7.3.Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 22 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rapporteurs van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en de reclassering hebben in hun rapporten geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn gedrag niet goed inschatten en kan zijn gedrag in zeer beperkte mate organiseren. De rapporteurs van het NIFP veronderstellen dat de problematiek vooral te maken heeft met zijn levensfase (van adolescentie naar volwassenheid). Vanuit het systeem lijken beperkte mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding. Desondanks is er niet eerder door hulpverlening of een reclasseringsorganisatie geprobeerd in te zetten op systeemgerichte hulp. Een pedagogische benadering met begeleiding vanuit de jeugdreclassering sluit beter aan dan de begeleiding door Reclassering Nederland, waarbij personen worden gewezen op de eigen verantwoordelijkheden. De pedagogische benadering stelt verdachte in de gelegenheid om te leren grenzen te stellen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Oplegging van de straf en maatregel
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en het opleggen van een maatregel rekening gehouden met de ernst van de bewezen beschuldigingen en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en overweegt daar bij het volgende:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen. Brandstichting is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien het niet tijdig wordt geblust. Gebleken is dat het gevaar voor schade aan goederen zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, nu onder meer parasols, afvalbakken, een terrastafel en een houten bank zijn verbrand. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een fiets, belediging van een ambtenaar en een winkeldiefstal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad)
van 20 juli 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 13 juli 2020 door dr. [persoon 4] , psychiater;
- Psychologisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 14 juli 2020 door dr. [persoon 5] ,
gz-psycholoog;
- Reclasseringsrapport, opgemaakt op 20 augustus 2020 door E. de Graaf, reclasseringswerker.
De psycholoog komt in het genoemde rapport tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken, die optreedt in het kader van beperkingen in het intellectueel functioneren in het grensgebied tussen moeilijk lerend niveau van intellectueel functioneren zwakbegaafdheid. Deze stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde ten dele. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen
.Het risico op herhaling is matig tot hoog. Verdachte zou baat kunnen hebben bij een behandeling die hem inzicht geeft in zijn beperkingen en die hem handvatten biedt daar beter mee om te gaan. Het aanleren van sociale vaardigheden, het leren stellen van grenzen en het zich openstellen voor hulp van buitenaf zijn dan concrete vaardigheden waar het om gaat. Een dergelijke behandeling zou gestalte kunnen krijgen in het kader van een GBM voor de duur van één jaar, die dan wel op klinische basis dan wel in het kader van een deeltijd behandeling ten uitvoer kan worden gebracht. Er kan, gezien de beperkingen die spelen, niet verwacht worden dat verdachte direct zal instemmen met de behandeling, zodat het strafrechtelijk kader van een deels voorwaardelijke straf onvoldoende structuur biedt. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat verdachte, die voorheen bekend was met vermogensdelicten, sinds het voorjaar 2020 vaak in beeld is gekomen bij politie en justitie voor feiten die in ernst lijken toe te nemen. Een krachtige maatregel lijkt nodig om de ongunstige ontwikkeling die lijkt te zijn ingezet, te keren.
Ook de psychiater adviseert om de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, een licht verstandelijke beperking en een (matige) stoornis in het gebruik van
cannabis. Het risico op herhaling is hoog. Een GBM is volgens de psychiater geïndiceerd omdat verdachte, mede door zijn verstandelijke beperking en narcistische persoonlijkheidsproblematiek, niet goed in staat is om met frustratie en tegenslag om te gaan. Hij vertoont dan oppositioneel en
acting outgedrag en luistert niet meer naar anderen. Middels een GBM zou verdachte ambulant worden begeleid, waarbij hij door middel van cursussen zou kunnen oefenen met adequaat gedrag (hoe om te gaan met tegenslag en frustratie, geen gebruik van cannabis, geen oppositioneel gedrag). Ook is het belangrijk om in de gaten te houden of verdachte niet (opnieuw) psychotisch wordt en zijn medicatie gebruik te monitoren.
De reclassering sluit zich in haar rapport van 20 augustus 2020 aan bij de adviezen van de psycholoog en de psychiater om een GBM op te leggen. Geadviseerd worden om de volgende voorwaarden aan de maatregel te verbinden:
- meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering (William Schrikker);
- meewerken aan ITB Harde Kern voor de duur van maximaal 6 (zes) maanden;
- meewerken met een coach vanuit Spirit;
- meewerken aan de So-Cool training;
- meewerken aan ambulante behandeling;
- meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan schuldhulpverlening;
- het hebben van een dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werkplek;
- indien tijdens het traject blijkt dat het middelengebruik problematischer is dan voorheen kon worden ingeschat, meewerken aan een interventie gericht op het verminderen van zijn middelengebruik bij een nog nader door de jeugdreclassering te bepalen zorgverlener;
- meewerken aan het locatiegebod met elektronisch toezicht.
D. Stein, reclasseringswerkster en waarneemster van rapporteur E. de Graaf heeft op de zitting naar voren gebracht dat er grote zorgen zijn over de verschillende risicofactoren, waaronder het psychisch welzijn van verdachte en het ontbreken van een dagbesteding en inkomen. Om te voorkomen dat verdachte verder in de problemen komt, is het programma van de GBM opgesteld. Op die manier kunnen alle risico’s zo goed als mogelijk worden ondervangen. Het omvangrijke programma is noodzakelijk om structuur in het leven van verdachte aan te brengen. Het gedwongen kader kan werken als stok achter de deur. Hoewel verdachte niet geheel de ernst van situatie inziet, acht de reclassering de kans van slagen reëel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de conclusies van de psycholoog en de psychiater zal de rechtbank verdachte de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
De rechtbank zal aan verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest opleggen, te weten 113 dagen. Dit betekent dat verdachte niet terug moet naar de gevangenis. Daarnaast zal de rechtbank de GBM aan verdachte opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de veelvuldigheid van de begane misdrijven en de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf aanleiding geven tot de oplegging van de GBM en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Uit de rapporten en het advies komt naar voren dat verdachte verdere hulp nodig heeft bij zijn ontwikkeling. Mede door de stoornis en de beperkte intellectuele capaciteiten lukt het verdachte niet om zelfstandig zijn leven te stabiliseren, hulp te vragen of problemen onder ogen te zien. Een strak begeleidingskader is nodig om te kunnen werken aan gedragsverandering en het verkleinen van de kans op herhaling.
De rechtbank neemt het programma van de GBM zoals geadviseerd door de reclassering over. De GBM wordt opgelegd voor de duur van 12 maanden. Deze tijd is nodig omdat bij de verdachte veel problemen bestaan en omdat het tijd kost om daaraan te werken. Als verdachte zich niet houdt aan het programma van de GBM, moet hij 12 maanden jeugddetentie uitzitten.
Het programma van de GBM wordt dadelijk uitvoerbaar verklaard. Dit houdt in dat verdachte het programma direct moet naleven. Gelet op het volgens de reclassering grote risico op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen. Dadelijke uitvoerbaarheid is ook in het belang van de ontwikkeling van de verdachte.