ECLI:NL:RBAMS:2020:4557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
13/106879-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen uit voertuigen en een bromfiets in Amsterdam

Op 17 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen uit voertuigen en een bromfiets. De verdachte werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tussen december 2019 en mei 2020 in Amsterdam verschillende auto-inbraken had gepleegd, waarbij hij laptops, navigatiesystemen en andere waardevolle goederen had gestolen. Op 9 mei 2020 stal hij ook een bromfiets en een helm. Tijdens de zitting op 3 september 2020 heeft de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, gepleit voor een bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor enkele ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele beschuldigingen, maar achtte de diefstallen uit voertuigen en de diefstal van de bromfiets bewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere strafblad, en legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 1313262219
Parketnummer: 13.106879.20
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/106879-20 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/132622-19
Datum uitspraak: 17 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting “ [naam] ”, locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Bijl, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en Service Rent en hetgeen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] ter zitting naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort samengevat beschuldigd van
diefstal met bedreiging van geweld van [slachtoffer 7] op 21 maart 2020 te Amsterdam;
diefstal met braak en/of verbreking uit voertuigen van [slachtoffer 8] en/of Service Rent, en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of Phillips en/of Kentalis, en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of Kolt Gbr, en/of [slachtoffer 11] , en/of [slachtoffer 6] en/of KLM in de periode van 29 december 2019 tot en met 11 mei 2020 te Amsterdam;
diefstal met braak en/of verbreking uit voertuigen van [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 4] op 31 maart 2020 te Amsterdam;
poging tot diefstal met braak en/of verbreking uit een voertuig van [slachtoffer 14] op 31 maart 2020 te Amsterdam;
diefstal van een bromfiets en/of een helm van [slachtoffer 15] in de periode van 9 mei 2020 tot en met 10 mei 2020 te Amsterdam,
subsidiair heling van een bromfiets en/of een helm in de periode van 9 mei 2020 tot en met 10 mei 2020 te Amsterdam.
Daarnaast zijn er dertien ad informandum gevoegde strafbare feiten opgenomen in de tenlastelegging.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode van december 2019 tot mei 2020 meerdere auto-inbraken heeft gepleegd. Verdachte is op beelden herkend en hij heeft een groot deel van de inbraken bekend.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het ten laste gelegde geweld niet bewezen kan worden nu op de beelden niet te zien is dat verdachte met de schroevendraaier stekende bewegingen heeft gemaakt richting aangever.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen ondersteunend bewijs is voor de aangifte. De daadwerkelijke inbraak in de auto van aangever [slachtoffer 7] is niet op beeld vastgelegd. Op de beelden is slechts te zien dat verdachte en aangever richting de uitgang lopen, dat aangever verdachte bij de jas vastpakt en hem mee neemt. Zij hebben vervolgens een discussie en dan lopen zij weer verder. Verdachte heeft zijn tas aan aangever getoond waarbij verdachte een schroevendraaier uit de tas haalt en achterin zijn broekzak stopt. Dit komt niet overeen met de aangifte, maar wel met wat verdachte heeft verklaard. Verdachte heeft geen schroevendraaier getrokken en geen stekende bewegingen gemaakt. Hij toonde slechts zijn rugtas om te laten zien dat hij geen goederen en/of een geldbedrag had gestolen. Ook bevindt zich in het dossier geen direct (forensisch) bewijs waaruit blijkt dat verdachte de auto heeft opengebroken.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ook ten aanzien van deze feiten de aangiftes niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte daadwerkelijk een auto heeft opengebroken. Er is alleen te zien dat hij bij de ingang loopt en de garage weer verlaat met een tas spullen. Deze tas lag volgens verdachte in de garage en daar zaten oude kleren in. Op de beelden is niet te zien dat hij met goederen die worden genoemd in de aangiftes de garage heeft verlaten. Tevens ontbreekt direct forensisch bewijs.
Verdachte heeft het onder 2 en 5 primair ten laste gelegde ter terechtzitting bekend, alsmede de ad informandum gevoegde feiten. De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze feiten geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Het volgende is hiervoor van belang.
Aangever [slachtoffer 7] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn auto, gevolgd door een bedreiging. Uit de aangifte blijkt dat hij iemand in zijn auto zag zitten en dat deze persoon hem – nadat aangever hem uit zijn auto had getrokken en er een discussie ontstond – heeft bedreigd met een schroevendraaier. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij in de parkeergarage aanwezig was en dat hij een discussie heeft gehad met aangever. Hij ontkent echter dat hij in de auto van aangever heeft ingebroken en hij ontkent ook dat hij hem met een schroevendraaier heeft bedreigd. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van de parkeergarage zijn beschreven. Op deze beelden is verdachte herkend door meerdere verbalisanten. Door verbalisant [verbalisant 1] is beschreven dat op de beelden te zien is dat aangever samen met verdachte weg loopt bij een geparkeerd voertuig en dat zij met elkaar in discussie zijn. Verdachte wordt telkens door aangever vooruit geduwd. Vervolgens is beschreven dat verdachte zijn rugzak pakt en deze toont aan aangever, maar ook dat verdachte op hetzelfde moment een schroevendraaier uit zijn tas haalt en deze direct achter zijn rug verstopt. Door de verbalisant is niet beschreven dat hij op de beelden ziet dat verdachte in de auto van aangever heeft ingebroken. Daarnaast is door de verbalisant niet beschreven dat op de beelden te zien is dat verdachte met de schroevendraaier stekende bewegingen richting aangever heeft gemaakt. Andere mogelijke bewijsmiddelen die de verklaring van aangever dat verdachte in zijn auto zat en dat verdachte hem daarna met een schroevendraaier heeft bedreigd, bevat het dossier niet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om verdachte voor dit feit te kunnen veroordelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.2
Vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht ook niet bewezen wat onder 3 en 4 is ten laste gelegd. Het volgende is hiervoor van belang.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 31 maart 2020 in de parkeergarage aan de Solitudolaan aanwezig was, met het doel om in auto’s in te breken. Echter, iemand was hem voor geweest. Alle auto’s die daarvoor in aanmerking kwamen waren al opengebroken. Verdachte heeft in de parkeergarage een doos gevonden met daarin kleding en heeft ook rondgelopen met een plastic tas, die daar waarschijnlijk ook bij lag.
Ook ten aanzien van deze feiten bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen in het dossier waarin de camerabeelden van de parkeergarage zijn beschreven. Hieruit blijkt dat te zien is dat verdachte door de parkeergarage loopt en dat hij aan auto’s voelt. Op een gegeven moment is te zien dat verdachte met een doos en een plastic tas loopt. Deze plastic tas lijkt overeen te komen met de tas die uit de auto van aangever [slachtoffer 3] is gestolen. De rechtbank stelt vast dat deze beelden op zich, gecombineerd met de aangiftes, voldoende wettig bewijs opleveren voor de ten laste gelegde auto-inbraken en de poging. De rechtbank stelt echter eveneens vast dat verdachte stellig heeft verklaard dat hij deze auto-inbraken niet heeft gepleegd, omdat iemand hem voor was geweest. Nu verdachte alle andere auto-inbraken heeft erkend, inclusief 13 ad informandum gevoegde feiten, en de beelden de verklaring van verdachte niet weerspreken, heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte degene is geweest die de auto-inbraken die onder 3 en 4 zijn tenlastegelegd, heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.3.3
Het oordeel over het onder 2 en 5 primair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 5 primair ten laste gelegde. Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 29 december 2019 tot en met 11 mei 2020 in auto’s heeft ingebroken in de parkeergarage van het QO-hotel, de parkeergarage aan de Mary van der Sluisstraat en de parkeergarage aan de Carolina MacGillavrylaan en verdachte heeft bekend dat hij op 9 mei 2020 een bromfiets en een helm heeft gestolen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 29 december 2019 tot en met 11 mei 2020 te Amsterdam, op meerdere momenten, uit meerdere auto’s meerdere goederen (waaronder Alexander Mcqueen schoenen en laptops en navigatiesystemen en een Ipad en een vliegbrevet), toebehorende aan
- [slachtoffer 8] en/of Service Rent (aangifte PL1300-2019272487-1) en
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of Philips en/of Kentalis (aangifte PL1300-
2020036895-1) en
- [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of Kolt Gbr (aangifte PL1300-
2020041263-1) en
- [slachtoffer 11] (aangifte PL1300- 2020055611) en
- [slachtoffer 6] en/of KLM (aangifte PL1300-2020099125-1)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5.
op 9 mei 2020 te Amsterdam, een bromfiets (voorzien van kenteken [kenteken] ) en een helm, toebehorende aan [slachtoffer 15] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd dat verdachte zich dient te melden bij de reclassering en dat verdachte mee moet werken aan een ambulante behandeling door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, aan begeleid wonen, aan middelencontrole en aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De reclassering ziet nog steeds mogelijkheden om verdachte te begeleiden. Verdachte staat hier ook open voor. Het is van belang dat, na afstraffing, wordt gestart met intensieve begeleiding door de reclassering. De ISD-maatregel biedt deze mogelijkheid niet. Verdachte heeft al driemaal eerder de ISD-maatregel opgelegd gekregen, maar voor hem was de nazorg onvoldoende waardoor hij al snel weer in oud gedrag terugviel. Verdachte beseft dat hij bestraft zal worden voor de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en daarbij een groter deel voorwaardelijk op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Behalve aan de bewezen feiten houdt de rechtbank ook rekening met de feiten die op de dagvaarding kort zijn omschreven en waarvan is medegedeeld dat de verdachte ze heeft erkend. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat deze feiten niet afzonderlijk (verder) zullen worden vervolgd. De verdachte heeft deze feiten op de terechtzitting erkend.
Uit het strafblad van verdachte van 29 augustus 2020 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 5 augustus 2020, opgemaakt door mw. M. Blok. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een patroon in delictgedrag. Hij komt vanaf 1988 vooral in verband met vermogensdelicten in aanraking met politie en justitie. Verdachte heeft ook al meerdere ISD-trajecten doorlopen. De grootste risicofactor ten aanzien van de kans op recidive is het gebruik van cocaïne. Verdachte heeft al meerdere keren geprobeerd om te stoppen, maar hij valt telkens terug in zijn verslaving en daardoor pleegt hij ook weer strafbare feiten om in zijn middelengebruik te voorzien. Verdachte is nu echter gemotiveerd om een drugs- en delictvrij bestaan op te bouwen. De reclassering wil verdachte een nieuwe kans bieden om zijn voornemen waar te maken. Om die reden adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden dat hij zich moet melden bij de reclassering, en mee moet werken aan een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, aan begeleid wonen, aan middelencontrole en aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding.
De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Deze straf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel naar verdachte toe als richting de samenleving. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen uit auto’s. In alle gevallen is verdachte die voertuigen ingegaan door in die auto in te breken. En vaak ging het ook nog om een afgesloten (privé)parkeergarage, waar verdachte een deur moest openbreken om binnen te komen. Dergelijke inbraken zijn heel vervelend voor de eigenaren van de auto’s. Niet alleen worden zij het slachtoffer van diefstal, zij moeten ook nog (aanzienlijke) kosten maken om de schade te laten repareren. In het algemeen zorgen dit soort delicten verder voor een gevoel van onveiligheid, waardoor mensen geen spullen meer durven achter te laten in hun auto. Daarnaast heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan een diefstal van een bromfiets en een helm. Verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Gezien het zeer omvangrijke strafblad van verdachte zou verdachte wederom in aanmerking kunnen komen voor oplegging van de ISD-maatregel. Dit is echter niet door de officier van justitie gevorderd en daar is ook geen rapport voor aangevraagd. De rechtbank heeft voor het bepalen van de op te leggen straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor diefstal uit een auto bij veelvuldige recidive geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden per feit. In het geval van verdachte gaat het (inclusief de ad informandum feiten) om 18 auto-inbraken.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte nu verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en dat hij gemotiveerd is om drugs- en delictvrij te leven. Het is van groot belang dat de reclassering verdachte daarbij begeleiding en ondersteuning biedt. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd, gekoppeld aan een groot voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een door de officier van justitie gevorderde proeftijd voor de duur van 3 jaar, mede vanwege het feit dat verdachte eerst nog een lang onvoorwaardelijk strafdeel zal moeten uitzitten voordat hij met de reclassering en de bijzondere voorwaarden aan de slag kan.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.565,10 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
8.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering betwist ten aanzien van de kosten voor de laptops, de tas met souvenirs en de handschoenen. Deze kosten zijn niet nader onderbouwd. Bovendien wordt in de aangifte een Lenovo laptop genoemd terwijl in het schadeformulier een Thinkpad T420 wordt genoemd. De laptop zou ook eigendom zijn van de werkgever Philips. Dit deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De kosten voor de vervanging van de ruit zijn voor toewijzing vatbaar.
8.1.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 365,10, bestaande uit de kosten voor de autoruit, de handschoenen, de tas met souvenirs en de trui. Het vloeit rechtstreeks voort uit de aangifte dat deze goederen zijn weggenomen. Ten aanzien van de kosten voor de twee laptops zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Deze laptops zijn eigendom van de werkgever van de benadeelde partij en haar partner [slachtoffer 2] . De werkgevers hadden om de schade bij verdachte te kunnen verhalen daarvoor zelf een vordering moeten indienen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 365,10 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020.
Verder zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.565,10 aan vergoeding van materiële schade en vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de vordering van [slachtoffer 1] voor toewijzing vatbaar is en de vordering van [slachtoffer 2] hiernaar verwijst.
8.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze vordering hoort bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is geen bedrag ingevuld en bovendien wordt er voor een feit als deze geen immateriële schade vergoed.
8.3.2
Oordeel van de rechtbank
De vordering tot materiële schade zal worden afgewezen nu deze zelfde vordering door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is ingediend. Ook de vordering tot immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Het feit dat de benadeelde partij een gestresst gevoel en slapeloze nachten heeft overgehouden aan het strafbare feit is begrijpelijk en vervelend, maar levert geen grond voor vergoeding op.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.3
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 3.237,12 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
8.3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de kosten voor het vervangen van de autoruit toewijsbaar zijn. De overige kosten zijn niet onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk.
8.3.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 237,12, bestaande uit de kosten voor de autoruit en de oordopjes. Het vloeit rechtstreeks voort uit de aangifte dat deze oordopjes zijn weggenomen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De post ‘contant geld’ lijkt te zien op geld dat niet van de benadeelde zelf was, maar van/voor anderen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 237,12 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020.
Verder zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.4
Benadeelde partij Service Rent
De benadeelde partij Service Rent vordert € 190,48 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
8.4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering niet betwist.
8.4.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019.
Verder zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8.5
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 331,32 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
8.5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering tot een bedrag van € 306,12 toewijsbaar is. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu er btw is berekend over de begroting, maar deze is nog niet betaald, kan de btw niet toegewezen worden.
8.5.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 10 ad informandum gevoegde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd. Daarom zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2020.
Verder zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.6
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 874,74 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
8.6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair is de vordering voldoende onderbouwd en kan deze worden toegewezen.
8.6.3
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.7
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 630,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
8.7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair is de vordering voldoende onderbouwd en kan deze worden toegewezen.
8.7.3
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen
.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 september 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/132622-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 september 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van 3 maanden gevangenisstraf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
diefstal met braak, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 5:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen na het beëindigen van de detentie melden bij Inforsa Reclassering op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
- veroordeelde is verplicht in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te verblijven;
- veroordeelde is verplicht een dagbesteding te verkrijgen en te behouden.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn verder dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 365,10 (driehonderdvijfenzestig euro en tien eurocent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2020.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat
€ 365,10(
driehonderdvijfenzestig euro en tien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2020. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot een bedrag van
€ 237,12(
tweehonderdzevenendertig euro en twaalf eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 mei 2020.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 6]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 6]aan de Staat
€ 237,12(
tweehonderdzevenendertig euro en twaalf eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 mei 2020. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
4 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Service Renttoe tot een bedrag van
€ 190,48(
honderdnegentig euro en achtenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
Service Rentvoornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe tot een bedrag van
€ 331,32(
driehonderd eenendertig euro en tweeëndertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2020.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 5]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 5]aan de Staat
€ 331,32(
driehonderd eenendertig euro en tweeëndertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2020. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[slachtoffer 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 4 september 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
3 (drie) maandengevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2020.