ECLI:NL:RBAMS:2020:4647

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
13/751544-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot informaticacriminaliteit

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 29 juni 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een georganiseerde en grootschalige botnetaanval op de servers van een Belgische telecomprovider. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die betoogde dat de feitsomschrijving in het EAB niet voldeed aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de omstandigheden van de strafbare feiten, inclusief tijdstip, plaats en betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, informaticacriminaliteit, is opgenomen in bijlage 1 van de OLW en dat de dubbele strafbaarheid niet aan de orde is.

Daarnaast heeft de rechtbank de garantie beoordeeld die door de Procureur des Konings Limburg is gegeven, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeerde dat deze garantie voldeed aan de vereisten van de OLW. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en heeft zij de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751544-20
RK nummer: 20/3135
Datum uitspraak: 2 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2020 door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [gebooirteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in Justitieel Centrum [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is door middel van telehoren in de penitentiaire inrichting gehoord en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Bevel tot aanhouding bij verstek van 26 juni 2020, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg, met kenmerk: HA I 20/057 – HA.20.F1.4659/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 mei 2020. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de feitsomschrijving niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Het is niet duidelijk voor welk feit de overlevering wordt gevraagd, terwijl ook de tijdsaanduiding, de plaats en de mate van betrokkenheid onvoldoende zijn omschreven. Er wordt bovendien een botnetaanval op een Nederlandse telecomprovider genoemd; het is niet duidelijk of het overleveringsverzoek hier tevens op ziet, terwijl deze verdenking ook niet raakt aan de Belgische rechtsorde.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. In het EAB en de aanvullende e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 mei 2020 wordt één strafbaar feit omschreven. Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht medepleger te zijn van een georganiseerde en grootschalige botnetaanval op de servers van de Belgische telecomprovider [provider], vanaf minstens 26 maart 2020, vanuit zijn woning in Nederland. Meer concreet staat omschreven dat de opgeëiste persoon “beroep deed op derden voor de aanvallen”.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de feitsomschrijving voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten. De rechtbank stelt hierbij vast dat het overleveringsverzoek niet ziet op de zijdelings benoemde botnetaanval op de Nederlandse telecomprovider Vodafone, maar enkel op de botnetaanval op de servers van [provider]. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 11, te weten:
informaticacriminaliteit
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Limburg heeft op 13 juli 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
De raadsman heeft betoogd dat deze garantie niet volstaat omdat sprake is van een dwingende garantie, terwijl de opgeëiste persoon de mogelijkheid zou moeten hebben om geen gebruik te maken van de terugkeergarantie.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoet. De verstrekte garantie is gebaseerd op artikel 5:3 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ en verwijst naar Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Dit laatste Kaderbesluit is geïmplementeerd in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). Ten aanzien van de effectuering van de terugkeergarantie is in het Kaderbesluit en de WETS geregeld in welke gevallen de instemming van de overgeleverde persoon wel of niet een noodzakelijke voorwaarde is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis in Nederland (zie de artikelen 2:3 en 2:5 WETS). Van enige onregelmatigheid in de garantie ten opzichte van de WETS (en het kaderbesluit 2008/909/JBZ) is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het verweer wordt daarom verworpen.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
computervredebreuk

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • België heeft door middel van het uitvaardigen van het EAB aangegeven te willen vervolgen;
  • De digitale aanval was tegen een Belgisch bedrijf gericht;
  • De rechtsorde van België is hierdoor geschaad;
  • Bewijs bevindt zich in België;
  • De Belgische autoriteiten hebben een terugkeergarantie afgegeven.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Aangevoerd is dat – vanwege de onduidelijke feitsomschrijving – gesteld kan worden dat de Belgische rechtsorde helemaal niet wordt geraakt door de verdenking.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 138ab Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg, België.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.