ECLI:NL:RBAMS:2020:4742

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
13.997020-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en veroordeling voor bezit van softdrugs in een megazaak

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal dan wel heling van een auto en bezit van softdrugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot de diefstal van een BMW, omdat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te identificeren als de dader. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzingen die de politie had verzameld niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te koppelen aan de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de identificatie van de verdachte als de persoon met de bijnaam '[naam 1]' niet kon worden bevestigd, en dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen voor een veroordeling.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 8 april 2019 opzettelijk henneptoppen aanwezig had, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank constateerde dat de tenlastelegging een vergissing bevatte over de hoeveelheid hennep, maar dat de verdachte wel degelijk in het bezit was van een hoeveelheid die onder de Opiumwet valt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank besloot af te wijken van deze eis en legde een geldboete van 200 euro op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen en heeft bepaald dat bepaalde voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven, terwijl andere voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997020-19
Datum uitspraak: 28 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9, 11 en 12 maart 2020 en 16 en 23 juni 2020. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 28 september 2020. De zaak tegen verdachte maakt onderdeel uit van een zogenoemde megazaak, waarin de rechtbank de zaken tegen in totaal elf verdachten heeft behandeld en in alle zaken tegelijk uitspraak doet. Dat heeft tot gevolg gehad dat het onderzoek in de zaak tegen verdachte, hoewel beperkt van omvang, over meerdere zittingsdagen is verdeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.C. Niks en Z. Trokic [1] , en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. K.C. van Hoogmoed, naar voren heeft gebracht. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen, maar heeft zijn raadsvrouw uitdrukkelijk gemachtigd namens hem ter terechtzitting het woord te voeren.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
(ZD 10)
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Zaandam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een personenauto, merk BMW, kenteken [nummer 1] in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een thans onbekend persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels;
Artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Zaandam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een personenauto, merk BMW, kenteken [nummer 1] heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen of overdragen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof;
artikel 416 Wetboek van Strafrecht
(ZD 15)
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1 kg henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van een middel bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst II terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet);
artikel 3 ahf/ond C Opiumwet

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht – met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie – niet bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit het dossier (zaaksdossier 10) komt naar voren dat op 14 september 2018 uit een woning in Amsterdam de sleutels van onder meer een BMW met kenteken [nummer 1] zijn gestolen, terwijl de eigenaar op vakantie was. Deze BMW is vervolgens dezelfde dag door de politie veiliggesteld en versleept naar een depot in Zaandam. In de nacht van 15 september 2018 wordt de BMW gestolen van het depotterrein. In het dossier komt een persoon met de naam [naam 1] naar voren, die gebruik zou maken van het telefoonnummer [nummer 2] . Op basis van de door en over deze persoon gevoerde gesprekken kan worden geconcludeerd dat deze persoon betrokken is bij de diefstal van de BMW. Het gaat om telefonische gesprekken en gesprekken die zijn gevoerd in de VW Polo van medeverdachte [medeverdachte 1] , die door de politie werden afgeluisterd.
De rechtbank is van oordeel dat de in die gesprekken genoemde persoon met de naam [naam 1] niet kan worden geïdentificeerd als verdachte. Hiertoe is het volgende van belang.
In het persoonsdossier van verdachte is een proces-verbaal identificatie [naam 1] opgenomen. De officier van justitie heeft op basis van dit proces-verbaal verdachte geïdentificeerd als ‘ [naam 1] ’. De drie aanwijzingen op basis waarvan de politie concludeert dat verdachte de bijnaam ‘ [naam 1] ’ heeft, vindt de rechtbank, met de raadsvrouw, echter te weinig om met voldoende zekerheid een identificatie op te baseren.
Eén van de aanwijzingen die de politie naar voren brengt is dat met het telefoonnummer [nummer 3] een sms wordt verzonden met de tekst: “ [naam 2] met [afkorting naam 1] ”. Verdachte erkent dat dit telefoonnummer van hem is. Daarmee kan er vanuit worden gegaan dat hij ook de sms heeft verzonden. De rechtbank stelt echter vast dat de verzender van de sms, verdachte dus, zichzelf niet ‘ [naam 1] ’ noemt maar ‘ [afkorting naam 1] ’.
Daarnaast schrijft de politie twee andere telefoonnummers, die kunnen worden gelinkt aan een ‘ [naam 1] ’, toe aan verdachte. Eén van die telefoonnummers is het hiervoor genoemde telefoonnummer eindigend op [nummer 2] , dat wordt gebruikt door de persoon die betrokken is bij de diefstal van de BMW. Die toeschrijving aan verdachte baseert de politie op de enkele vaststelling dat met beide telefoonnummers contact is geweest met telefoonnummers die zijn geregistreerd bij abonnementen van de moeder en zus van verdachte. De rechtbank vindt deze vaststelling, zonder nadere informatie over de inhoud van de contacten, hoeveel contacten het zijn geweest en van wanneer deze contacten dateren, onvoldoende overtuigend om verdachte als de gebruiker van het bewuste telefoonnummer eindigend op [nummer 2] op de datum van de diefstal aan te merken.
Tot slot maakt de politie melding van een telefoongesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 2 januari 2019. De politie brengt dit gesprek, waarin over een ‘ [naam 1] ’ wordt gesproken, in verband met de beschieting van de woningen aan [straatnaam] (
de rechtbank begrijpt: [straatnaam]) [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaatsnaam] . Daarbij stelt de politie vast dat verdachte staat ingeschreven op het adres [straatnaam] (
de rechtbank begrijpt: [straatnaam]) [huisnummer 3] . [medeverdachte 2] zegt tijdens het gesprek: “Ja, ze hebben ook die osso van hem gegeven.” Hij zegt ook: “Ja, en die andere ook, van [naam 1] ook.” Als wordt aangenomen dat dit gesprek verband houdt met de beschieting van de woningen, zegt [medeverdachte 2] kennelijk dat ook de woning van ‘ [naam 1] ’ (‘osso’ is straattaal voor ‘huis’) is beschoten. Verdachte staat echter niet op het adres van één van de beschoten woningen ingeschreven, zoals de politie ook heeft vastgesteld. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat [medeverdachte 2] het hier over verdachte heeft als hij spreekt over ‘ [naam 1] ’. De rechtbank vindt ook deze aanwijzing om verdachte de bijnaam ‘ [naam 1] ’ toe te schrijven onvoldoende overtuigend.
Ook als de rechtbank de drie aanwijzingen in onderling verband en samenhang beziet, vindt de rechtbank deze onvoldoende om met voldoende zekerheid te concluderen dat verdachte de in dit zaakdossier bedoelde ‘ [naam 1] ’ is.
Gelet op het voorgaande valt de aanname dat verdachte de ‘ [naam 1] ’ is die betrokken is bij de diefstal van de BMW weg en daarmee ontbreekt bewijs voor de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde diefstal dan wel heling van de BMW door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
4.2.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – bewezen dat verdachte
op 8 april 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van een middel bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst II.
In de tenlastelegging is vermeld dat verdachte een hoeveelheid van één kilogram henneptoppen aanwezig zou hebben gehad. Met de officier van justitie en de raadsvrouw ziet de rechtbank voor het aanwezig hebben van die grote hoeveelheid geen grondslag in het dossier (zaaksdossier 15). Daarin wordt namelijk gesproken over een hoeveelheid van 51,8 gram hennep. Kennelijk heeft de opsteller van de tenlastelegging een vergissing gemaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aanwezig hebben van die grote hoeveelheid hennep.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat:
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 10 april 2019 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte (ongenummerd);
  • een proces-verbaal van doorzoeking van 8 april 2019 met bijlage lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (Beslagdossier 26Wheeling pag. 182 e.v.);
  • een proces-verbaal ‘Onderzoek verdovende middelen’ met nummer [nummer 4] van 29 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] , inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (ZD15 pag. 1 e.v.).

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vier dagen.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot bewezenverklaring van feit 1 primair en evenmin van feit 1 subsidiair en zal daarom bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank begrijpt dat de officier van justitie de geldboete heeft gevorderd voor het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank vindt, met de raadsvrouw, dat dit een passende straf is voor het aanwezig hebben van de hennep. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

9.Beslag

De rechtbank heeft in deze zaak meerdere malen een beslaglijst ontvangen. Bij de te nemen beslagbeslissingen gaat de rechtbank uit van de meest recente lijst, die dateert van 20 mei 2020. Op die lijst zijn voorwerpen vermeld die zijn genummerd tot en met 37, waarbij nummer 1 ontbreekt.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht te beslissen dat de voorwerpen vermeld onder 7, 12, 13, 19, 23, 25, 26, 33 en 34 aan verdachte worden teruggegeven. De officier van justitie heeft ten aanzien van de voorwerpen 26, 33 en 34 geen standpunt ingenomen. Voorwerp 7 kan volgens de officier van justitie terug naar de rechthebbende en de overige door de raadsvrouw genoemde voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard dan wel bewaard voor de rechthebbende, aldus de officier van justitie. De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw inwilligen en bepalen dat al de voornoemde voorwerpen aan verdachte moeten worden teruggegeven. Voor zover de officier van justitie verbeurdverklaring heeft verzocht, ziet de rechtbank daarvoor geen grondslag.
De raadsvrouw heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Mede gelet hierop zal de rechtbank voor het overige, gezien de vrijspraak en indachtig de strekking van de vordering van de officier van justitie beslissen dat deze voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de officier van justitie evenmin een standpunt heeft ingenomen over de voorwerpen 22, 29, 30, 31, 32, 35, 36 en 37 op de beslaglijst. De rechtbank zal over deze voorwerpen beslissen zoals weergegeven in het dictum van dit vonnis.
Voor zover de officier van justitie expliciet als standpunt heeft ingenomen dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen over bepaalde voorwerpen, gaat de rechtbank, bij het ontbreken van een gemotiveerde betwisting door de raadsvrouw, daar vanuit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 200,-(tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,- (vijftig euro) per dag.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- voorwerpen 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 24, 28, 29, 31, 32, 36 en 37 op de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerpen 7, 12, 13, 19, 23, 25, 26, 33 en 34 op de beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- voorwerpen 22, 30 en 35 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2020.

Voetnoten

1.In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’.
2.De tenlastelegging bevat geen feit met nummer 2.