen BMW. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte de man is met wie [medeverdachte 1] op 26 september 2018 in de box in Amstelveen sprak over deze gestolen BMW. Twee verbalisanten hebben verdachte op 9 en 15 april 2019 verhoord. Zij hebben de vertrouwelijke communicatie in de box in Amstelveen, opgenomen op 26 september 2018 tussen 21:00 uur en 22:45 uur, beluisterd. De stem van de man die toen met [medeverdachte 1] sprak, hebben zij herkend als de stem van verdachte. [12] De raadsman heeft de identificatie door de politie van verdachte als degene die met [medeverdachte 1] het gesprek voerde, betwist. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, omdat het feitelijke grondslag mist. De raadsman is er namelijk vanuit gegaan dat de verbalisanten verdachte niet persoonlijk hebben gesproken en op basis van stemvergelijking tot hun conclusie zijn gekomen. Zoals hiervoor weergegeven, hebben de verbalisanten verdachte wel gesproken en is daarmee sprake van stemherkenning. De rechtbank heeft geen reden om aan die herkenning te twijfelen. Verdachte zelf heeft desgevraagd de stemherkenning betwist, noch ontkend.
De rechtbank heeft hiervoor al geconcludeerd dat [medeverdachte 1] op 26 september 2018 in de box in Amstelveen heeft gesproken over de daar aanwezige BMW Touring en daarbij heeft laten blijken dat hij die BMW had gestolen. Verder maakt de rechtbank uit het gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte op dat zij de overdracht/verkoop van de BMW bespreken. Zo vraagt verdachte of deze wagen wel goed is, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat hij net heeft gecheckt en dat hij niet als gestolen is opgegeven. [medeverdachte 1] vraagt aan verdachte of die gast is meegekomen. Verdachte vraagt wat voor adres hij hem moet sturen. [medeverdachte 1] zegt dan dat hij hem ook hier mag uitrijden. [13] Even later zegt verdachte, nadat een telefoon is overgegaan, dat hij hem niet van hier wil wegrijden en dat hij hem naar Utrecht wil. [14] [medeverdachte 1] en verdachte bespreken het meenemen van de auto. [15] De politie hoort dan rond 21:43 uur dat een voertuig wordt gestart.
In het dossier is ook beschreven wat de politie waarneemt op de camerabeelden bij de box in Amstelveen rondom het tijdstip van het hiervoor weergegeven gesprek. De politie ziet dat [medeverdachte 1] omstreeks 20:53 uur bij de box is en naar binnen gaat. Omstreeks 21:03 uur gaat een andere man de box binnen. Omstreeks 21:46 uur wordt de garagedeur geopend en loopt [medeverdachte 1] naar buiten. Vervolgens rijdt de BMW naar buiten en uit beeld van de camera. [medeverdachte 1] sluit de garagedeur en loopt uit beeld. [16]
De rechtbank concludeert op basis van het hiervoor weergegeven gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte in combinatie met de camerabeelden, dat verdachte degene is die met de BMW is weggereden. Verdachte moet dan overigens ook de OBD-stekker in de auto hebben gezien, wat er des te meer op duidt dat hij moet hebben geweten dat de BMW was gestolen.
De BMW is op 26 september 2018 door de politie gevolgd met een helikopter. De politie ziet dan dat de BMW van Amstelveen naar Utrecht rijdt, dat daar rond 22:08 uur een ontmoeting met meerdere personen uit afzonderlijke voertuigen plaatsvindt en dat de BMW omstreeks 22:11 uur weer weg rijdt in de richting van Amstelveen. [17] Op de camerabeelden bij de box in Amstelveen is te zien dat [medeverdachte 1] omstreeks 22:35 uur de garagedeur opent en dat enkele seconden later de BMW naar binnen rijdt. [18]
Uit het in het dossier weergegeven gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte dat vervolgens in de box in Amstelveen op 26 september 2018 omstreeks 22:36 uur plaats vindt begrijpt de rechtbank dat de beoogde verkoop/overdracht van de BMW niet is gelukt. Verdachte zegt dat toen hij daar kwam, werd gezegd ‘Die wil ik niet.’ [medeverdachte 1] zegt dat hij hem niets kwalijk neemt en dat het vet zou zijn als het gelukt was. [19]
Uit de camerabeelden blijkt dat vervolgens op 1 oktober 2018 rond 18:05 uur [medeverdachte 1] en twee mannen bij de box in Amstelveen zijn. [medeverdachte 1] opent de garagedeur en de twee mannen gaan naar binnen. Omstreeks 18:11 uur rijdt de BMW de garagebox uit en uit beeld. [medeverdachte 1] sluit de garagedeur en loopt met één van de mannen weg van de box. [20]
De politie ziet dat de BMW om 19:41 uur zonder inzittenden geparkeerd staat in de [naam straat] in Utrecht en om 19:47 uur vertrekt, bestuurd door een onbekende persoon. De BMW stopt ongeveer drie kwartier later bij tankstation Liempde-West en staat om 21:19 uur geparkeerd in Born. [21]
De rechtbank stelt op grond van telecomgegevens vast dat [persoon 2] de persoon was die met verdachte op 1 oktober 2018 betrokken was bij het rijden van de BMW van Amstelveen naar Utrecht. Uit het proces-verbaal van relaas blijkt dat de telefoons van verdachte en [persoon 2] zich op 1 oktober 2018 omstreeks 17:48 uur bevinden in het zendmastbereik van de garagebox in Amstelveen. [22] Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte en [persoon 2] de mannen waren die met [medeverdachte 1] even later bij de box zijn gezien. Via door de telefoons van verdachte ( [telefoonnummer 1] [23] ) en [persoon 2] aangestraalde zendmasten “bewegen” hun telefoons vervolgens mee met de route van de BMW naar Utrecht. Vanaf omstreeks 18:15 uur tot 18:52 uur hebben de twee telefoonnummers twee keer contact met elkaar. Op 1 oktober 2018 omstreeks 18:52 uur is er voor de duur van acht seconden contact tussen de telefoonnummers van [persoon 2] en verdachte. De telefoon van [persoon 2] bevindt zich dan in het bereik van een zendmast aan de [adres 3] in Utrecht, de telefoon van verdachte in het bereik van een zendmast aan de [straat 2] te Utrecht. De BMW bevindt zich omstreeks voornoemd telefooncontact in het zendgebied van beide telefoons. Omdat verdachte en [persoon 2] onderweg met elkaar bellen is het aannemelijk dat zij zich niet in elkaars aanwezigheid bevinden. Het is daarom aannemelijk dat of verdachte of [persoon 2] met de BMW naar Utrecht is gereden en dat de ander is gevolgd in een ander voertuig. Omstreeks 19:00 uur arriveert de BMW in Utrecht in de [naam straat] . [24] De telefoons van verdachte en [persoon 2] “bewegen niet mee” met de BMW als die zijn traject vervolgt en blijven zendmasten in Utrecht aanstralen. [25] Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte en [persoon 2] de BMW naar Utrecht hebben gebracht en dat de BMW daar door een andere persoon is overgenomen.
De rechtbank concludeert uit al het voorgaande dat verdachte zowel op 26 september 2018 als 1 oktober 2018 de BMW voorhanden heeft gehad en die BMW op 1 oktober 2018 ook heeft overgedragen, terwijl hij wist dat de BMW door [medeverdachte 1] was gestolen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Van het tenlastegelegde medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 4, Opzetheling van een auto, BMW 3-serie (ZD07)
Op 15 oktober 2018 doet de heer [persoon 3] aangifte van diefstal van zijn personenauto, BMW 3-serie, met kenteken [kenteken 2] . Hij verklaart dat zijn auto tussen 14 oktober 2018 19:00 uur en 15 oktober 2018 08:00 uur is gestolen en dat zijn auto geparkeerd stond voor zijn woning aan de [adres 5] . [26]
De politie neemt op camerabeelden bij de box te Zaandam waar dat een BMW met kenteken [kenteken 2] op 15 oktober 2018 omstreeks 02:53 uur de garagebox in wordt gereden. De bestuurder van de BMW wordt door de politie herkend als [medeverdachte 1] . De politie ziet dat [medeverdachte 1] na het sluiten van de garagebox handelingen verricht bij de linker bovenhoek van de garagedeur. Hij zoekt vermoedelijk eerst naar voorwerpen op de grond, die hij vervolgens als trigger tussen de garagedeur en het kozijn plaatst. [27]
Nu uit het onderzoek is gebleken dat de VW Polo van [medeverdachte 1] op 15 oktober 2018 tussen 02:13 uur en 02:35 uur in de buurt van de woning van de heer [persoon 3] was [28] en de gestolen BMW korte tijd daarna door [medeverdachte 1] de box in Zaandam in is gereden, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] als medepleger betrokken was bij de diefstal van de BMW. Hij moet samen met iemand anders naar de woning van de heer [persoon 3] zijn gereden, zodat na de diefstal [medeverdachte 1] in de BMW kon wegrijden en de andere persoon in de VW Polo van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft die BMW vervolgens gestald in een box, waarvan hij de sleutel had en die hij huurde, zodat hij is gaan beschikken over de BMW.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 16 oktober 2018 met [medeverdachte 1] in de box in Zaandam was. De politie neemt op de camerabeelden bij de box in Zaandam namelijk waar dat [medeverdachte 1] op 16 oktober 2018 omstreeks 22:49 uur met een man bij de box is. [medeverdachte 1] haalt eerst iets weg bij de deur, kennelijk een trigger, opent daarna de deur en gaat met de man naar binnen. In de garagebox is op de beelden dan de BMW met kenteken [kenteken 2] te zien. Omstreeks 23:19 uur gaat de garagedeur opnieuw open en lopen [medeverdachte 1] en de man de box uit. Op dat moment ziet de politie in de box de BMW staan met het Belgische kenteken [kenteken 3] op de achterzijde. [29] De rechtbank leidt uit sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en verdachte af dat hij de man was die met [medeverdachte 1] de box is ingegaan en dus binnen was toen het kenteken werd verwisseld. Het gaat om sms-berichten verzonden op 16 oktober 2018 tussen 22:09 uur en 22:47 uur [30] , waaruit blijkt dat beide personen elkaar zullen treffen. Uiteindelijk stuurt verdachte om 22:47 uur het bericht ‘Ben er bro’, wat overeenkomt met het tijdstip van de waarneming op de camerabeelden van [medeverdachte 1] en de man bij de box in Zaandam. Het telefoonnummer dat de rechtbank in dit verband toeschrijft aan verdachte is [telefoonnummer 1] . Op grond van de stemherkenning die de rechtbank bij de bespreking van feit 2 al heeft genoemd, heeft de politie verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van dit telefoonnummer. [31] Het telefoonnummer dat de rechtbank toeschrijft aan [medeverdachte 1] is [telefoonnummer 2] . [medeverdachte 1] is door de politie onder meer door stemherkenning geïdentificeerd als de gebruiker van dit telefoonnummer. [32]
De politie neemt op de camerabeelden bij de box in Zaandam waar dat [medeverdachte 1] op 17 oktober 2018 omstreeks 21:52 uur met een man naar de box loopt. [medeverdachte 1] opent de deur en haalt weer eerst iets weg aan de linker bovenzijde van de deur, kennelijk een trigger. [medeverdachte 1] en de man gaan naar binnen. Omstreeks 21:57 uur rijdt de BMW met het Belgische kenteken [kenteken 3] op de achterzijde de box uit en het beeld uit. [medeverdachte 1] sluit de garagedeur. Daarbij verricht hij handelingen aan de linker bovenzijde van de deur, kennelijk plaatst hij een trigger. [33]
De politie observeert de BMW. De BMW rijdt uiteindelijk de Belgische grens over. [34]
Verdachte en [medeverdachte 1] sturen op 17 oktober 2018 om 21:50 uur sms-berichten naar elkaar. [medeverdachte 1] zegt ‘Ben er bro’ en verdachte ‘Ik kom eraan’. De telefoons van [medeverdachte 1] en verdachte bevinden zich dan in de buurt van de box in Zaandam. [35] Ongeveer een uur daarvoor heeft verdachte telefonisch contact met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Die persoon zegt dat hij ze naar de [naam straat] laat komen en hij vraagt of verdachte ook naar de [naam straat] komt. [36] De politie schrijft het telefoonnummer [telefoonnummer 3] toe aan [persoon 2] .
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte op 16 oktober 2018 samen met [medeverdachte 1] in de box in Zaandam was, waar de gestolen BMW op dat moment was gestald. Toen verdachte en [medeverdachte 1] binnen waren, is het kenteken verwisseld. De volgende dag hebben verdachte en [medeverdachte 1] weer contact voordat de BMW uit de box wordt gereden. Ook [persoon 2] , die eerder betrokken was bij de overdracht van een door [medeverdachte 1] gestolen BMW, heeft dan contact met verdachte en ze regelen een ontmoeting met personen. Ook dat gebeurt voordat de BMW uit de box wordt gereden. De rechtbank concludeert dat verdachte betrokken was bij het gereed maken voor overdracht van de BMW en daarna ook bij die overdracht zelf. Hij wist dat de BMW van diefstal afkomstig was. Het kenteken moet immers zijn verwisseld in zijn aanwezigheid en hij was kort daarvoor ook al betrokken bij de overdracht van een andere door [medeverdachte 1] gestolen BMW, zoals hiervoor besproken bij
feit 2.
De rechtbank acht op grond van dit alles bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, waarbij hij de BMW en de Belgische kentekenplaten die daarop zaten voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Van het tenlastegelegde medeplegen zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Feit 1, deelneming aan een criminele organisatie (ZD00)
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er moet sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Voor ‘deelneming’ aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meerdere misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Volgt daarentegen uit de bewijsvoering slechts dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelingskader vast dat in de aan verdachte ten laste gelegde periode (van 1 december 2017 tot en met 8 april 2019), sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit twee of meer personen, die tot oogmerk had het plegen van diefstallen, heling en valsheid in geschrifte. Deelnemers aan deze organisatie waren in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en tussen hen was sprake van een zekere rolverdeling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[medeverdachte 1] was de leider van deze organisatie en was ook betrokken bij de uitvoering van strafbare feiten waar het oogmerk van de criminele organisatie op was gericht. De rechtbank acht namelijk bewezen dat [medeverdachte 1] in de periode van 13 maart 2018 tot en met 2 februari 2019 drie keer een voertuig heeft gestolen [37] en zes keer een voertuig geheeld. [38] Daarnaast blijkt uit het dossier dat hij contact had met alle hierna te bespreken deelnemers aan de organisatie. Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] gestolen en geheelde voertuigen stalde in garageboxen in Amersfoort, Amstelveen en Zaandam en dat kentekenplaten van de voertuigen werden vervangen door gestolen dan wel vervalste kentekenplaten.
[medeverdachte 1] huurde die boxen van [medeverdachte 6] . [39] De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 6] bij de verhuur een katvanger [40] heeft gebruikt. Uit het gebruik van die katvanger leidt de rechtbank af dat hij wist dat [medeverdachte 1] de boxen ging gebruiken voor criminele activiteiten en [medeverdachte 6] om die reden wilde verhullen dat hij degene was die de boxen (onder)verhuurde. De wetenschap van [medeverdachte 6] dat de boxen werden gebruikt voor criminele activiteiten blijkt ook uit door [medeverdachte 6] met [medeverdachte 3] gevoerde WhatsApp-gesprekken in augustus en september 2018 en april 2019. [41] De gesprekken gaan over criminele activiteiten met betrekking tot voertuigen, zo concludeert de rechtbank. Het opzet van [medeverdachte 6] op het deelnemen aan de criminele organisatie is daarmee voldoende gebleken.
Voor [medeverdachte 3] geldt dat hij een rol speelde bij het regelen van de boxen voor [medeverdachte 1] . Hij was op een gegeven moment tussenpersoon tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] . [42] Uit de gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat hij het vertrouwen genoot van [medeverdachte 1] en dat hij op de hoogte was van de activiteiten van [medeverdachte 1] op het gebied van het helen en stelen van voertuigen en het stallen in boxen. In dit verband zijn van belang telefonische gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 19 juli 2018 [43] , 20 juli 2018 [44] , 23 juli 2018 [45] , 14 augustus 2018 [46] , 19 augustus 2018 [47] en 3 november 2018 [48] en gesprekken op 27 oktober 2018 [49] , 17 februari 2019 [50] en 1 maart 2019 [51] tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (en een onbekende man) in de VW Polo van [medeverdachte 1] . In die gesprekken doet [medeverdachte 3] bijvoorbeeld suggesties over te stelen auto’s en levert op die manier een bijdrage aan de criminele activiteiten van de organisatie. Uit zijn rol bij het regelen van de boxen blijkt dat het niet alleen bij gesprekken is gebleven. De rechtbank acht de rol van [medeverdachte 3] , mede gelet op de relatief lange duur dat hij in beeld komt, van voldoende gewicht om hem als deelnemer aan de criminele organisatie aan te merken.
Ook [medeverdachte 2] kan als deelnemer aan die organisatie worden aangemerkt. Hij is betrokken bij twee criminele feiten die zien op het oogmerk van de organisatie. Hij heeft namelijk twee opzethelingen van voertuigen gepleegd, waarbij hij heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] . [52] Daarnaast gaat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] mee naar verschillende boxen waar gestolen auto’s in staan, zoals bij de hiervoor genoemde opzethelingen. Hij plaatst ook zelf triggers bij de boxen. [53]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit het voorgaande duidelijk blijkt dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Oogmerk
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het oogmerk van de organisatie in ieder geval was gericht op het plegen van voertuigcriminaliteit: het stelen en helen van voertuigen en, door het plaatsen van gestolen of valse kentekens op die voertuigen, valsheid in geschrift.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het oogmerk van de organisatie daarnaast ook was gericht op voorbereidingshandelingen voor brandstichting, ontploffing en/of moord, (gewoonte)witwassen en andere vormen van valsheid in geschrift. In het dossier wordt op basis van diverse onderzoeksresultaten de verdenking geuit dat bij de organisatie, in ieder geval bij [medeverdachte 1] , bekend was dat de kans zeer wel aanwezig was dat de door de organisatie gestolen en geheelde auto’s bestemd waren voor zware, georganiseerde criminaliteit. De rechtbank laat echter in het midden hoe daar tegen aan moet worden gekeken, nu hoe dan ook niet is gebleken van voldoende bewijs dat andere deelnemers dat oogmerk van voorbereidingshandelingen voor brandstichting, ontploffing en moord, deelden of daar wetenschap van hadden. Daarmee valt al de grondslag weg voor bewijs voor een criminele organisatie met dat oogmerk.
Ten aanzien van de deelneming van verdachte
De rechtbank merkt ook verdachte aan als deelnemer aan deze criminele organisatie.
Met het plegen van de hiervoor besproken twee opzethelingen van voertuigen, die door [medeverdachte 1] waren gestolen, is zijn bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie gegeven. De wetenschap van verdachte van het oogmerk ligt hierin besloten. Voor zijn opzet op het deelnemen aan de criminele organisatie is van belang dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich structureel bezig hield met voertuigcriminaliteit. [medeverdachte 1] was immers betrokken bij de door verdachte verrichte handelingen met de voertuigen die hij heeft geheeld. Verder wist verdachte dat [medeverdachte 1] de beschikking had over garageboxen, waarin de gestolen voertuigen werden gestald. Verdachte was zich dus in ieder geval bewust van zijn deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met [medeverdachte 1] . Dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat verdachte wist dat ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] aan de organisatie deelnamen en wat hun rollen waren, staat er niet aan in de weg verdachte als deelnemer aan die organisatie aan te merken. De rol van verdachte was wel geringer dan die van de andere deelnemers, die structureler en langer bij de organisatie betrokken waren. De rechtbank zal de duur van de deelname door verdachte aan de criminele organisatie ook beperken in de bewezenverklaring.
Slotsom
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 (ZD00)
in de periode van 26 september 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Zaandam en/of Utrecht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen (als bedoeld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en
  • het plegen van opzetheling (als bedoeld in artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en
  • valsheid in geschrift en/of opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift en/of opzettelijk een vals of vervalst geschrift afleveren en/of voorhanden hebben (met betrekking tot valse en/of vervalste kentekenplaten (als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van feit 2 (ZD06)
op 26 september 2018 en 1 oktober 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, een personenauto (BMW Touring met kenteken [kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 4 (ZD07)
in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Zaandam een auto (BMW 3-serie, origineel kenteken [kenteken 2] ) en Belgische kentekenplaten met kenteken [kenteken 3]
voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen
wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte was tweemaal in nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] , de leider van een criminele organisatie, betrokken bij het wegbrengen van een gestolen auto. Uit het dossier wordt niet duidelijk wat er precies met de auto’s is gebeurd. In ieder geval heeft verdachte een bijdrage geleverd aan criminele transacties. Hij heeft een en ander gedaan terwijl hij wist dat hij daarmee ook een bijdrage leverde aan een criminele organisatie. Criminele organisaties werken ontwrichtend in de samenleving en daar heeft verdachte een rol in gehad. Zoals eerder opgemerkt was zijn rol, gelet op de korte duur van zijn deelname aan de criminele organisatie, wel beperkt.
In haar rapport van 3 maart 2020 onthoudt de reclassering zich van een strafadvies, omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Om diezelfde reden heeft de reclassering ook geen uitspraak kunnen doen over eventueel aanwezig recidivegevaar bij verdachte. De reclassering vindt verdachte wat terughoudend en houdt rekening met enige beïnvloedbaarheid van verdachte en wijst op het feit dat deelname aan een criminele organisatie in ieder geval een deels negatief sociaal netwerk meebrengt. Mede gelet hierop, ook omdat verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven, neemt de rechtbank in beginsel gevaar voor herhaling bij verdachte aan.
De rechtbank heeft echter de indruk dat verdachte sedert zijn aanhouding voor onderhavige zaak zijn leven redelijk op orde heeft. De voorlopige hechtenis van verdachte is sinds 8 juli 2019 geschorst onder voorwaarden en verdachte heeft zich gedurende bijna een jaar aan de voorwaarden, waaronder reclasseringscontact, gehouden. De reclassering heeft laten weten dat verdachte geen hulp nodig lijkt te hebben.
Verdachte is gestopt met zijn eigen garagebedrijf en heeft een nieuwe baan en andere ambities. Tijdens zijn laatste woord op 23 juni 2020 heeft hij verklaard dat hij trouwplannen heeft, bezig is met zijn werk, dat het veel beter met hem gaat en dat hij goed verdient. De rechtbank acht de door verdachte geschetste en door de reclassering bevestigde ontwikkeling van belang in verband met het (nog verder) beperken van recidivegevaar. De rechtbank wil de positieve weg die verdachte heeft ingeslagen dan ook niet doorkruisen door hem weer zijn vrijheid te ontnemen. Daarbij heeft de rechtbank het (met de persoonlijke omstandigheden van verdachte onderbouwde) klemmende verzoek van de raadsman verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis, meegewogen.
Een en ander maakt dat de rechtbank verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan het voorarrest van verdachte, en daarnaast een taakstraf. Dit betekent dat de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen. Het voorwaardelijke strafdeel dient als extra steun in de rug voor verdachte zich niet meer aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

8.Beslag

De rechtbank heeft in deze zaak meerdere beslaglijsten ontvangen. De meest recente dateert van 20 mei 2020 en zal door de rechtbank als uitgangspunt worden genomen bij de te nemen beslissingen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te beslissen dat de autosleutels vermeld onder 4 en 5 aan verdachte worden teruggegeven, omdat hij deze in zijn bezit had als garagehouder. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet en bewaring ten behoeve van de rechthebbende gevorderd. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft gesteld dat de sleutels hem als eigenaar toebehoren. Daarom zal de rechtbank beslissen dat de sleutels moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Voor het overige zal de rechtbank beslissen in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2
opzetheling;
feit 4
opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderd twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerp 3 op de beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- voorwerpen 4 en 5 op de beslaglijst.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2020.

Voetnoten

1.In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’.
2.De tenlastelegging bevat geen feit 3.
3.ZD06, bijlagen, pag. 1-3.
4.ZD06, bijlagen, pag. 33.
5.ZD06, bijlagen, pag. 30.
6.ZD06, bijlagen, pag. 13.
7.ZD06, bijlagen, pag. 1.
8.ZD06, bijlagen, pag. 14.
9.ZD06, bijlagen, pag. 17.
10.ZD06, bijlagen, pag. 32.
11.ZD06, bijlagen, pag. 40.
12.ZD06, bijlagen, pag. 31.
13.ZD06, bijlagen, pag. 13.
14.ZD06, bijlagen, pag. 15.
15.ZD06, bijlagen, pag. 17.
16.ZD06, bijlagen, pag. 10-11.
17.ZD06, bijlagen, pag. 18-19.
18.ZD06, bijlagen, pag. 11.
19.ZD06, bijlagen, pag. 20.
20.ZD06, bijlagen, pag. 21-23.
21.ZD06, bijlagen, pag. 26-27.
22.ZD06, relaas, pag. 10.
23.De politie heeft [verdachte] door stemherkenning geïdentificeerd als de gebruiker van dit telefoonnummer, zie ZD06, bijlagen, pag. 31.
24.ZD06, relaas, pag. 10-11.
25.ZD06, relaas, pag. 12.
26.ZD07, bijlagen, pag. 1-4.
27.ZD07, bijlagen, pag. 5-6.
28.ZD07, relaas, pag. 5.
29.ZD07, bijlagen, pag. 20-21.
30.ZD07, bijlagen, pag. 16-19.
31.ZD06, bijlagen, pag. 31.
32.PD [medeverdachte 1] , pag. 44.
33.ZD07, bijlagen, pag. 28-29.
34.ZD07, bijlagen, pag. 32-33.
35.ZD07, bijlagen, pag. 26-27.
36.ZD07, bijlagen, pag. 24-25.
37.ZD06, ZD07 en ZD 11, relaas en bijlagen.
38.ZD01, ZD 2, ZD3, ZD04, ZD05 en ZD09.
39.PD [medeverdachte 6] , pag. 64.
40.PD [naam] , pag. 37-40.
41.ZD00, pag. 581-632 (WhatsAppgesprekken), PD [medeverdachte 6] pag. 9 en 10 (toeschrijving telefoonnummer [telefoonnummer 5] aan [medeverdachte 6] ) en PD [medeverdachte 3] pag. 6 (toeschrijving telefoonnummer [telefoonnummer 4] aan [medeverdachte 3] ). De telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] schrijft de rechtbank ook toe aan [medeverdachte 3] , omdat die onder dezelfde naam ‘ [bijnaam] ’ zijn opgeslagen in de telefoon, die is onderzocht. Het dossier bevat verder ook meerdere gesprekken gevoerd met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 6] , waarbij de gebruiker door stemherkenning is geïdentificeerd als [medeverdachte 3] .
42.PD [medeverdachte 6] , pag. 64.
43.ZD00, pag. 83-84.
44.ZD00, pag. 150-151.
45.ZD00, pag. 74-75.
46.ZD00, pag. 91-92.
47.ZD00, pag. 160-161.
48.ZD00, pag. 180.
49.ZD00, pag. 76-77 en pag. 82
50.ZD00, pag. 93-94, pag. 154-155.
51.ZD00, pag. 170-171.
52.ZD02, relaas en bijlagen en ZD05, relaas en bijlagen.
53.Zie bijvoorbeeld ZD02 pag. 68-69 en ZD05 pag. 12.