Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2020 in de zaak tussen
[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster
.
Rechtbank Amsterdam
Op 17 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, die in de noodopvang van de gemeente Amsterdam verblijft, en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een e-mail van de GGD, waarin werd medegedeeld dat er geen aanleiding was om verder onderzoek te doen naar haar zelfredzaamheid, naar aanleiding van een eerder onderzoek uit december 2019. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat haar noodopvang op 18 september 2020 zou eindigen.
De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak kan worden gedaan zonder zitting als het verzoek kennelijk ongegrond is. In dit geval oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van een besluit, omdat de e-mail van de GGD geen op rechtsgevolg gerichte beslissing bevatte. De GGD had enkel aangegeven geen aanleiding te zien om het eerdere onderzoek te herzien, wat niet gelijkstaat aan een besluit over het recht op opvang.
Daarom werd het bezwaar van verzoekster als niet-ontvankelijk beschouwd en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 september 2020, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.