7.3.1Motivering van de op te leggen gevangenisstraf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten en omstandigheden waaronder begaan
Verdachte heeft [slachtoffer 1] om het leven gebracht door hem te steken met een mes. Daarmee is een einde gekomen aan het leven van een jonge man die nog een hele toekomst voor zich had. Ook is de familie van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. De moeder en zus van [slachtoffer 1] hebben op de zitting gebruik gemaakt van hun spreekrecht en brachten daarin het vreselijke verdriet en het gemis dat zij ervaren onder woorden. Ook alle anderen met wie [slachtoffer 1] een band had, dragen dit verlies mee. Dat verlies kan niet meer ongedaan gemaakt worden.
Verdachte heeft dit feit midden op de dag gepleegd, in een straat in het centrum van Amsterdam waar het op dat moment erg druk was met winkelend publiek. Aanwezigen hebben het steekincident gezien en er waren veel mensen die [slachtoffer 1] gewond op straat hebben zien liggen. Deze mensen zijn ongevraagd geconfronteerd met heftig geweld, wat ongetwijfeld op hen grote impact heeft gehad. Hoewel de gevolgen minder groot zijn dan bij de dood van [slachtoffer 1] , is de bedreiging met een mes van de buurman van verdachte voor die buurman en de getuigen ook schokkend geweest.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft geen verklaring afgelegd en heeft geen inzicht getoond in hoe hij tot dit geweld is gekomen. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte tijdens de behandeling van de zaak op de zitting van 8 september 2020 geen enkele reactie heeft gegeven op wat besproken werd. De rechtbank en de nabestaanden hebben daardoor geen antwoord gekregen op vragen over het hoe en waarom van zijn daad en waarom juist [slachtoffer 1] hiervan het slachtoffer werd. Ook heeft de rechtbank geen beeld gekregen van hoe verdachte over zijn handelen denkt en of hij enig besef heeft hoeveel leed hij heeft veroorzaakt.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank betrekt bij de hoogte van de straf ook de vergelding van het leed dat verdachte heeft aangedaan. Daarnaast vindt de rechtbank dat de maatschappij richting de toekomst voor een ruime periode beschermd moet worden tegen dit geweld van verdachte. Ook dient van de straf een algemene preventieve werking uit te gaan.
Gelet op de ernst en de gevolgen van met name de doodslag en het strafblad van verdachte is een lange gevangenisstraf op zijn plaats. Zoals hierna wordt toegelicht vindt de rechtbank het ook noodzakelijk om aan verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank daarmee rekening gehouden.
7.3.2Motivering van de op te leggen TBS-maatregel met dwangverpleging
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan en moet kort gezegd de veiligheid eisen dat TBS noodzakelijk is. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van TBS is daarnaast vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr).
Rapporten
Over verdachte zijn in 2012 en nu rapporten opgesteld: een Pro-Justitia-rapport van psycholoog J.M. Oudejans van 10 mei 2012 en een Pro-Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 12 juni 2020 van psycholoog G.M. Jansen en psychiater M.J. van Haaren.
Uit het rapport van psycholoog Oudejans uit 2012 blijkt dat verdachte beperkt in gesprek wilde gaan. De psycholoog concludeerde dat verdachte leed aan een zogeheten niet anders omschreven persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
Uit het rapport van het PBC blijkt dat verdachte van 22 januari 2020 tot 4 maart 2020 opgenomen was in het PBC. Hij verbleef op een speciaal ingerichte afdeling voor moeilijk onderzoekbare verdachten, omdat hij voor zijn komst duidelijk had gemaakt niet te willen meewerken aan het onderzoek. Doordat verdachte bijna niet in gesprek ging met de psychiater en psycholoog, hebben zij nauwelijks informatie uit die gesprekken kunnen verwerken in hun rapport. Ook heeft verdachte niet meegewerkt aan test-, neuropsychologisch en medisch onderzoek.
Psycholoog Jansen concludeert op basis van het beperkte onderzoek dat sprake is van een psychische stoornis, waarvan aard, omvang en ernst niet duidelijk zijn. Verdachte heeft grote moeite om zijn agressie onder controle te houden. Vanaf jonge leeftijd heeft verdachte een spoor van geweld tegen bekenden en onbekenden achtergelaten. Eerder leek hij dat geweld vooral te gebruiken om iets gedaan te krijgen, maar de laatste jaren valt op dat verdachte binnen en buiten relaties zonder aanleiding ruzies heeft en dat hij vaker uit het niets geweld gebruikt. Het is onduidelijk waar de agressie vandaan komt en waarom verdachte geweld gebruikt. In het PBC heeft verdachte zich niet agressief gedragen. Daar geldt een vaste structuur en had hij de mogelijkheid zich terug te trekken. Hoewel de psycholoog niet weet hoe verdachte op alle levensgebieden functioneert, concludeert hij op basis van de beschikbare informatie wel dat hij al lange tijd maatschappelijk niet goed lijkt te functioneren. In de gevangenis werd hij aanvankelijk beschreven als een antisociale, manipulerende man die overwicht heeft op anderen. In de loop van de tijd ontstaat het beeld van een psychisch instabiele man die zich veel terugtrekt, oninvoelbaar is, zorg mijdt en toenemend tot plotselinge dreiging en agressie komt. Er zijn aanwijzingen voor een verslechtering van zijn lichamelijke en psychische situatie gedurende de afgelopen jaren.
Psychiater Van Haaren schrijft dat verdachte vanaf 13-jarige leeftijd antisociaal gedrag vertoont en dat hij op 15-jarige leeftijd wordt veroordeeld voor een mishandeling. Erna volgen veroordelingen voor diefstallen, vaak met geweld. Als volwassene bouwt verdachte een lang strafblad op, met veel geweldsincidenten. Eerst gebruikt hij geweld jarenlang om een doel te bereiken, maar later is steeds vaker sprake van geweld in reactie op iemand anders. Verdachte gebruikte geweld tegen naasten maar ook tegen hulpverleners of politie en de laatste jaren heeft hij ook buurtbewoners bedreigd. Verdachte wordt steeds vaker en heftiger gewelddadig, in woorden en daden. Tijdens het onderzoek vallen denkstoornissen op, ook over zijn lichamelijke problemen en justitie. De psychiater vermoedt dat verdachte zowel lichamelijk als psychisch achteruit is gegaan. De psychiater meent dat, ondanks het beperkte onderzoek, wel kan worden vastgesteld dat in elk geval sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, een ziekelijke stoornis of een combinatie van beide. Meer specifiek kan zij het niet duiden.
De rapporteurs concluderen samen dat ondanks de beperkingen van het onderzoek bij verdachte kan worden gesproken van een psychische stoornis. Gezien het chronische beloop van de lang bestaande problematiek menen zij dat de niet nader gespecificeerde psychische stoornis ook aanwezig was toen de strafbare feiten werden gepleegd. Door de beperkingen van het onderzoek en de beperkt beschikbare informatie is het voor de rapporteurs niet mogelijk een uitspraak te doen over de eventuele invloed van verdachtes pathologie op de ten laste gelegde feiten en om die reden geven zij geen advies aan de rechtbank over de mate van toerekenen.
De rapporteurs hebben het herhalingsgevaar op basis van algemene factoren met een taxatie-instrument (HCR-20) ingeschat. Verdachte scoort vooral hoog op het basisrisico, maar ook als hij vast zit, wordt het risico hoog geschat vanwege geweld tegen onder andere gevangenisbewaarders. Uit taxatielijst SAPROF (in kaart brengen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag) blijkt dat verdachte afhankelijk is van bescherming van buitenaf. Het herhalingsgevaar is volgens de rapporteurs statistisch gezien hoog, waarbij zij benadrukken dat die score niet op verdachte als individu is toegesneden. Hierdoor is moeilijk te voorspellen wanneer, hoe en waarom verdachte tot agressie zal overgaan, maar de rapporteurs zijn hier, gelet op de geschiedenis van eerder gewelddadig gedrag, niet gerust op.
De rapporteurs kunnen vanwege de genoemde beperkingen geen advies uitbrengen voor een behandeling in een strafrechtelijk kader ter vermindering van herhaling. Als de rechtbank een behandeling van verdachte binnen het strafrechtelijk kader noodzakelijk vindt, kan die behandeling alleen in een hoog beveiligde setting en binnen een gedwongen kader plaatsvinden. Een behandeling als voorwaardelijke straf wordt als niet haalbaar ingeschat, gelet op het als hoog ingeschatte risico op geweldsincidenten in combinatie met een gebrek aan ziektebesef, een zorg mijdende houding en het mislukken van eerdere voorwaardelijke trajecten. Op de zitting van 8 september 2020 heeft psychiater Van Haaren gezegd dat waar in het rapport wordt gesproken over een behandeling in een hoog beveiligde setting en binnen een gedwongen kader een TBS-maatregel met dwangverpleging wordt bedoeld.
Oordeel van de rechtbank
Psychische stoornis
De rechtbank is van oordeel dat het PBC-rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de deskundigen een gemotiveerde beschrijving hebben gegeven van de problemen van verdachte. De rechtbank stelt op grond van het PBC-rapport, het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van in ernst toenemende geweldsdelicten, en wat verder over de persoon van verdachte uit de rapporten is gebleken, vast dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een psychische stoornis bestond.
Toerekenbaarheid
De psychiater en psycholoog hebben niet geadviseerd over de mate van (on)toerekeningsvatbaarheid. Zij hebben geconcludeerd dat sprake is van een psychische stoornis. De rechtbank neemt die conclusie over. De rechtbank zal zelf een oordeel geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verdachte heeft niet willen vertellen waarom hij [slachtoffer 1] heeft gedood en zijn buurman heeft bedreigd. Op de camerabeelden van voordat [slachtoffer 1] wordt neergestoken, ziet de rechtbank een afwijkende lichaamshouding van verdachte (hij loopt met zijn armen van zijn lichaam af, waarbij hij in het voorbijgaan ook een schijnbaar willekeurige persoon met zijn arm raakt). De buurman zegt in zijn aangifte van bedreiging dat verdachte tijdens de bedreiging precies zo een houding had aangenomen als aangever op de beelden van feit 1 had gezien. De rechtbank vindt het op basis van de beelden, de verklaringen van getuigen en het PBC-rapport aannemelijk dat de stoornis het handelen van verdachte heeft beïnvloed. Verdachte was daardoor niet geheel vrij in zijn gedragskeuzes en gedragingen toen hij de strafbare feiten pleegde. De mate waarin de stoornis heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte kan de rechtbank niet precies vaststellen. De rechtbank acht verdachte in ieder geval enigszins verminderd toerekeningsvatbaar toen hij [slachtoffer 1] heeft gedood en zijn buurman heeft bedreigd.
Recidiverisico en TBS-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of - ter bescherming van de maatschappij - een TBS-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank vindt van wel.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] gedood en [slachtoffer 2] bedreigd. Verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. In het PBC-rapport staat dat verdachte in de loop van de tijd meer en ernstiger geweld is gaan gebruiken. Uit dat rapport blijkt ook dat verdachte leed aan een psychische stoornis toen de doodslag en bedreiging plaatsvonden, dat het herhalingsgevaar als hoog wordt ingeschat en dat verdachte niet het besef heeft dat hij ziek is. De rechtbank vindt dat verdachte een gevaar is voor anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, en dat de behandeling van zijn stoornis noodzakelijk is om herhaling van een ernstig geweldsdelict te voorkomen. De rechtbank vindt het onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. Voor de doodslag en bedreiging kan de rechtbank juridisch gezien ook TBS met dwangverpleging opleggen.
De rechtbank legt daarom de maatregel van TBS met dwangverpleging op. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte voldoende en veilig kan worden behandeld als TBS met voorwaarden wordt opgelegd. De rechtbank baseert dat oordeel op de inhoud van het PBC-rapport en de toelichting van psychiater Van Haaren tijdens de zitting.
De rechtbank legt de TBS-maatregel onder meer op voor doodslag. Dat is een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de TBS daarom langer dan vier jaar duren en wordt deze niet gemaximeerd.
De TBS met dwangverpleging zal ingaan op het moment dat tweederde van de gevangenisstraf is ondergaan.
De rechtbank legt aan verdachte, ook gelet op wat in soortgelijke zaken is opgelegd, een gevangenisstraf van acht jaar op.