Op 16 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Speyer in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Duitsland, die inmiddels gedetineerd is in Duitsland. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om het EAB in behandeling te nemen. De zitting vond plaats op 2 september 2020, waar de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om over de overlevering te beslissen.
Tijdens de heropening van het onderzoek op 16 september 2020 werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Duitsland gedetineerd was en dat de internationale signalering was geannuleerd. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij zal concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de grondslag voor de vordering van de officier van justitie is komen te vervallen, omdat de opgeëiste persoon al in Duitsland gedetineerd is. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is beëindigd. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.