ECLI:NL:RBAMS:2020:4643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
13/104265-20 (A), 15/049306-20 (B) en 15/067017-20 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichtingen, opzetheling, belediging en diefstal met jeugddetentie en GBM

Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere brandstichtingen, opzetheling, belediging van een ambtenaar en diefstal. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/104265-20 (A), 15/049306-20 (B) en 15/067017-20 (C) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte is op 26 augustus 2020 ter terechtzitting gehoord, waar de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, de vordering heeft gedaan tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 april 2020 brand heeft gesticht door afvalbakken in Amsterdam in brand te steken, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast heeft hij op 15 april 2020 meerdere branden gesticht in het centrum van Amsterdam, waaronder bij een hotel en een coffeeshop. Ook is hij schuldig bevonden aan opzetheling van een fiets en belediging van een ambtenaar op 14 maart 2020. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 113 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een gedragsmaatregel (GBM) voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen, gezien het risico op herhaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/104265-20 (A), 15/049306-20 (B) en 15/067017-20 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 9 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.A.J. van Putten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
brandstichting op 12 april 2020 te Amsterdam door afvalbakken in brand te steken, die daardoor zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
meerdere brandstichtingen op 15 april 2020 te Amsterdam door parasols, houten banken, terrastafels, plantenbakken, kliko’s, containers en een stapel papier in brand te steken, die daardoor zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Ten aanzien van zaak B:
opzetheling van een fiets op 16 december 2019 te Heerhugowaard;
Ten aanzien van zaak C:
belediging van ambtenaar [persoon 1] op 14 maart 2020 te Alkmaar;
diefstal van flessen champagne bij de Albert Heijn op 22 februari 2020 te Alkmaar.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Gelet op de inhoud van het dossier en de bekennende verklaringen van verdachte, kunnen feit 1 in zaak A (brandstichting op 12 april 2020) en feit 1 en 2 in zaak C (belediging ambtenaar en diefstal) worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 in zaak A heeft verdachte bekend dat hij de parasol van [naam bedrijf] in brand heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat verdachte omstreeks 00:53 uur te zien is op camerabeelden die gericht zijn in de richting van de Oudezijds Voorburgwal. Ongeveer een halve minuut nadat verdachte uit beeld was gelopen zag [verbalisant 1] de aangrenzende panden van de [adres 2] flikkerend oplichten. Ook de brand bij coffeeshop [naam coffeeshop] , die aldaar is gevestigd, kan dus worden bewezen. Gelet op de branden die verdachte heeft bekend, de beelden van de Oudezijds Voorburgwal en de plaats waar verdachte is aangehouden, kunnen ook de overige ten laste gelegde branden middels schakelbewijs worden bewezen. Ook zaak B (opzetheling) kan volgens de officier van justitie worden bewezen. Verdachte heeft de fiets voor € 15,- gekocht. Gelet hierop en gelet op zijn verklaring op de zitting, wist verdachte dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van feit 1 van zaak A en de feiten van zaak B en C aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 in zaak A kan de brand bij [naam bedrijf] worden bewezen. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van de branden bij de plantenbakken van het [naam hotel] , coffeeshop [naam coffeeshop] , de kliko, de container en de stapel papier. Ten aanzien van deze branden bevat het dossier geen direct bewijs. De herkenning van verbalisant [verbalisant 2] kan volgens de raadsman niet voor het bewijs worden gebruikt, nu de stills van de camerabeelden ontbreken in het dossier.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A feit 1 (brandstichting op 12 april 2020) en zaak C feit 1 en 2 (belediging ambtenaar en diefstal champagne)
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte tijdens de mondelinge behandeling op zitting en de bewijsmiddelen in het dossier, acht de rechtbank feit 1 van zaak A en feit 1 en 2 van zaak C wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2.
Ten aanzien van zaak A feit 2
Anders dan de raadsman acht de rechtbank alle onder feit 2 ten laste gelegde branden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat in de nacht van 15 april 2020 diverse branden zijn gesticht in het centrum van Amsterdam. De eerste melding was om 00:36 uur bij het [naam hotel] op de Stromarkt, alwaar twee plantenbakken in brand waren gestoken. De tweede melding was om 00:53 uur op de Nieuwezijds Voorburgwal, waar een kliko in brand was gestoken. Bij coffeeshop [naam coffeeshop] op de Oudezijds Voorburgwal werd rond 00:54 uur een parasol in brand gestoken. Op de Ruijterkade is rond 01:28 uur een container afgebrand. Bij [naam bedrijf] op de Piet Heinkade is rond 01:37 uur een parasol in brand gestoken. Ten slotte is op de Javakade rond 01:51 uur een stapel papier aangestoken. Verbalisanten hebben verdachte omstreeks 02:50 uur op de Javakade aangetroffen.
[naam bedrijf]
Verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die de parasol van [naam bedrijf] in brand heeft gestoken. Op grond van de bekennende verklaring, de aangifte van eigenaar [persoon 2] en de camerabeelden kan deze brandstichting dan ook worden bewezen.
[naam hotel]
Op grond van de aangifte van [persoon 3] namens het [naam hotel] , het proces-verbaal met de beschrijving van de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , waarin zij verdachte herkent op de camerabeelden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook de twee plantenbakken in brand heeft gestoken. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de stills van de camerabeelden in het dossier ontbreken. De rechtbank gaat er echter vanuit en heeft ook geen aanleiding daaraan te twijfelen dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] is opgemaakt nadat zij de camerabeelden heeft bekeken en dat zij op grond daarvan verdachte heeft herkend. Het feit dat de stills ontbreken in het dossier doet daar niet aan af.
Coffeeshop [naam coffeeshop]
Ten aanzien van de brand bij coffeeshop [naam coffeeshop] overweegt de rechtbank als volgt. Verbalisant [verbalisant 1] zag op de camerabeelden dat verdachte omstreeks 00:53 uur uit de richting van de [adres 2] , het adres van coffeeshop [naam coffeeshop] , de brug richting de oude Kennissteeg opliep. Verdachte keek steeds achterom in de richting van nummer [perceel]. Ongeveer een halve minuut nadat verdachte uit beeld was verdwenen, zag [verbalisant 1] dat de aangrenzende panden van perceel [perceel] flikkerend oplichtten. De wijze van oplichten zag eruit alsof er net buiten het beeld van de toezichtcamera, voor perceel [perceel] , iets in brand vloog. Gelet op verdachtes aanwezigheid ter plaatse en de korte tijdspanne tussen het uit beeld lopen van verdachte en de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] , vindt de
rechtbank dat op grond van dit proces-verbaal en de aangifte kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de parasol van coffeeshop [naam coffeeshop] in brand heeft gestoken.
De kliko, de container en de stapel papier
De rechtbank stelt voorop dat een bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichtingen van de kliko, de container en de stapel papier rechtstreeks kan worden afgeleid, ontbreekt. Er is bijvoorbeeld geen verklaring van een getuige die verdachte ter plaatse heeft waargenomen, terwijl verdachte evenmin door middel van camerabeelden of ander bewijs rechtsreeks in verband met deze branden kan worden gebracht. Om tot een bewezenverklaring van die overige brandstichtingen te komen, kan dan ook gebruik worden gemaakt van zogenaamd schakelbewijs.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat de tijdspanne waarin de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichtingen gepleegd zijn, zeer kort is. De eerste melding van brandstichting was om 00:36 uur en de laatste brandstichting was om 01:51 uur. Daarnaast zijn de plaatsen van de brandstichtingen op korte (loop)afstand van elkaar gelegen. De laatste melding was van een in brand gestoken stapel papier op de Javakade om 01:51 uur. Verdachte is om 02:10 op de Javakade aangehouden. Ook is van belang dat de branden soortgelijk van aard zijn. Het zijn relatief kleine brandjes van goederen die ‘los’ op straat stonden.
De rechtbank komt, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die ook de kliko, de container en de stapel papier in brand heeft gestoken. De rechtbank acht ook deze feiten bewezen.
3.3.3.
Ten aanzien van zaak B
Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets heeft gekocht voor € 15,-. Hij heeft ook verklaard dat hij het in het begin eigenlijk niet vertrouwde, omdat het een laag bedrag was. Verdachte dacht dat er misschien iets met de fiets aan de hand was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de fiets te kopen onder deze omstandigheden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de fiets van een misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 12 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met afvalbakken, ten gevolge waarvan die afvalbakken zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die afvalbakken staand vuilnis en een aldaar staand reclamebord te duchten was;
2.
op tijdstippen op 15 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
- parasols (te weten van [naam bedrijf] , locatie [adres 3] en coffeeshop [naam coffeeshop] , locatie [adres 2] ) en
- plantenbakken (te weten van [naam hotel]) en een kliko en een container en een stapel papier,
ten gevolge waarvan voornoemde goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die parasols staande andere parasols en aldaar staande houten banken en/of terrastafels en/of andere goederen, gemeen gevaar te duchten was;
Ten aanzien van zaak B:
op of omstreeks 16 december 2019 te Heerhugowaard, een goed te weten een fiets (Sparta Pick-up classic) heeft verworven en overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van zaak C:
1.
op 14 maart 2020 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Flikker", "Kankerlijers" en "Kankerhomo's";
2.
op 22 februari 2020 te Alkmaar flessen Champagne (merk: Moët Chandon), toebehorende aan de Albert Heijn (vestiging: [vestiging] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd en heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 112 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) voor de duur van 6 maanden op te leggen. Deze maatregel zou moeten bestaan uit de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft ook de dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van de maatregel gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft hij bepleit dat de voorwaarden genoemd in het kader van de GBM ook op een minder zware en ingrijpende manier kunnen worden opgelegd, namelijk als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke taakstraf. Het locatiegebod en het meewerken met ITB Harde Kern dienen hierbij achterwege te worden gelaten, nu deze voorwaarden een te vrijheidsbenemend karakter hebben.
Indien de rechtbank het opleggen van een GBM overweegt, heeft de raadsman subsidiair verzocht de GBM voor de duur van 6 maanden op te leggen, met uitzondering van het locatiegebod en het meewerken met ITB Harde Kern.
Meer subsidiair heeft raadsman verzocht om te bepalen dat de duur van het locatiegebod 3 tot 6 maanden bedraagt, of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt.
De vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid moet volgens de raadsman worden afgewezen, nu is gebleken dat het verdachte zich buiten detentie goed gedraagt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 22 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rapporteurs van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en de reclassering hebben in hun rapporten geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn gedrag niet goed inschatten en kan zijn gedrag in zeer beperkte mate organiseren. De rapporteurs van het NIFP veronderstellen dat de problematiek vooral te maken heeft met zijn levensfase (van adolescentie naar volwassenheid). Vanuit het systeem lijken beperkte mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding. Desondanks is er niet eerder door hulpverlening of een reclasseringsorganisatie geprobeerd in te zetten op systeemgerichte hulp. Een pedagogische benadering met begeleiding vanuit de jeugdreclassering sluit beter aan dan de begeleiding door Reclassering Nederland, waarbij personen worden gewezen op de eigen verantwoordelijkheden. De pedagogische benadering stelt verdachte in de gelegenheid om te leren grenzen te stellen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Oplegging van de straf en maatregel
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en het opleggen van een maatregel rekening gehouden met de ernst van de bewezen beschuldigingen en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en overweegt daar bij het volgende:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen. Brandstichting is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien het niet tijdig wordt geblust. Gebleken is dat het gevaar voor schade aan goederen zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, nu onder meer parasols, afvalbakken, een terrastafel en een houten bank zijn verbrand. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een fiets, belediging van een ambtenaar en een winkeldiefstal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad)
van 20 juli 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 13 juli 2020 door dr. [persoon 4] , psychiater;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport, opgemaakt op 14 juli 2020 door dr. [persoon 5] ,
gz-psycholoog;
- Reclasseringsrapport, opgemaakt op 20 augustus 2020 door E. de Graaf, reclasseringswerker.
De psycholoog komt in het genoemde rapport tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken, die optreedt in het kader van beperkingen in het intellectueel functioneren in het grensgebied tussen moeilijk lerend niveau van intellectueel functioneren zwakbegaafdheid. Deze stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde ten dele. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen
.Het risico op herhaling is matig tot hoog. Verdachte zou baat kunnen hebben bij een behandeling die hem inzicht geeft in zijn beperkingen en die hem handvatten biedt daar beter mee om te gaan. Het aanleren van sociale vaardigheden, het leren stellen van grenzen en het zich openstellen voor hulp van buitenaf zijn dan concrete vaardigheden waar het om gaat. Een dergelijke behandeling zou gestalte kunnen krijgen in het kader van een GBM voor de duur van één jaar, die dan wel op klinische basis dan wel in het kader van een deeltijd behandeling ten uitvoer kan worden gebracht. Er kan, gezien de beperkingen die spelen, niet verwacht worden dat verdachte direct zal instemmen met de behandeling, zodat het strafrechtelijk kader van een deels voorwaardelijke straf onvoldoende structuur biedt. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat verdachte, die voorheen bekend was met vermogensdelicten, sinds het voorjaar 2020 vaak in beeld is gekomen bij politie en justitie voor feiten die in ernst lijken toe te nemen. Een krachtige maatregel lijkt nodig om de ongunstige ontwikkeling die lijkt te zijn ingezet, te keren.
Ook de psychiater adviseert om de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, een licht verstandelijke beperking en een (matige) stoornis in het gebruik van
cannabis. Het risico op herhaling is hoog. Een GBM is volgens de psychiater geïndiceerd omdat verdachte, mede door zijn verstandelijke beperking en narcistische persoonlijkheidsproblematiek, niet goed in staat is om met frustratie en tegenslag om te gaan. Hij vertoont dan oppositioneel en
acting outgedrag en luistert niet meer naar anderen. Middels een GBM zou verdachte ambulant worden begeleid, waarbij hij door middel van cursussen zou kunnen oefenen met adequaat gedrag (hoe om te gaan met tegenslag en frustratie, geen gebruik van cannabis, geen oppositioneel gedrag). Ook is het belangrijk om in de gaten te houden of verdachte niet (opnieuw) psychotisch wordt en zijn medicatie gebruik te monitoren.
De reclassering sluit zich in haar rapport van 20 augustus 2020 aan bij de adviezen van de psycholoog en de psychiater om een GBM op te leggen. Geadviseerd worden om de volgende voorwaarden aan de maatregel te verbinden:
  • meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering (William Schrikker);
  • meewerken aan ITB Harde Kern voor de duur van maximaal 6 (zes) maanden;
  • meewerken met een coach vanuit Spirit;
  • meewerken aan de So-Cool training;
  • meewerken aan ambulante behandeling;
  • meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • het hebben van een dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werkplek;
  • indien tijdens het traject blijkt dat het middelengebruik problematischer is dan voorheen kon worden ingeschat, meewerken aan een interventie gericht op het verminderen van zijn middelengebruik bij een nog nader door de jeugdreclassering te bepalen zorgverlener;
  • meewerken aan het locatiegebod met elektronisch toezicht.
D. Stein, reclasseringswerkster en waarneemster van rapporteur E. de Graaf heeft op de zitting naar voren gebracht dat er grote zorgen zijn over de verschillende risicofactoren, waaronder het psychisch welzijn van verdachte en het ontbreken van een dagbesteding en inkomen. Om te voorkomen dat verdachte verder in de problemen komt, is het programma van de GBM opgesteld. Op die manier kunnen alle risico’s zo goed als mogelijk worden ondervangen. Het omvangrijke programma is noodzakelijk om structuur in het leven van verdachte aan te brengen. Het gedwongen kader kan werken als stok achter de deur. Hoewel verdachte niet geheel de ernst van situatie inziet, acht de reclassering de kans van slagen reëel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de conclusies van de psycholoog en de psychiater zal de rechtbank verdachte de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
De rechtbank zal aan verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest opleggen, te weten 113 dagen. Dit betekent dat verdachte niet terug moet naar de gevangenis. Daarnaast zal de rechtbank de GBM aan verdachte opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de veelvuldigheid van de begane misdrijven en de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf aanleiding geven tot de oplegging van de GBM en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Uit de rapporten en het advies komt naar voren dat verdachte verdere hulp nodig heeft bij zijn ontwikkeling. Mede door de stoornis en de beperkte intellectuele capaciteiten lukt het verdachte niet om zelfstandig zijn leven te stabiliseren, hulp te vragen of problemen onder ogen te zien. Een strak begeleidingskader is nodig om te kunnen werken aan gedragsverandering en het verkleinen van de kans op herhaling.
De rechtbank neemt het programma van de GBM zoals geadviseerd door de reclassering over. De GBM wordt opgelegd voor de duur van 12 maanden. Deze tijd is nodig omdat bij de verdachte veel problemen bestaan en omdat het tijd kost om daaraan te werken. Als verdachte zich niet houdt aan het programma van de GBM, moet hij 12 maanden jeugddetentie uitzitten.
Het programma van de GBM wordt dadelijk uitvoerbaar verklaard. Dit houdt in dat verdachte het programma direct moet naleven. Gelet op het volgens de reclassering grote risico op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen. Dadelijke uitvoerbaarheid is ook in het belang van de ontwikkeling van de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 63, 77c, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 157, 266, 267, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak B:
opzetheling;
Ten aanzien van zaak C, feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak C, feit 2:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 113 (honderddertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden, die bestaat uit het volgende programma:
- meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering (William Schrikker);
- meewerken aan ITB Harde Kern voor de duur van maximaal 6 (zes) maanden;
- meewerken met een coach vanuit Spirit;
- meewerken aan de So-Cool training;
- meewerken aan ambulante behandeling. De behandeling duurt de gehele GBM of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt;
- meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de gehele GBM of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt;
- meewerken aan schuldhulpverlening;
- het hebben van een dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werkplek;
- indien tijdens het traject blijkt dat het middelengebruik problematischer is dan voorheen kon worden ingeschat, meewerken aan een interventie gericht op het verminderen van zijn middelengebruik bij een nog nader door de jeugdreclassering te bepalen zorgverlener;
- meewerken aan het locatiegebod. Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres [adres 1] , zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. Veroordeelde zal zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van het locatiegebod.
De rechtbank wijst de jeugdreclassering aan om veroordeelde bij dit programma te begeleiden en heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J. Knol en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2020.
[...]