4.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 1), maar wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling van de Suzuki AN400 (feit 2).
De rechtbank zal eerst feit 2 bespreken, gevolgd door feit 1.
Bewezenverklaring feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 maart 2020 verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] op 13 augustus 2018 een motorscooter van de garagebox in Zaandam naar Amsterdam heeft gereden en dat [medeverdachte 1] op hetzelfde moment ook naar Amsterdam is gereden, met de auto.
De motorscooter blijkt in april 2018 te zijn gestolen.
Verdachte stelt dat hij niet wist dat de motorscooter was gestolen en dat ook niet hoefde te vermoeden. De rechtbank ziet dat anders. Uit het dossier blijkt namelijk dat [verdachte] al eerder, in april 2018, wist van activiteiten van [medeverdachte 1] met gestolen voertuigen, die het daglicht niet konden verdragen. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting van 11 maart 2020 verklaard dat hij toen alleen gesprekken met [medeverdachte 1] daarover heeft gevoerd.Hij had te horen gekregen dat [medeverdachte 1] de beschikking had over een voertuig en dat hij dat voertuig wilde verkopen. Verdachte vond het een vaag gesprek. Hij had aanvankelijk niet het idee dat het voertuig gestolen was. Naarmate het gesprek vorderde kreeg hij een onderbuikgevoel. Hij verklaart dat hij het had kunnen weten.De rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee bedoelt dat hij had kunnen weten dat het voertuig waar het gesprek in april 2018 over ging, een criminele herkomst had.
Verdachte was dus een gewaarschuwd man toen hij op 13 augustus 2018 - op verzoek van [medeverdachte 1]- de rit met de motorscooter maakte. Daar komt bij dat hij de avond daarvoor (12 augustus) ook met [medeverdachte 1] bij de box in Zaandam was geweest. Hij heeft dat ter terechtzitting van 11 maart 2020 ook verklaard.Uit de beschrijving van de camerabeelden in het dossier blijkt dat hij dan met [medeverdachte 1] bij de box is. Hij gaat met [medeverdachte 1] de box binnen, waar de motorscooter in staat. [medeverdachte 1] verricht zowel bij het openen van de box als bij het afsluiten van de box handelingen bij het slot van de garagedeur.De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 1] daar zogenoemde triggers plaatst. Dit moet ook voor verdachte zichtbaar zijn geweest. Die triggers doen vermoeden dat in de box heimelijk voertuigen werden gestald. Al die omstandigheden maken dat verdachte niet met de motorscooter op pad had mogen gaan zonder zich er van te verzekeren dat de herkomst van die motorscooter in orde was. Nu hij dit niet heeft gedaan – verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gevraagd naar het doel van het naar Amsterdam rijden van de motorscooter– concludeert de rechtbank dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat de motorscooter van misdrijf afkomstig was. Schuldheling van die motorscooter door verdachte kan dus worden bewezen.
Vrijspraak van feit 1, deelneming aan een criminele organisatie.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, moet – kort gezegd - worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank acht bewezen dat binnen de ten laste gelegde periode sprake was van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, die tot oogmerk had het plegen van voertuigcriminaliteit in brede zin: stelen en helen van voertuigen, het plaatsen van gestolen of valse kentekens op die voertuigen. De rechtbank beschouwt [medeverdachte 1] als de leider van deze criminele organisatie. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] hebben, in verschillende rollen, ook aan de criminele organisatie deelgenomen.
De rechtbank merkt verdachte niet aan als deelnemer aan deze criminele organisatie en overweegt daartoe als volgt. Verdachte kan gelet op zijn hiervoor weergegeven rol bij de heling van de motorscooter in augustus 2018 wel in verband worden gebracht met de criminele organisatie. [medeverdachte 1] , de leider van de organisatie, was hierbij immers ook betrokken en de motorscooter was gestald in een box die door de organisatie werd gebruikt. Verdachte was daarvoor ook betrokken bij het overdragen van een gestolen BMW Alpina, waarover hij ook contact had met [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van het bestaan van een criminele organisatie waarvan [medeverdachte 1] deel uitmaakte. De rechtbank acht al met al de handelingen van verdachte die in verband kunnen worden gebracht met de criminele organisatie zeer beperkt. Het dossier biedt ook verder geen aanwijzingen dat verdachte weet had van de criminele organisatie. De rechtbank concludeert dan ook dat onvoldoende is komen vast te staan dat hij wetenschap had van de organisatie en het criminele oogmerk daarvan, zoals ook door zijn raadsvrouw is bepleit. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deelneming aan een criminele organisatie.
Slotsom
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2
op 13 augustus 2018 te Zaandam en Amsterdam een motorscooter, merk Suzuki, AN400 met kenteken [kenteken] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen
redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.