4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst reageren op het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting. Vervolgens zal worden uitgelegd welke toets moet worden aangelegd bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Daarna zal de rechtbank beoordelen of wordt gekomen tot een bewezenverklaring van witwassen (zaak A, feit 3). Tot slot volgen de overwegingen ten aanzien van het verboden wapenbezit (zaak A, feiten 1 en 2) en het voorhanden hebben van hasjiesj (zaak B).
Verweer tot bewijsuitsluiting
De rechtbank is van oordeel dat een redelijk vermoeden van schuld bestond op basis van de informatie uit het TCI afschermproces-verbaal, gecombineerd met de antecedenten van verdachte. Op grond van dit vermoeden is de woning van verdachte binnengetreden ter doorzoeking. Die doorzoeking heeft volgens de wettelijke regels plaatsgevonden met toestemming van de rechter-commissaris. Uit het dossier blijkt dat de rechter-commissaris op 13 mei 2020 om 21:45 uur een mondelinge machtiging voor deze doorzoeking heeft verleend. Voor zover het uitblijven van een schriftelijke bevestiging van de mondelinge machtiging van de rechter-commissaris kan worden gezien als een vormverzuim is dit hersteld, nu deze beslissing alsnog op 2 september 2020 door de rechter-commissaris op schrift is gesteld. Daarom is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.
Het binnentreden van de woning en de doorzoeking hebben rechtmatig plaatsgevonden. Daarmee is ook het bewijs dat vervolgens als resultaat van die doorzoeking werd gevonden rechtmatig verkregen. Nadat in de woning van verdachte onder andere wapens, munitie, een geldtelmachine, dure horloges, een geluiddemper, holster, vuurwerk en hasj werden aangetroffen is naar aanleiding daarvan overgegaan tot aanhouding van verdachte. Ook de aanhouding van verdachte is daarom rechtmatig.
Ten aanzien van zaak A, feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) opgenomen bestanddeel "
afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp
"afkomstig is uit enig misdrijf"kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De herkomst van de contante stortingen en uitgaven aan luxegoederen
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat hij in de periode van 18 december 2015 tot 21 oktober 2019 door middel van een groot aantal stortingen een totaalbedrag van 205.405,- euro op zijn bankrekening heeft gestort. Daarnaast heeft verdachte in deze periode uitgaven voor luxegoederen gedaan. In een tijdsbestek van ruim twee jaar heeft verdachte kleding gekocht bij dure kledingwinkels voor een totaalbedrag van 3.769,62 euro. Verdachte heeft in een periode van vier jaar voor 37.903,11 euro aan vliegtickets betaald en in zijn Nederlandse paspoort is een grote hoeveelheid stempels aangetroffen van verre reisbestemmingen, zoals de Filipijnen, Bonaire, Colombia en Thailand. Daarnaast heeft verdachte dure horloges contant aangekocht. Van een deel van deze horloges zijn de aankoopbonnen beschikbaar en gaat het om aankopen voor een totaalbedrag van 35.750,- euro. Verder heeft hij om auto’s te kopen telkens aanzienlijke contante geldbedragen op zijn bankrekening gestort. Al deze stortingen en uitgaven staan niet in verhouding tot de legale inkomsten van verdachte. Verdachte had in de tenlastegelegde periode niet meer dan een gemiddeld modaal inkomen en heeft, gelet op voornoemde aanzienlijke, onverklaarbare overboekingen vanaf zijn bankrekening, ver boven zijn stand geleefd. Dit zijn indicatoren voor witwassen. Hieruit volgt dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Van verdachte mocht dan ook worden verlangd dat hij een verklaring zou geven over de herkomst van voornoemde contante stortingen en uitgaven.
Verdachte heeft gedurende het opsporingsonderzoek telkens gezwegen over de contante stortingen. Hij heeft het vermoeden van witwassen op geen enkele wijze weten te ontzenuwen. Pas op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij jarenlang heeft kunnen sparen, omdat hij in eerdere jaren bij zijn broer heeft gewoond en in die periode geen vaste lasten had. Voor vliegtickets komt verdachte eerst ter zitting met de verklaring dat deze uitgaven ook voor andere personen zijn gedaan. Deze verklaringen van verdachte ter zitting zijn naar het oordeel van de rechtbank vaag en bovendien niet verifieerbaar, omdat verdachte deze eerst ter zitting heeft afgelegd. Gelet op het grote aantal verre reisbestemmingen blijkens het Nederlandse paspoort van verdachte en het totaalbedrag aan reisuitgaven, komt het de rechtbank bovendien hoogst onwaarschijnlijk voor dat verdachte reisuitgaven deels ten behoeve van anderen heeft voorgeschoten. Verder acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte de met de uitgaven en stortingen gemoeide bedragen contant kan hebben opgespaard op basis van zijn inkomen. Het jaarsalaris van verdachte bedroeg vanaf 2015 rond de 27.000,- euro netto, terwijl niet is gesteld of gebleken dat hij in eerdere jaren meer heeft verdiend of andere inkomsten heeft gehad. Ook de verklaring van verdachte dat het naar het buitenland overgemaakte bedrag afkomstig is van een vriendin is vaag en pas ter zitting gedaan, zodat dit niet meer kan worden geverifieerd.
De verklaring dat verdachte de horloges heeft gekocht van de lening die hij bij Santander heeft afgesloten acht de rechtbank eveneens hoogst onwaarschijnlijk. Uit het dossier blijkt dat verdachte in 2016 een lening van 33.000,- is aangegaan, maar het aankopen van de horloges vond plaats in 2017, 2018 en 2019 en daarbij is steeds contant betaald. Deze gang van zaken is gelet op het tijdsverloop volstrekt onlogisch. Hierbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte voor het aflossen van die lening (inclusief rente), maandelijks een bedrag van 418,35 euro moest betalen.
De stelling dat verdachte de stortingen en aankopen met andere leningen van de ING-bank heeft kunnen doen verwerpt de rechtbank, reeds omdat uit het dossier volgt dat deze leningen tussentijds zijn afgelost.
Verdachte was bij zijn aanhouding in het bezit van een PGP telefoon, waarvan het imeinummer overeenkomt met het account van Symbolicbrook, degene die zich blijkens de Encrochatgesprekken bezig hield met het verplaatsen en tellen van grote geldbedragen. Weliswaar is enkele uren na deze gesprekken geen geld in de woning aangetroffen, maar wel iets wat lijkt op een kasboek met daarin getallen die exact overeenkomen met de bedragen die in de Encrochatgesprekken worden genoemd. Verder stuurt Symbolicbrook het adres [adres 2] naar een van de andere gebruikers van Encrochat. Ook wordt in die gesprekken gesproken over tellen omdat de machine net kapot is gegaan, terwijl de geldtelmachine die bij verdachte is aangetroffen volgens de technische afdeling van de politie defect was. De Encrochatgesprekken, de bij verdachte aangetroffen hasj, het holster, de geluiddemper, de geldtelmachine en de vuurwapens duiden op een criminele herkomst van het contante geld, de horloges en de auto.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte wist dat het contante geld dat hij stortte op zijn bankrekening en gebruikte voor de aankoop van de horloges en de auto van misdrijf afkomstig was.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte voor zijn oude auto een bedrag van 6.300,- euro contant heeft ontvangen van de autodealer. Daarom zal de rechtbank dit bedrag in mindering brengen op het tenlastegelegde witwasbedrag.
Ten aanzien van zaak A, feiten 1 en 2 en zaak B
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk voorhanden hebben van wapens en munitie is vereist dat verdachte de wapens en de munitie aanwezig heeft gehad, dat hij hier wetenschap van had en dat verdachte ook beschikkingsmacht had over deze voorwerpen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist van de aanwezigheid van de wapens en hier ook over heeft beschikt. De wapens en de munitie zijn in de woning van verdachte aangetroffen en verdachte woonde sinds 2014 alleen in deze woning. De vuurwapens zaten in een tas van [naam winkel], een winkel waar verdachte kleding heeft gekocht. Dat ene [persoon 2] bij verdachte zou hebben gewoond en de wapens in zijn woning zou hebben achtergelaten acht de rechtbank ongeloofwaardig. Niets wijst erop dat deze [persoon 2] bestaat of in de woning van verdachte heeft verbleven. Verdachte heeft geen enkel gegeven van deze [persoon 2] kunnen overleggen of iets concreets en verifieerbaars over deze [persoon 2] kunnen verklaren. De verhuur of terbeschikkingstelling van (een deel van) zijn woning aan deze [persoon 2] is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Bovendien is het DNA van verdachte aangetroffen op een van de aangetroffen patroonmagazijnen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat dit DNA kan zijn overgedragen via de motorhandschoenen van verdachte of op enige andere wijze buiten de aanwezigheid van verdachte op de vulopening van het patroonmagazijn terecht is gekomen. De raadsman heeft ter zitting gesteld dat het DNA-rapport niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt en buiten beschouwing moet blijven, omdat de bevindingen geen bewijswaarde hebben. Dat geldt echter slechts voor het DNA dat is aangetroffen in de vulopening van patroonmagazijn 2 en aan de binnenkant van de geluiddemper. Met betrekking tot het DNA aangetroffen op de vulopening van patroonmagazijn 1 is in het DNA-rapport vastgesteld dat de hypothese dat het spoor DNA bevat van verdachte extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat het spoor DNA bevat van een onbekende, niet verwante persoon. Op basis van deze hoogste waarschijnlijkheidsgraad draagt het aangetroffen DNA van verdachte in de vulopening van patroonmagazijn 1 zonder meer bij aan de bewezenverklaring. De stelling van de verdediging dat het DNA-rapport wegens contaminatie terzijde zou moeten worden geschoven, volgt de rechtbank niet. De enkele omstandigheid dat het NFI het te onderzoeken materiaal pas op 12 juni 2020 heeft ontvangen is geen reden om aan de betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van het DNA-onderzoek in combinatie met het aantreffen van de vuurwapens en munitie in de woning en de berging van verdachte waarbij de vuurwapens zich bevonden in een tas van een winkel waar verdachte kleding heeft gekocht - gevoegd bij de omstandigheid dat de gestelde medebewoner op geen enkele manier aannemelijk is geworden - voldoende overtuigend bewijs oplevert dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De plakken hasj zijn aangetroffen in de berging van verdachte, waar verdachte ook regelmatig komt om zijn duikkleding en –apparatuur op te bergen. Daarmee bevond de hasj zich in zijn machtssfeer. Nu van een medebewoner of andere gebruiker van deze berging op geen enkele manier is gebleken, acht de rechtbank het voor handen hebben van deze hasj eveneens bewezen. Dat van de hasj geen foto is gemaakt, doet niets af aan het bewijs. De aangetroffen plakken zijn getest en bevatten 991 gram hasjiesj.