ECLI:NL:RBAMS:2020:4703

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
13/291007-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting, vernieling en bedreiging met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting, vernieling en bedreiging. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, was op 3 december 2019 in een psychische kliniek, waar hij in verwarde toestand een brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen. Dit leidde tot gevaar voor de aanwezige personeelsleden en patiënten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat resulteerde in gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. Daarnaast heeft de verdachte een deur en een raam vernield die toebehoorden aan de psychische kliniek Inforsa. Ook heeft hij een medewerker van de kliniek bedreigd met een broodmes en een stok, wat leidde tot redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel bij de getuigen. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, gezien zijn psychische toestand, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte intensieve, langdurige en klinische behandeling nodig heeft in een forensisch kader, om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen, zodat de behandeling onmiddellijk kan beginnen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/291007-19 (
Promis)
Datum uitspraak: 3 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
Gedetineerd en ingeschreven in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2020, 26 mei 2020 en 20 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.W.J. van Galen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of meubilair, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (wegens (hevige) rooktontwikkeling) gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer (aanwezige) personeelslid/-leden en/of patient(en) van voornoemde kliniek, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was en/of ten gevolge waarvan een kamer (in de psychische kliniek Inforsa [adres] ) en/of meubilair in die kamer en/of een deur van die kamer en/of een raam in die kamer, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die kamer en/of het meubilair in die kamer en/of een deur van die kamer en/of een raam in die kamer, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of een raam van een kamer en/of meubilair in die kamer, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan psychische kliniek Inforsa ( [adres] ) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1/getuige] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] (werkzaam bij psychische kliniek Inforsa) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een broodmes en/of een stok naar en/of in de richting van die [persoon 1/getuige] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] te zwaaien en/of (daarbij) te zeggen: "Jullie gaan het nog wel zien met mij".
De rechtbank leest het in de vierde regel van het onder 2 ten laste gelegde vermelde “ [adres] ” als “ [adres] ”, omdat van een kennelijke verschrijving sprake is. De verbetering van deze verschrijving schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 3 december 2019 verbleef verdachte in de psychische kliniek Inforsa. Verdachte verkeerde die dag in verwarde toestand. Op enig moment is in de kamer van verdachte een brand ontstaan.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van getuigen [persoon 1/getuige] en [getuige 1] en de aangifte van [getuige 2] blijkt dat verdachte woorden heeft geuit in de trant van ‘jullie zullen het nog wel zien/wacht maar af’, dat verdachte zich tegenover [persoon 1/getuige] en [getuige 1] zodanig (provocerend) gedroeg dat zij de deur van zijn kamer hebben gesloten waarna hij met een mes en stok is gaan zwaaien in zijn kamer. Uit de feiten en omstandigheden tezamen kan worden afgeleid dat er sprake was een redelijke vrees aan de zijde van [persoon 1/getuige] en [getuige 1] dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
Ook het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op basis van de foto’s, de verklaringen van de medewerkers van Inforsa, de aangifte en de bevindingen van de politie ter plaatse. De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van vernieling van het meubilair.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat op grond van de verklaringen van de medewerkers, de foto’s in het dossier en de bevindingen van de politie wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht met in ieder geval papier. In het bijzonder is daarvoor van belang dat geen technische oorzaak van de brand is gevonden, verdachte alleen op de kamer was en hij blijkens de verklaring van getuige [getuige 1] beschikt moet hebben over een aansteker/lucifer en/of een aangestoken en dus brandende sigaret, aangezien de kamer blauw stond van de sigarettenrook. Door het handelen van verdachte was er gemeen gevaar voor de kamer en de aldaar aanwezige goederen te duchten. Ook was er ten tijde van de brandstichting sprake van voorzien levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Dat uit het dossier blijkt dat de kamer een apart brandcompartiment vormt, doet aan het voorgaande niet af.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde vrij te spreken. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. Hoe de brand is ontstaan, kan niet worden vastgesteld. Een ongeluk met een brandende sigaret kan niet worden uitgesloten. Subsidiair zou volgens de raadsman vrijspraak moeten volgen, nu uit het dossier niet blijkt dat er gemeen gevaar voor andere in de kamer aanwezige goederen dan wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig was. Uit het dossier kan niet worden afgeleid of in de omgeving van de brand (gemakkelijk) brandbare goederen gesitueerd waren. Volgens de brandweer was bovendien slechts sprake van een kleine brand die niet over kon slaan naar andere kamers omdat de deur branddicht was. Er was weliswaar sprake van enige rookontwikkeling, maar volgens de brandweer was er hierdoor “weinig risico of gevaar voor medewerkers en andere bewoners”.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat de uitdrukking ‘jullie gaan het nog wel zien met mij’ vervelend is, maar niet een dreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling in zich heeft. Daarnaast blijkt niet dat die uitspraak is gedaan terwijl verdachte een broodmes of een stok in de richting van [persoon 1/getuige] , [persoon 2] of [persoon 3] zwaaide.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, toen de brand ontstond, alleen in zijn kamer was en dat personeelslid [getuige 1] kort daarvoor had gezien dat de kamer van verdachte vol stond met sigarettenrook. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat niemand anders de brand heeft aan kunnen steken en dat verdachte klaarblijkelijk de beschikking had over één (of meerdere) brandende sigaret(ten) in zijn kamer. Ook is niet gebleken van een technische oorzaak van het ontstaan van de brand. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de brand door toedoen van verdachte is ontstaan.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Op de zitting heeft hij voor het eerst een verklaring afgelegd. Zijn verklaring komt er – kort gezegd – op neer dat hij niet meer weet wat er is gebeurd. Wel had hij een asbak in zijn kamer waarmee hij heeft gegooid en hij acht het mogelijk dat de brand daardoor kan zijn ontstaan. Volgens verdachte ontstond er ineens “een brandje”.
De rechtbank acht dit door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk. Uit de aanmerkelijke brandschade aan onder meer de deur valt af te leiden dat het een brand van enige omvang is geweest. Deze brand is in een kort tijdbestek ontstaan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat die brand opzettelijk en gericht door verdachte is aangestoken. Deze conclusie wordt nog eens onderstreept doordat verdachte, toen hij na de komst van de brandweer uit zijn kamer kwam, heeft geroepen: ‘Zo, nu ben ik toch uiteindelijk buiten!’
De rechtbank is van oordeel dat door de brand zowel gevaar voor goederen als levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Zo blijkt dat zich in de kamer meerdere voor vuur vatbare voorwerpen bevonden en dat de brand gemakkelijk had kunnen overslaan naar andere meubels. In het gebouw van de kliniek, waren andere patiënten en medewerkers aanwezig die bij brand en de daaruit ontstane rookontwikkeling in het complex gevaar zouden kunnen lopen. Dat de kamers afzonderlijke brandcompartimenten zijn en beschikken over een branddichte deur neemt niet weg dat de mogelijkheid bestond dat de brand zich (uiteindelijk) zou kunnen uitbreiden, met alle risico’s van dien. Daar komt bij dat er door de brand rookontwikkeling is ontstaan, waarvan een deel op de gang terecht is gekomen.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Wel spreekt de rechtbank verdachte vrij van de vernieling van het meubilair, nu dit niet kan worden vastgesteld op basis van het dossier. Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Uit de verklaring van verschillende personeelsleden die op 3 december 2019 de zorg hadden over verdachte volgt dat bij verdachte die dag een opbouwende spanning te zien was en dat hij via de intercom steeds vervelender werd in het contact. Hij stond die dag op ‘rood’, hetgeen wil zeggen dat hij vanwege zijn gedrag en de veiligheid niet de afdeling af mocht en zijn kamer niet uit kon. Vooral richting getuige [getuige 1] was hij denigrerend en gebruikte hij nare woorden.
Getuige [persoon 1/getuige] heeft verdachte op enig moment horen zeggen: ‘Jullie gaan het nog wel zien met mij!’, zo blijkt uit de verklaring van manager bedrijfsvoering [getuige 2] die met [persoon 1/getuige] contact had ten tijde van het voorval. Uit diezelfde verklaring blijkt dat getuige [getuige 1] zag dat verdachte een zwaar voorwerp in zijn handen had en dat zij zich dusdanig bedreigd voelde dat zij de deur van verdachte heeft gesloten en is weggelopen. Vervolgens heeft verdachte zo hard tegen de deur getrapt dat het leek alsof die uit de spanning zou springen. Kort daarna bleek dat de overburen, die zicht hebben op het raam van verdachte, hadden gezien dat verdachte een broodmes en een stok pakte waarmee hij aan het rondzwaaien was. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] komt naar voren dat zij verdachte hoorde zeggen: “Wacht maar af" of in ieder geval woorden van gelijke strekking, dat dit haar echt raakte en dat zij zich door de situatie bedreigd voelde door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, bezien in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, door die uitingen redelijke vrees bij getuige [getuige 1] kon zijn ontstaan. Zij had immers de zorg over verdachte, was al de hele dag met hem bezig en heeft daardoor de opbouwende spanning in het geheel meegekregen. Zij heeft ook gezien dat hij een zwaar voorwerp in zijn handen had en vooral richting haar was verdachte denigrerend en had hij al eerder die dag nare woorden geroepen. De rechtbank begrijpt, gezien het voorgaande, dat dit voor getuige [getuige 1] een heel beangstigende situatie is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uiting van verdachte gelet op de context een bedreiging richting getuige [getuige 1] oplevert. De rechtbank ziet dat anders ten aanzien van [persoon 2] en [persoon 1/getuige] . Dat voor hen ook redelijke vrees is ontstaan, is op grond van het dossier niet komen vast te staan. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van de bedreiging jegens [persoon 2] en [persoon 1/getuige] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de inhoud van de als bijlage I aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 3 december 2019 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer (aanwezige) personeelsleden en patiënten van voornoemde kliniek, in elk geval levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was en ten gevolge waarvan een kamer (in de psychische kliniek Inforsa [adres] ) en meubilair in die kamer en een deur van die kamer gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die kamer en het meubilair in die kamer en een deur van die kamer en een raam in die kamer, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 3 december 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur en een raam van een kamer die aan een ander, te weten aan psychische kliniek Inforsa ( [adres] ) toebehoorden, heeft vernield en beschadigd;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 3 december 2019 te Amsterdam [persoon 3] (werkzaam bij psychische kliniek Inforsa) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een broodmes en een stok te zwaaien en te zeggen: "Jullie gaan het nog wel zien met mij".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de Pro Justitia rapportages d.d. 15 juli 2020 en 9 juli 2020 van respectievelijk J.E.P. Kruikemeier, GZ-psycholoog en E.H. van Barneveld- de Lange, psychiater.
De psycholoog concludeert dat het beeld van verdachte diagnostisch is geduid als passend bij een paranoïde schizofrenie, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Met de sterk op de voorgrond tredende schizofrenie, zijn er aanwijzingen voor onderliggende antisociale persoonlijkheidstrekken, maar het beeld is onvoldoende volledig om deze diagnose te kunnen stellen. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was verdachte al enige tijd psychotisch, hetgeen waarschijnlijk veroorzaakt is doordat hij al langere tijd dagelijks cannabis rookte in de kliniek waar hij toen was opgenomen. Hij zegt door zijn psychose in de war te zijn geweest, niet te hebben geweten wat hij deed en zich ook zaken niet te kunnen herinneren. Omdat door de psychose de sturingsmogelijkheden van zijn gedrag niet meer aanwezig waren en verdachte niet in staat is geweest om het onrechtmatige van zijn daden in te zien, adviseert de psycholoog de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen.
Volgens de psychiater is de diagnose schizofrenie reeds rond verdachtes 19e jaar gesteld, is deze keer op keer bevestigd tijdens opnames in de GGZ en is ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake geweest van psychotische symptomen die werden versterkt door het gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake geweest van een onderbreking in het gebruik van medicatie. Ongeveer twee weken voor de ten laste gelegde feiten is verdachte opnieuw begonnen met dagelijks gebruik van grote hoeveelheden cannabis, hetgeen opnieuw leidde tot psychotische symptomen, waaronder achterdocht, grootheidsgedachten, betrekkingsideeën en angsten. De psychiater concludeert dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Verdachte geeft aan dat hij psychotisch was en dat zijn denken daardoor beïnvloed werd. De beschrijving van de gebeurtenissen zoals hij die heeft beleefd past ook bij de paranoïdie die gezien wordt in een psychose. Daarnaast heeft het onder invloed zijn van cannabis een belangrijke invloed gehad op zijn denken ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ten gevolge van de cannabis was zijn denken verhoogd associatief en waarschijnlijk had de cannabis ook een drempelverlagend effect, waardoor hij zijn impulsen minder goed onder controle had. Hoewel betrokkene voorafgaand aan de brandstichting en de vernielingen medicatie middels injecties heeft toegediend gekregen is de agitatie hoog opgelopen. Het is onwaarschijnlijk dat de medicatie de agitatie heeft versterkt. De psychotische decompensatie ten gevolge van medicatiederving is aanleiding geweest voor opname in de kliniek aan de [adres] . Deze decompensatie was dus voorafgaand aan de nieuwe terugval in het gebruik van cannabis, twee weken voor de ten laste gelegde feiten, al aanwezig. De cannabis heeft een versterkend effect gehad, maar niet de psychose veroorzaakt. Omdat het denken en gedrag in zeer grote mate werd beïnvloed door de gestoorde waarneming en het gestoorde denken, adviseert ook de psychiater om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies, die de deskundigen op de terechtzitting van 20 augustus 2020 hebben bevestigd en toegelicht, en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte gelet op het voorgaande niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie volgt de adviezen van de psycholoog, de psychiater en de reclassering dat verdachte intensief, langdurig en klinisch moet worden behandeld. Een forensisch kader is daarvoor noodzakelijk, om naast het behandelen van de stoornis zelf ook voldoende aandacht te besteden aan behandeling ter voorkoming van recidive. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De officier van justitie eist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en verzoekt de rechtbank de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ten aanzien van de klinische behandeling meent de officier van justitie dat deze dient te worden uitgevoerd in een nog nader te bepalen Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). Mocht de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden worden omgezet in een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, dan vraagt de officier van justitie die maatregel ongemaximeerd op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht zich bij een bewezenverklaring van feit 1 niet tegen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te verzetten.
De raadsman refereert zich met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, vernieling en bedreiging. Mevrouw [getuige 1] , die op die dag de zorg over verdachte had, heeft zich enorm door verdachte bedreigd gevoeld en is erg van de situatie geschrokken. Zij had het idee dat verdachte haar elk moment kon aanvliegen. Verdachte heeft een raam en een deur vernield en brand gesticht op zijn kamer waardoor er schade aan zijn deur is ontstaan.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drie ernstige strafbare feiten, waarmee hij niet alleen Inforsa met schade heeft geconfronteerd, maar bovenal de andere personen en goederen die zich in het complex bevonden in potentieel (levens)gevaar heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 26 juni 2020, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld en nog in een proeftijd liep.
Adviezen psycholoog en psychiater
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek, opgesteld door J.E.P. Kruikemeier, GZ-psycholoog, van 15 juli 2020;
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek, opgesteld door E.H. van Barneveld- de Lange, psychiater, van 9 juli 2020.
Volgens de deskundigen handelde verdachte vanuit een psychische stoornis.
Volgens de psycholoog is de klinische inschatting dat verdachte, wanneer hij daartoe wordt gedwongen, op de korte en middellange termijn in staat is om zich te houden aan het verbod om cannabis te gebruiken, zijn anti-psychotische medicatie te blijven gebruiken en te zorgen voor een goede dag-/nachtstructuur waarmee hij voldoende slaap krijgt. Het risico op recidive, dat nauw samenhangt met het steeds weer psychotisch decompenseren, wordt dan ook op korte en middellange termijn laag geschat. Op de langere termijn ziet de psycholoog verdachte echter niet in staat om zich te blijven houden aan deze aanwijzingen en zal hij, wanneer het gedwongen kader om hem heen wordt losgelaten, in toenemende mate zijn eigen spoor trekken en zal als gevolg daardoor het recidiverisico oplopen tot hoog. Verdachte is, zo is gebleken, momenteel niet in staat om zijn gedrag ook op de langere termijn en in vrije onbegeleide situaties te blijven reguleren.
De psycholoog meent dat verdachte, gezien zijn weerbarstige problematiek en de daarbij behorende risico’s, baat heeft bij een gedwongen behandelperiode van enkele jaren, waarin hij op een vaste plek met een vast behandelteam kan leren om zijn gedrag beter te reguleren en daarmee te voorkomen dat hij opnieuw psychotisch decompenseert en strafbare feiten gaat plegen. Deze behandeling dient plaats te vinden in de voldoende beveiligde omgeving van een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK).
Uit het rapport van de psychiater volgt dat het risico op recidive van agressieve handelingen matig is zolang verdachte in behandeling is. Indien het lukt verdachte te motiveren langdurig orale antipsychotica te blijven gebruiken en af te zien van het gebruik van cannabis, wordt het risico laag tot matig. Indien verdachte zich opnieuw zal onttrekken aan de behandeling of uit beeld raakt bij de hulpverleners is de kans groot dat hij medicatie staakt en weer psychotisch wordt. Op basis van de voorgeschiedenis kan gesteld worden dat zonder dwingend kader de kans reëel is dat verdachte opnieuw uit beeld zal raken.
Volgens de psychiater is langdurige behandeling van schizofrenie en cannabisafhankelijkheid noodzakelijk. Deze zou geboden moeten worden in een gesloten klinische setting zoals een FPA of FPK omdat de opbouw van vrijheden geboden kan worden op een wijze die rekening houdt met de risicotaxatie. Omdat verdachte in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) reeds is ingesteld op antipsychotica en gemotiveerd is om deze voort te zetten, zou hij mogelijk snel kunnen doorgroeien naar een open setting en heraangemeld kunnen worden voor beschermd wonen. Om delictsrecidive te voorkomen is het belangrijk dat het traject voldoende lang duurt, opdat verdachte na verblijf in klinieken onder toezicht de overstap kan maken naar beschermd wonen en er gecontroleerd kan worden op het gebruik van cannabis en andere drugs. Om de beschermende factoren te versterken zal er aandacht moeten zijn voor het hervatten van werk en het opbouwen van een sociaal netwerk.
Waar aanvankelijk door beide deskundigen ook de optie van een zorgmachtiging werd genoemd, achten zij uiteindelijk, na aanvullende vragen van de officier van justitie, een forensische titel voor de behandeling van verdachte aangewezen. Met name het feit dat bij het aanvragen van een zorgmachtiging de verplichte zorg niet is gericht op het voorkomen van recidive en in een niet-forensische setting het daarbij benodigde beveiligingsniveau niet kan worden geboden, wordt daarbij door hen cruciaal geacht.
Reclasseringsadvies d.d. 7 augustus 2020
Naast voornoemde rapportages heeft de rechtbank ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 7 augustus 2020.
De reclassering schat de kans op herhaling als hoog in als verdachte niet adequaat (medicamenteus) wordt behandeld, zijn structuur verliest en terugvalt in cannabisgebruik. De reclassering stelt niet goed te kunnen inschatten of verdachte overziet wat begeleiding door de reclassering voor hem zal gaan betekenen. Ondanks deze twijfel kan de reclassering zich vinden in de Pro Justitia-adviezen en ziet mogelijkheden om verdachte te begeleiden in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte heeft zich bereid getoond om hieraan mee te werken.
Conclusie
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog, de psychiater en de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een intensieve, klinische en langdurige behandeling nodig heeft, en acht de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden daarvoor aangewezen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie ernstige delicten. Op één van die strafbare feiten, de opzettelijke brandstichting, is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld. Eén van de andere feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling), wordt apart genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht als misdrijf waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd.
Bij verdachte is sprake van paranoïde schizofrenie, een ernstige stoornis in cannabisgebruik en antisociale trekken in de persoonlijkheid. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, althans de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook aandacht in de behandeling is ter voorkoming van recidive. De rechtbank heeft daarbij voor ogen dat verdachte klinisch zal worden opgenomen in een FPK, die nog nader zal worden aangewezen door DIZ. Een forensisch kader is immers bij uitstek ingericht om, indien dat aan de orde is, steeds zorgvuldig een afweging te maken tussen welke vrijheden voor de behandeling wenselijk of noodzakelijk zijn en wat vanuit het perspectief van recidiverisico mogelijk en verantwoord is.
Aan de maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 7 augustus 2020, welke voorwaarden hierna worden weergegeven in het dictum van dit vonnis. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven mee te zullen werken aan een behandeling binnen de kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft zich bereid verklaard de in het reclasseringsrapport geformuleerde voorwaarden na te leven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed.
De maatregel brengt met zich dat als verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, de maatregel kan worden omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank zal, op grond van artikel 38 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen opdat direct voortgegaan kan worden met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, als hij niet wordt behandeld, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de brandstichting ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden onder meer wordt opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In het geval het tot een omzetting van de voorwaardelijke terbeschikkingstelling tot een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling mocht komen, dan kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
1. Veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
  • veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  • veroordeelde zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
  • veroordeelde geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
  • veroordeelde zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe (partner) relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op “gepaste en discrete” wijze door de reclassering worden gescreend.
3. Veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per kalenderjaar;
4. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. Veroordeelde laat zich opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek die nader zal worden vastgesteld door DIZ. De opname start op een nog nader te bepalen datum. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar een kliniek met een lager beveiligingsniveau, ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. Veroordeelde laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de behandelaar en de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
9. Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
10. Veroordeelde geeft inzicht in zijn financiën en werkt, indien geïndiceerd, mee aan een financieel begeleidingstraject, ook als dit bewindvoering inhoudt;
11. Veroordeelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2020.
[...]