ECLI:NL:RBAMS:2020:4588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
C/13/684062 / KG ZA 20-437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gedogen van funderingswerkzaamheden door VvE afgewezen

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een kort geding aangespannen tegen verschillende gedaagden, waaronder de huurders van een bedrijfsruimte, met het verzoek om onvoorwaardelijk gedogen van funderingswerkzaamheden aan een pand. De VvE stelt dat deze werkzaamheden dringend noodzakelijk zijn vanwege verzakkingen die zijn vastgesteld. De gedaagden hebben verweer gevoerd en betwist dat zij verplicht zijn om de werkzaamheden onvoorwaardelijk te gedogen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de VvE onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de gedaagden en dat er geen rechtsgeldig besluit is genomen om te procederen. De vordering van de VvE is afgewezen, en de VvE is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de VvE niet kan eisen dat de gedaagden de werkzaamheden onvoorwaardelijk gedogen, omdat de VvE niet heeft aangetoond dat zij daartoe gerechtigd is. De VvE heeft ook geen rechtmatig belang aangetoond voor het verkrijgen van een afschrift van de huurovereenkomst tussen de gedaagden en de huurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/684062 / KG ZA 20-437 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 17 september 2020
in de zaak van
de vereniging
[eiseres] TE [plaats],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 20 mei 2020,
advocaat mr. G.M. Kerpestein te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. Kaatee te Amsterdam,
en
3. de vennootschap onder firma
[naam VOF],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
en haar vennoten
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. Sarfaty te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook de VvE, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] ( [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk ook [gedaagden] ), [naam VOF] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voor de aanvang ter zitting van 28 mei 2020 is de mondelinge behandeling van deze zaak verplaatst naar (uiteindelijk) 11 augustus 2020. Op die dag heeft de VvE de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding en de akte vermeerdering eis toegelicht. Gedaagden hebben verweer gevoerd. Partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en hun standpunt ter zitting doen toelichten aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van de VvE: [betrokkene eiseres 1] , [functie] , [betrokkene eiseres 2] (van architectenbureau [naam archtectenbureau] B.V.) en mr. Kerpestein;
aan de kant van [gedaagden] : [betrokkene gedaagden 1] ( [betrokkene gedaagden 1] ) en mr. Katee;
aan de kant van [naam VOF] : [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en mr. Sarfaty.
1.3.
Vervolgens is de zaak pro forma aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling te treffen. Bij e-mail van 25 augustus 2020 heeft de VvE in dat verband om verder uitstel verzocht. Bij e-mails van diezelfde dag hebben de raadslieden van gedaagden meegedeeld daarmee niet in te stemmen en verzocht vonnis te wijzen.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De VvE is opgericht op 30 december 2002, in het kader van de splitsing in appartementsrechten van het pand aan de [adres pand] te [plaats] . Het pand is gesplitst in vijf appartementsrechten: een winkelbedrijfsruimte op de begane grond en vier bovengelegen woningen. De VvE bestaat uit de eigenaars/bewoners van de vier woningen (onder wie [betrokkene eiseres 1] ) en [gedaagden] , de eigenaars van de bedrijfsruimte op de begane grond. [gedaagden] hebben de bedrijfsruimte verhuurd aan [naam VOF] , die daarin sinds 2017 een broodjeszaak exploiteert. Daarvóór was de vader van [gedaagde sub 4] huurder van de bedrijfsruimte.
2.2.
In 2017 heeft ‘Meting in Uitvoering’ in opdracht van de VvE metingen verricht in verband met een mogelijk noodzakelijk funderingsherstel. Daarvan is op 20 april 2017 een rapport opgesteld, waarin staat dat zich in de periode van 17 mei 2016 tot 11 april 2017 een ‘zakking’ heeft voorgedaan van 6,5 mm.
2.3.
Eveneens in opdracht van de VvE heeft [naam opdrachtnemer] BV op
27 augustus 2019 een rapport met betrekking tot voorgenomen funderingsherstel en de te verrichten werkzaamheden uitgebracht.
2.4.
De gemeente Amsterdam heeft op 10 oktober 2019 een omgevings- vergunning verleend voor het funderingsherstel.
2.5.
Op 6 november 2019 heeft [naam bouwbedrijf] in opdracht van de VvE een bestek met begroting gemaakt.
2.6.
Op 19 november 2019 heeft een VvE vergadering plaatsgevonden, waarbij onder meer het funderingsherstel op de agenda stond. Bij deze vergadering was
[betrokkene gedaagden 2] ( [betrokkene gedaagden 2] ) aanwezig namens [gedaagden] In de notulen van die vergadering staat het volgende:

Afgesproken wordt dat het bestuur van de leden van de VvE een mandaat krijgt om de offerte(van [naam bouwbedrijf] , vzr.)
goed te keuren tot een totaalbedrag van € 150.000,- (…)”.
Volgens de notulen is voorts afgesproken dat de leden allemaal een extra bijdrage moeten betalen van ongeveer € 33.000,-.
2.7.
Bij brief van 9 december 2019 heeft de gemeente (een van) de eigenaars van de woonverdiepingen van het pand aangeschreven met de mededeling dat een onderzoek wordt gestart naar de staat van het casco en de fundering van het pand, omdat wordt vermoed dat deze niet meer voldoen aan het Bouwbesluit 2012.
2.8.
In e-mails van 18 mei 2020 heeft (de raadsman van) het bestuur van de VvE zowel [gedaagden] als [naam VOF] geschreven dat zij het funderingsherstel moeten gedogen en verzocht de tussen [gedaagden] en [naam VOF] geldende huurvoorwaarden toe te zenden. In de e-mail wordt verzocht binnen vijf dagen mee te delen of gedaagden tot gedogen bereid zijn en heeft het bestuur meegedeeld reeds een kort geding te hebben aangevraagd, met als datum 28 mei 2020.
2.9.
In e-mails van 21 mei 2020 hebben de eigenaren van de woonverdiepingen [betrokkene eiseres 1] schriftelijk gemachtigd hen te vertegenwoordigen in een kort geding procedure tegen de eigenaars/huurders van de bedrijfsruimte op de begane grond.
2.10.
Op 2 juni 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen in het bijzijn van hun advocaten. Daarin is onder meer aan de orde gekomen dat de aannemer de kosten voor de afbouw van de bedrijfsruimte na het funderingsherstel heeft geraamd op € 28.037,92.
2.11.
Bij brief van 27 juli 2020 heeft [naam opdrachtnemer] aan de VvE meegedeeld dat de verzakkingen toenemen, dat sprake is van “plaatselijk extreem grote zakkingssnelheden” en dat de funderingskwaliteit naar beneden is bijgesteld tot “slecht” (herstel dringend noodzakelijk, handhavingstermijn minder dan 1 jaar).
2.12.
In een e-mail van 3 augustus 2020 (met kopie aan de raadsman van [naam VOF] ) heeft de raadsman van [gedaagden] onder meer aan de VvE meegedeeld dat het funderingsherstel dient te worden uitgevoerd, maar dat eerst de juridische en financiële gevolgen daarvan helder moeten zijn. Verzocht wordt te bevestigen dat de VvE de kostenpost van € 28.037,92 voor haar rekening zal nemen. Verder staat in de e-mail onder meer dat [gedaagden] er geen principieel bezwaar tegen hebben om de huurvoorwaarden te delen.
2.13.
In een e-mail van 7 augustus 2020 (met kopie aan de raadsman van [naam VOF] heeft de raadsman van de VvE aan de raadsman van [gedaagden] meegedeeld dat zijns inziens geen rechtsgrond aanwezig is om de VvE aansprakelijk te houden voor kosten ten behoeve van de huurders ( [naam VOF] ). Verder wordt nogmaals verzocht om toezending van de huurvoorwaarden en verzoekt de VvE gedaagden om te verklaren dat zij de werkzaamheden vanaf 21 augustus 2020 onvoorwaardelijk zullen gedogen. Aan dit verzoek hebben gedaagden niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
De VvE vordert, samengevat, na aanvulling van eis, veroordeling van gedaagden tot het onvoorwaardelijk gedogen van funderingswerkzaamheden in het pand [adres pand] te [plaats] , met ingang van 15 juli 2020 althans met ingang van een nader te bepalen datum. Daarnaast vordert de VvE veroordeling van gedaagden tot het verstrekken van een afschrift aan de VvE van de tussen hen bestaande huurovereenkomst. Dit alles op straffe van dwangsommen en met (hoofdelijke) veroordeling van gedaagden in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Volgens de VvE zijn gedaagden tot hun medewerking aan de funderingswerkzaamheden gehouden, nu deze werkzaamheden dringend noodzakelijk zijn en gedaagden geen redelijk belang hebben zich daartegen te verzetten. Verder dienen gedaagden aan de VvE een afschrift van de huurovereenkomst te verstrekken, op grond van bepalingen in het Splitsingsreglement, alsook met toepassing van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering tot gedogen van de werkzaamheden (de hoofdzaak)

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het funderingsherstel noodzakelijk is en evenmin dat dit snel moet gebeuren. Dat volgt ook uit de in het geding gebrachte stukken van de bouwkundigen en de gemeente, niet in de laatste plaats de onder 2.11 genoemde brief van 27 juli 2020 van [naam opdrachtnemer] . Aannemelijk is dat de werkzaamheden binnen een jaar uitgevoerd moeten zijn. Het spoedeisend belang van de VvE bij haar vorderingen is daarmee gegeven. Dat [gedaagden] de noodzaak van spoedige actie erkennen wordt onderstreept door de omstandigheid dat zij hun bijdrage aan de kosten overeenkomstig het besprokene in de VvE vergadering van 19 november 2019 (zie onder 2.6) – los van de hierna aan de orde komende geschilpunt – al hebben voldaan.
4.2.
De werkzaamheden ten behoeve van het funderingsherstel zullen met name moeten worden uitgevoerd op de begane grondverdieping die daarvoor tijdelijk zal moeten worden ontruimd. Gedaagden, niet alleen [gedaagden] als leden van de VvE, maar ook [naam VOF] , de huurder(s), hebben niet betwist dat zij in beginsel hun medewerking aan deze noodzakelijke werkzaamheden moeten verlenen. Zij zijn het er alleen niet mee eens dat die medewerking op voorhand
onvoorwaardelijkmoet zijn, zoals gevorderd door de VvE, aangezien de VvE volgens hen onvoldoende rekening houdt met hun gerechtvaardigde belangen. Dit laatste vormt de kern van het geschil in de hoofdzaak.
4.3.
Voor de VvE geldt – ook daarover zijn partijen het eens – het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 1992. Dit bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 24
1. Een eigenaar kan zijn privé gedeelte (…) aan een ander in gebruik geven, mits hij er voor zorg draagt dat die ander het gebruik slechts verkrijgt na ondertekening van en afgifte aan het bestuur van een in tweevoud opgemaakte (…) verklaring dat hij de bepalingen van het reglement (…) zal naleven. (…)
Artikel 38
(…)
4. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de besluiten der vergadering, voor zover dit redelijkerwijze van hem verlangd kan worden. Lijdt hij als gevolg hiervan schade, dan wordt deze hem door de vereniging vergoed.
5. Besluiten door de vergadering tot het doen van buiten het onderhoud vallende uitgaven die een totaal door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaan, kunnen slechts worden genomen door een meerderheid van tenminste twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin een aantal eigenaars tegenwoordig of vertegenwoordigd is, dat tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. In een vergadering, waarin minder dan twee/derde van het in de vorige zin bedoelde maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen.
Artikel 41
(…)
4. Het bestuur behoeft de machtiging van de vergadering voor het instellen van en berusten in rechtsvorderingen en het aangaan van dadingen, alsmede voor het verrichten van rechtshandelingen en het geven van kwijtingen een belang van een nader door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaande.
Het bestuur behoeft geen machtiging om in een geding verweer te voeren en voor het nemen van conservatoire maatregelen.
5. Voor zover in verband met de omstandigheden het nemen van spoedeisende maatregelen welke uit een normaal beheer kunnen voortvloeien noodzakelijk is, is het bestuur zonder opdracht van de vergadering hiertoe bevoegd, met dien verstande dat het voor het aangaan van verbintenissen een belang van een nader door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaande de machtiging nodig heeft van de voorzitter van de vergadering.
ANNEX 1
(Uitsluitend betrekking hebbend op woongebouwen)
(…).
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden is dat de VvE in haar vorderingen niet ontvankelijk is, aangezien de op grond van artikel 41 lid 4 van het Modelreglement vereiste machtiging om rechtsvorderingen in te stellen ontbreekt. De VvE heeft gesteld dat het besluit om te gaan procederen is genomen tijdens de vergadering op 19 november 2019. Gedaagden hebben echter terecht aangevoerd dat een dergelijk besluit in de notulen van deze vergadering niet is terug te vinden, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Anders dan de VvE meent, valt dit besluit niet onder een noodzakelijk besluit tot het treffen van “spoedeisende maatregelen welke uit een normaal beheer kunnen voortvloeien”. Funderingsherstel is immers een ingrijpende maatregel die ‘normaal beheer’ te buiten gaat. . Bovendien hebben gedaagden terecht aangevoerd dat het hier niet gaat om maatregelen die acuut moeten plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld bij lekkages, of instortingsgevaar.
Er is dus geen rechtsgeldig besluit om te procederen. Gedaagden hebben dan ook terecht aangevoerd dat de VvE in beginsel niet ontvankelijk is in haar vorderingen.
Aangezien echter wel kan worden aangenomen dat een meerderheid van de leden van de VvE achter dit besluit staat, gezien de daartoe per e-mail verstrekte machtigingen (2.8), en het besluit dus eenvoudigweg zal kunnen worden genomen, zal om proceseconomische redenen daarom hierna wel worden ingegaan op de inhoudelijke kant van het geschil. Partijen hebben immers in voldoende mate hun standpunten naar voren kunnen brengen.
4.5.
Het voornaamste punt waarover gedaagden nadere afspraken willen maken, vóórdat zij medewerking verlenen aan het funderingsherstel, in die zin dat zij bereid zijn om tot tijdelijke ontruiming van de begane grond verdieping over te gaan, is wie de kosten voor de afbouw (zie hiervoor onder 2.10) op zich neemt. Daarbij is sprake van meerdere kostenposten, namelijk:
1) de kosten om de bedrijfsruimte weer minimaal in de staat te brengen waarin deze zich nu, althans bij aanvang van de verhuur, bevindt of bevond;
2) de kosten in verband met 2 x verhuizen van [naam VOF] , loskoppelen en weer aankoppelen van installaties en tijdelijke opslag en
3) door [naam VOF] te derven inkomsten voor de periode dat de bedrijfsruimte niet kan worden gebruikt. De aannemer heeft de kosten onder 1) geraamd op ongeveer € 28.000,-. De VvE heeft dit bedrag op zichzelf niet betwist. Gedaagden hebben aangevoerd dat redelijk zou zijn als tenminste deze eerste kostenpost voor rekening van de VvE zou komen. Verder hebben gedaagden onder meer vragen over de duur van de werkzaamheden, over wat te doen bij eventuele uitloop en over mogelijk vervangende bedrijfsruimte. Hierover bestaat nog geen duidelijkheid.
4.6.
De VvE stelt zich vooralsnog op het standpunt dat zij niet tot vergoeding van enige van de onder 4.5 genoemde kosten gehouden is, maar slechts tot casco oplevering van de begane grond, na het funderingsherstel. Verder is [naam VOF] bij de VvE volgens haar niet aan het goede adres, maar moet zij haar verhuurder [gedaagden] aanspreken. Daarbij vermoedt de VvE dat [gedaagden] enige aansprakelijkheid jegens [naam VOF] contractueel zal hebben uitgesloten, wat volgens de VvE op grond van derdenwerking van de in de huurovereenkomst tussen [gedaagden] en [naam VOF] opgenomen afspraken meebrengt dat van enige aanspraak van de huurders jegens de VvE ook geen sprake is. Overigens heeft de VvE er ook op gewezen dat de verhuur aan [naam VOF] niet overeenkomstig het Modelreglement heeft plaatsgevonden. Aan dat laatste heeft zij in het kader van de vordering tot het gedogen van de werkzaamheden geen gevolgtrekkingen verbonden, zodat daarop in dit verband ook niet behoeft te worden ingegaan.
4.7.
Nu het funderingsherstel zal plaatsvinden ten behoeve van (de gemeenschappelijke ruimten in) het pand en dus niet alleen in opdracht maar ook ten behoeve van de gehele VvE, lijkt het vooralsnog redelijk dat de VvE daarvan de kosten zal dragen. Dat geldt in beginsel ook voor het terugbrengen van de begane grond in verhuurbare staat. Dit strookt ook met het bepaalde in artikel 38 lid 4 in het Modelreglement, waarin staat dat eventuele schade die een lid of gebruiker lijdt ten gevolge van een VvE besluit door de VvE moet worden vergoed. Weliswaar brengt dat niet zonder meer mee dat alle onder 4.6 genoemde kostenposten ten laste van de VvE dienen te komen, maar voor de kosten tot het afbouwen van de begane grond in verhuurbare staat, ligt dat wel in de rede. Dat gedaagden in elk geval duidelijkheid willen over de kostenpost onder 1) is dan ook niet onredelijk.
4.8.
Anders dan de VvE stelt, heeft zij tot dusver onvoldoende gedaan om aan de redelijke belangen van gedaagden tegemoet te komen. Weliswaar wordt de communicatie bemoeilijkt doordat [gedaagden] vaak buiten Nederland verblijven en [betrokkene gedaagden 1] kennelijk niet steeds gemachtigd is namens hen op te treden, maar van de VvE kan in ieder geval worden verlangd dat zij een duidelijk tijdpad opstelt, behoorlijk overleg pleegt, ook met [naam VOF] , en een oplossing biedt voor in elk geval de kosten onder 1), althans een redelijke compensatie in het vooruitzicht stelt. Tot dusver heeft de VvE daartoe onvoldoende actie ondernomen. Na de vergadering van 19 november 2019, die niet heeft geleid tot duidelijke besluitvorming, heeft geen VvE-vergadering meer plaatsgevonden. Bovendien was [naam VOF] niet voor deze vergadering uitgenodigd en heeft voor het uitbrengen van de dagvaarding geen ander overleg met [naam VOF] plaatsgevonden, terwijl de VvE ook met de gerechtvaardigde belangen van [naam VOF] rekening dient te houden.
4.9.
De stelling van de VvE dat zij hoe dan ook niet gehouden is [naam VOF] of [gedaagden] te compenseren, omdat [gedaagden] daartoe mogelijk jegens [naam VOF] op grond van de huurovereenkomst geen verplichting heeft, wordt niet gevolgd. Voorshands ligt het op de weg van de VvE om de begane grond na het funderingsherstel aan [gedaagden] op te leveren zoals voorheen, namelijk in verhuurbare staat, waarop ook [naam VOF] zich kan beroepen. Niet valt in te zien dat de VvE rechten zou kunnen ontlenen aan een overeenkomst tussen [gedaagden] en een derde, [naam VOF] in dit geval. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stelt de VvE dat, nu [naam VOF] (naar zij aanneemt) op grond van de huurovereenkomst jegens de verhuurder ( [gedaagden] ) geen aanspraak kan maken op enige vorm van (schade)vergoeding – en [gedaagden] dus geen verplichting hebben tot het vergoeden van schade – indien noodzakelijke werkzaamheden aan het gehuurde moeten worden verricht, [naam VOF] ook geen recht heeft op enige vergoeding jegens de VvE (en de VvE dus ook niet gehouden is enige vergoeding aan haar te betalen). Volgens de raadsman van de VvE volgt dit uit het arrest [partijnamen] (HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069). Hierin wordt hij niet gevolgd. De derdenwerking zoals uitgelegd in dit arrest biedt daarvoor geen grondslag. Dit arrest ziet immers op de situatie waarin de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van een overeenkomst dat deze derde schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in de uitvoering tekortschiet, dat – kort gezegd – redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door de belangen van de derde te laten bepalen. Die situatie is hier niet aan de orde. De VvE wenst – zo begrijpt de voorzieningenrechter – een beroep te kunnen doen op een exoneratiebeding in de huurovereenkomst tussen [gedaagden] en [naam VOF] . Op grond van dit arrest en ook overigens valt voorshands niet in te zien hoe bepalingen van de huurovereenkomst tussen de eigenaar (lid van de VvE) en de huurder in de weg kunnen staan aan verplichtingen die de VvE (op grond van het Modelreglement, zie artikel 38, of anderszins) mogelijk jegens de gebruiker van een van de appartementsrechten heeft.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de VvE om gedaagden te veroordelen het uitvoeren van de funderingswerkzaamheden onvoorwaardelijk te gedogen in de gegeven omstandigheden niet toewijsbaar is.
De vordering tot afgifte van (een afschrift van) de huurovereenkomst
4.11.
Aanvankelijk heeft de VvE zich ter onderbouwing van deze vordering (met name in de correspondentie) beroepen op de Annex bij het Modelreglement. Mogelijk omdat de Annex alleen van toepassing is op woongebouwen en het hier gaat om een pand met een gemengde functie, noemt zij in de dagvaarding als grondslag (alleen) artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.12.
Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.13.
Geoordeeld dat de VvE voorshands onvoldoende belang heeft bij afgifte van (een afschrift van) de huurovereenkomst/huurvoorwaarden die gelden tussen [gedaagden] en [naam VOF] . Zij heeft haar belang met name gestoeld op de door haar gestelde derdenwerking die op grond van de door haar genoemde jurisprudentie uit deze huurovereenkomst zou voortvloeien. Zoals onder 4.9 overwogen wordt de uitleg van de VvE van het begrip derdenwerking niet onderschreven. Een rechtmatig belang bij afgifte van een huurovereenkomst waarbij zij zelf geen partij is, heeft zij daarom vooralsnog niet.
4.14.
Nu [gedaagden] hebben meegedeeld geen principiële bezwaren tegen afgifte van de huurovereenkomst te hebben, kan deze wellicht in het kader van verdere onderhandelingen ten behoeve van het vinden van een oplossing, op vrijwillige basis aan de VvE worden verstrekt. Voor een veroordeling is echter thans geen grondslag aanwezig.
Slotsom
4.15.
De gevraagde voorzieningen worden geweigerd, met veroordeling van de VvE, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten, gevallen aan de zijde van gedaagden (in het geval van [naam VOF] te vermeerderen met wettelijke rente, zoals gevorderd), alsmede de nakosten aan de zijde van [naam VOF] , zoals gevorderd (met dien verstande dat de wettelijke rente over de proces- en nakosten eerst na veertien dagen zal zijn verschuldigd).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten, tot heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op:
– € 304,- aan griffierecht en
– € 980,- aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt de VvE in de proceskosten, tot heden aan de zijde van [naam VOF] begroot op:
– € 656,- aan griffierecht en
– € 980,- aan salaris advocaat,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de VvE deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan,
5.4.
veroordeelt de VvE tot voldoening aan [naam VOF] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met
€ 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en op 17 september 2020 bij afwezigheid van mr. Dudok van Heel ondertekend en in het openbaar uitgesproken door
mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter.
Coll. JD