ECLI:NL:RBAMS:2020:4595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
CV20-1287
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van facturen voor juridische bijstand na sluiting van een massagesalon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres, aangeduid als [opposant], heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 10 september 2019, waarbij een vordering van de geopposeerde, aangeduid als [geopposeerde], was toegewezen. De vordering van [geopposeerde] betrof betaling van facturen voor juridische bijstand die zij had verleend aan [opposant] in verband met de sluiting van haar massagesalon. De feiten van de zaak tonen aan dat [opposant] haar massagesalon exploiteerde tot de Gemeente [gemeente] haar op 2 november 2017 op de hoogte stelde van het voornemen om de salon te sluiten. [geopposeerde] heeft [opposant] in deze procedure bijgestaan, maar [opposant] betwistte de facturen en stelde dat [geopposeerde] zich ten onrechte als advocaat had voorgedaan en dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat [opposant] in beginsel betaling verschuldigd was voor de verleende diensten, maar dat het verweer van [opposant] onvoldoende onderbouwd was. De kantonrechter heeft het verstekvonnis grotendeels in stand gelaten, maar de hoofdsom aangepast en de buitengerechtelijke kosten afgewezen. [opposant] werd veroordeeld tot betaling van € 3.918,96 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8277860 CV EXPL 20-1287
vonnis van: 31 augustus 2020
fno.: 364

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[opposant]

wonende te [woonplaats]
opposant, nader te noemen: [opposant]
gemachtigde: voorheen mr. D.Y. Li, thans procederende in persoon
t e g e n

[geopposeerde]

wonende te [woonplaats]
geopposeerde, nader te noemen: [geopposeerde]
procederende in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[geopposeerde] heeft bij dagvaarding van 17 juli 2019 een vordering ingesteld jegens [opposant] die bij verstekvonnis van 10 september 2019 is toegewezen. Hiertegen is [opposant] in verzet gekomen.
Het dossier bestaat naast de dagvaarding uit de volgende processtukken en proceshandelingen:
- de verzetdagvaarding van 28 november 2019 met een productie;
- de conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
- het proces verbaal van de mondelinge conclusie van repliek in oppositie, met producties;
- de akte uitlating producties van [geopposeerde] .
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[geopposeerde] exploiteert een kantoor dat juridische diensten verleent.
1.2.
[opposant] exploiteerde vanaf december 2011 een massagesalon in [plaats] . Op
2 november 2017, na controles en onderzoek, heeft de Gemeente [gemeente] (verder de Gemeente) aan [opposant] het voornemen kenbaar gemaakt de massagesalon te willen sluiten. [geopposeerde] heeft namens [opposant] haar zienswijze kenbaar gemaakt tegen dit voornemen.
1.3.
Bij brief van 18 januari 2018 heeft de Gemeente aan [opposant] bericht dat is besloten een zogenaamde last onder bestuursdwang op te leggen, kort gezegd omdat volgens de Gemeente, in strijd met het bestemmingsplan, in de salon ook seksuele diensten werden verleend. De last onder bestuursdwang bestond eruit dat [opposant] de exploitatie van de massagesalon binnen een week moest staken.
1.4.
[geopposeerde] heeft tegen dit besluit namens [opposant] een bezwaarschrift ingediend en heeft haar op de hoorzitting van 15 maart 2018 als gemachtigde bijgestaan. Het bezwaarschrift is bij besluit van 18 juli 2018 door de Gemeente ongegrond verklaard.
1.5.
[geopposeerde] heeft naar aanleiding van de last onder bestuursdwang namens [opposant] eveneens een voorlopige voorziening gevraagd bij de bestuursrechter. Deze heeft de voorlopige voorziening bij uitspraak van 6 maart 2018 afgewezen.
1.6.
De verhuurder die de bedrijfsruimte waarin [opposant] haar massagesalon exploiteerde aan haar verhuurde, heeft bij brief van 9 april 2018 de huurovereenkomst tussen partijen ex artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk ontbonden en [opposant] gesommeerd het gehuurde te ontruimen.
1.7.
De verhuurder heeft [opposant] vervolgens in kort geding voor de kantonrechter gedagvaard en ontruiming van het gehuurde gevorderd. De vordering is afgewezen bij vonnis van 29 mei 2018. De verhuurder is hiertegen in hoger beroep gegaan.
1.8.
[geopposeerde] heeft namens [opposant] bij dagvaarding van 9 mei 2018 een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin ze – kort gezegd – vordert de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst te vernietigen en te beslissen dat City Upgrade Group gehouden is de huurovereenkomst met [opposant] voort te zetten. De kantonrechter heeft de vordering van [opposant] bij vonnis van
14 januari 2019 toegewezen.
1.9.
[geopposeerde] heeft namens [opposant] bij de Gemeente een verzoek tot heropening van de massagesalon ingediend. De Gemeente heeft bij e-mail van 12 juni 2018 laten weten dat [opposant] de massagesalon per 13 juni 2018 weer mocht heropenen.
1.10.
[opposant] heeft op 6 november 2017, 24 januari 2018 en 4 mei 2018 in totaal vijf keer een machtiging ondertekend waarin zij verklaart dat zij “ [geopposeerde] van [geopposeerde] ” machtigt tot het behartigen van haar belangen met betrekking tot “zienswijze”, “bezwaar tegen bestuursdwang”, “voorlopige voorziening”, “dagvaarding” en “kort geding 15 mei 15:30 uur”.
1.11.
[geopposeerde] heeft [opposant] op 8 november 2017 en 4 mei 2018 opdrachtbevestigingen gestuurd voor de zaak tegen de Gemeente respectievelijk de kort geding- en de bodemprocedure tegen de verhuurder van [opposant] .
1.12.
[geopposeerde] heeft [opposant] in de loop van de tijd verschillende facturen voor uitgevoerde werkzaamheden gestuurd, alle voorzien van een specificatie. [opposant] heeft hierop een bedrag van € 1.000,- betaald.
1.13.
[geopposeerde] heeft haar bij brief van 9 juli 2018 bericht dat [opposant] op 5 juli 2018 te kennen heeft gegeven geen gebruik meer te willen maken van haar diensten. [geopposeerde] heeft [opposant] in de brief gewezen op nog openstaande facturen en een eindfactuur van 9 juli 2018 meegezonden.
1.14.
[geopposeerde] heeft [opposant] bij brief van 5 september 2018 aangemaand de facturen van 18 januari 2018 van € 1.462,08 (waarop € 1.000,- reeds was betaald), 31 mei 2018 van € 1.717,50 en 9 juli 2018 van € 1.842,58 te voldoen. Deze bedragen werden vermeerderd met 15% aan buitengerechtelijke kosten en rente als na vijf dagen geen betaling was ontvangen, aldus de aanmaning.
1.15.
[geopposeerde] heeft bij dagvaarding van 17 juli 2019 betaling gevorderd van de facturen met 15% verhoging, de rente en de proceskosten. Deze vordering is bij verstekvonnis van 10 september 2019 toegewezen.

Het geschil

2. [opposant] vraagt haar te ontheffen van de veroordelingen van het verstekvonnis van
10 september 2019 en daarmee, zo begrijpt de kantonrechter, het verstekvonnis te vernietigen. Kort samengevat komt het verweer van [opposant] erop neer dat [geopposeerde] zich destijds ten onrechte heeft voorgedaan als advocaat en dat [opposant] daarom heeft gedwaald bij het sluiten van de overeenkomst met [geopposeerde] . Verder heeft [geopposeerde] volgens [opposant] haar problemen na het sluiten van de massagesalon alleen maar vergroot en heeft [geopposeerde] bij de uitvoering van de werkzaamheden fouten gemaakt. [geopposeerde] heeft haar daarnaast voorgelogen en omdat [opposant] de Nederlandse taal niet goed machtig is, heeft zij dit niet doorgehad. [opposant] voert verder aan dat als zij [geopposeerde] niet had ingeschakeld, zij haar massagesalon ook had mogen heropenen, zodat de gevoerde procedures verspilde tijd, moeite en geld zijn geweest. [opposant] is [geopposeerde] dan ook niets verschuldigd, zodat het verstekvonnis niet in stand kan blijven.
3. Volgens [geopposeerde] is haar vordering terecht toegewezen. [geopposeerde] verwijst daarbij kort gezegd naar de facturen die betrekking hebben op de door haar voor [opposant] uitgevoerde werkzaamheden.
4. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. Uit de door [geopposeerde] bij antwoord in oppositie overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting volgt dat zij in verschillende juridische procedures als gemachtigde voor [opposant] heeft opgetreden en in dat kader werkzaamheden voor [opposant] heeft uitgevoerd. Daartoe heeft [opposant] [geopposeerde] ook opdracht gegeven, zoals volgt uit de onder 1.10 en 1.11 aangehaalde en niet betwiste machtigingen en opdrachtbevestigingen die door haar zijn ondertekend dan wel aan [opposant] zijn gestuurd. [opposant] is in beginsel dan ook betaling verschuldigd voor de werkzaamheden van [geopposeerde] . [opposant] heeft echter aangevoerd dat het werk van [geopposeerde] niet voldeed en dat zij, ook zonder de bijstand en hulp van [geopposeerde] , haar massagesalon weer had mogen openen en daarom niets aan [geopposeerde] is verschuldigd.
6. Dat het werk van [geopposeerde] onder de maat was is echter niet concreet toegelicht en volgt ook niet uit de stukken die zijn overgelegd. Zo heeft [opposant] niet uitgelegd op welke punten en in welke procedures [geopposeerde] precies slecht werk heeft geleverd en waar de vermeende fouten van [geopposeerde] dan uit bestonden. De omstandigheid dat ook zonder hulp van [geopposeerde] de salon heropend zou kunnen worden, maakt zonder nadere toelichting niet dat [opposant] geen vergoeding is verschuldigd voor de opdracht die [opposant] daartoe aan [geopposeerde] heeft gegeven. Het verweer slaagt dan ook niet. Evenmin wordt [opposant] gevolgd in haar verder niet concreet gemaakte verweer dat [geopposeerde] zich ten onrechte zou hebben voorgedaan als advocaat en [opposant] als gevolg daarvan heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Niet alleen volgt nergens uit dat [geopposeerde] heeft doen voorkomen dat zij advocaat was, ook heeft [opposant] niet toegelicht wat de (nadelige) gevolgen zijn geweest van de vermeende dwaling en in hoeverre zij daarmee is benadeeld. Dat [geopposeerde] [opposant] andere leugens heeft verkondigd is tot slot niet toegelicht, concreet gemaakt of gebleken.
7. De facturen waarvan [geopposeerde] betaling vordert (die van 18 januari 2018, 31 mei 2018 en 9 juli 2018), waartegen [opposant] verder cijfermatig geen verweer heeft gevoerd, moet [opposant] daarom voldoen. Het verstekvonnis kan dan ook in stand blijven, zij het dat daarin ook onterecht de door [geopposeerde] toegepaste vermeerdering van 15% op de facturen is toegewezen (zie 1.14). Uit de brief van 5 september 2018 wordt geconcludeerd dat het percentage ziet op buitengerechtelijke kosten en deze kosten zijn niet toewijsbaar, nu niet (volledig) is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 6:96 BW, waaronder een betalingstermijn van 14 dagen na ontvangst van de brief.
8. Verder volgt uit de brief van 9 juli 2018 en de daarbij gevoegde factuur van die datum dat [opposant] reeds een bedrag van € 103,20 op die factuur in mindering had voldaan. Derhalve wordt voor die factuur een bedrag van € 1.739,38 toegewezen. De in het verstekvonnis genoemde hoofdsom wordt daarom vernietigd en opnieuw toegewezen voor een bedrag van € 3.918,96.
9. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [opposant] veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure, die echter worden begroot op nihil, nu [geopposeerde] in persoon procedeert.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart het verzet grotendeels ongegrond;
bepaalt dat het verstekvonnis dat op 10 september 2019 tussen partijen is gewezen in stand blijft behalve voor wat betreft de hoogte van de hoofdsom;
vernietigt van het verstekvonnis de veroordeling tot betaling van de hoofdsom van
€ 4.625,48 en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [opposant] aan [geopposeerde] te betalen € 3.918,96 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.