In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1999, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België onderzocht. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 2 september 2020, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld, maar kon niet vaststellen dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.