ECLI:NL:RBAMS:2020:454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
13/680077-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij plofkraken en veroordeling voor witwassen van een BMW-motor

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, plofkraken in Duitsland, en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden betrokken bij de plofkraken, die plaatsvonden in Neukirchen-Vluyn en Aachen-Simmerath, en heeft hem vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te koppelen aan de plofkraken, aangezien er geen forensisch bewijs of duidelijke herkenning was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het witwassen van de aankoop van een BMW-motor ter waarde van € 7.600,-. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de motor had aangeschaft met geld dat afkomstig was uit criminele activiteiten, en dat hij wist dat dit geld uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 81 dagen, met aftrek van voorarrest, en verklaarde enkele in beslag genomen voorwerpen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680077-17 (Promis)
Datum uitspraak: 29 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 april 2019 en 26 november 2019 (inhoudelijke behandeling) en 29 januari 2020 (sluiting). Verdachte (hierna: [verdachte] ) is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat [verdachte] en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

[verdachte] wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 18 april 2019 – samengevat van beschuldigd dat hij zich in de periode van 21 juni 2016 tot en met 15 mei 2017 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan
1.het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op onder andere het stelen van auto’s van kentekenplaten, het plegen van plofkraken op geldautomaten, het vernielen van geldautomaten en witwassen in Nederland en/of Duitsland;
2.gekwalificeerde diefstal van een personenauto Kia Rio te Amsterdam (
subsidiair: heling, meer subsidiair: verduistering);
3.gekwalificeerde diefstal van een personenauto BMW, type 5 te Amsterdam (
subsidiair: heling);
4.diefstal van kentekenplaten, met kenteken [kenteken] van [naam 1] en [kenteken] van [naam 2] te [woonplaats] (
subsidiair: heling);
5.diefstal van kentekenplaten met kenteken [kenteken] van [naam 3] te [woonplaats] (
subsidiair: heling);
6.diefstal met braak (plofkraak) van € 118.000,- van de Volksbank te Neukirchen-Vluyn (Duitsland);
7.het teweegbrengen van een ontploffing bij de Volksbank te Neukirchen-Vluyn (Duitsland);
8.vernieling van een geldautomaat van de Volksbank te Neukirchen-Vluyn (Duitsland);
9.poging tot diefstal met braak (plofkraak) van geld van de Commerzbank te Aachen-Simmerath (Duitsland);
10.het teweegbrengen ontploffing bij een bankfiliaal van de Commerzbank te Aachen-Simmerath (Duitsland);
11.vernieling van een geldautomaat van de Commerzbank te Aachen-Simmerath (Duitsland);
12.het witwassen van (grote) geldbedragen, auto’s, motoren, sieraden, horloges en/of merkkleding te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman vindt dat de tenlastelegging van feit 1 en feit 12 onvoldoende feitelijk is omschreven en dat dit moet leiden tot nietigheid van de dagvaarding. Onder feit 1 is niet duidelijk omschreven welke gedragingen van [verdachte] leiden tot deelneming aan een criminele organisatie. Subsidiair is aangevoerd dat de zinsnede “een of meer andere personen” te onbepaald is om zich tegen te kunnen verdedigen. Onder feit 12 is niet duidelijk welke geldbedragen en/of goederen worden bedoeld, mede omdat het dossier geen overzichtelijk witwasdossier bevat.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de wet en vaste rechtspraak op dit punt volgt dat de beschuldiging voldoende bepaald moet zijn, zodat het voor een verdachte duidelijk is waar hij zich tegen moet verdedigen. Hoewel feit 1 en 12 globaal zijn omschreven, volgt uit de tenlastelegging in samenhang met de manier waarop het dossier is samengesteld en de inhoud daarvan voldoende welke feitelijke gedragingen [verdachte] worden verweten. [verdachte] heeft dus kunnen begrijpen wat hem wordt verweten. De verweren wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In juni 2016 is een opsporingsonderzoek met de naam 13Oliekan gestart vanwege de mogelijke betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] bij twee schietpartijen op een coffeeshop in Amsterdam. In het kader van dit onderzoek is op grond van tapgesprekken de verdenking gerezen dat [verdachte] , met anderen, betrokken is geweest bij twee plofkraken in Duitsland en aanverwante misdrijven, zoals het stelen/helen van auto’s en kentekenplaten, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. Tegelijk met de zaak tegen [verdachte] zijn de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] behandeld. Ook in de zaken van de medeverdachten doet de rechtbank vandaag uitspraak.
In het vonnis worden de feiten in chronologische volgorde besproken (en dus niet in de volgorde van de tenlastelegging).
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de feiten – met uitzondering van de diefstal/heling van de Kia Rio (feit 2) – bewezen kunnen worden en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Diefstal/heling van de BMW M5 (feit 3) en diefstal/heling van kentekenplaten [kenteken] en [kenteken] (feit 4)
De diefstal van de BMW M5 vond volgens de aangifte plaats in de nacht van 25 op 26 januari 2017. Uit tapgesprekken blijkt dat [naam 4] op 26 januari 2017 op zoek is naar een snelle auto die wordt “geregeld” door [verdachte] . [naam 4] onderhoudt contact met verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] komt naar [naam 4] in Amsterdam en uit daarop volgend telefoonverkeer komt naar voren dat [medeverdachte 1] vermoedelijk de BMW stalt in een garagebox in Utrecht. De BMW wordt vervolgens op 7 februari 2017 aangetroffen in een garagebox in Duitsland met kentekenplaten die gestolen blijken te zijn in de nacht van 31 januari op 1 februari 2017. Uit camerabeelden van de Gamma en een tankstation, track and trace gegevens en een opgenomen telefoongesprek van 8 februari 2017 blijkt dat [medeverdachte 1] op de late avond van 7 februari 2017 samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] bij de betreffende garagebox is geweest en heeft gezien dat de BMW daar niet meer stond. Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is volgens de officier van justitie bewezen dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de heling van de BMW (feit 3 subsidiair) en heling van de kentekenplaten (feit 4 subsidiair).
Plofkraak op 1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn (feit 6, 7 en 8)
Ook acht de officier van justitie bewezen dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, de plofkraak heeft gepleegd (feit 6), opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht (feit 7) en de geldautomaat heeft vernield (feit 8). Uit paallocatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt namelijk dat hij ‘s nachts richting Duitsland is gegaan en dat in de ochtend zijn telefoon pas weer uitpeilt in Nederland. Ook de telefoon van [medeverdachte 2] lijkt die route te volgen. Verder blijkt dat verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] op 25/26 januari 2017 de hiervoor besproken BMW M5 hebben geregeld als vluchtauto en dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] de BMW kennelijk in de nacht van 7 op 8 februari 2017 weer wilden ophalen. Zij reden naar Duitsland in een Kia Rio. In die Kia Rio is later een trainingsbroek aangetroffen, die lijkt op de broek die [medeverdachte 1] draagt op de camerabeelden van de Gamma van 7 februari 2017. Bovendien vertoont de broek veel overeenkomsten met een broek die is gedragen door één van de daders van de plofkraak.
Diefstal/heling van de Kia Rio (feit 2)
[verdachte] moet volgens de officier van justitie worden vrijgesproken van de diefstal dan wel heling van de Kia Rio.
Poging plofkraak op 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath (feit 9, 10 en 11) en diefstal/heling kentekenplaten [kenteken] (feit 5)
Uit het dossier blijkt volgens de officier van justitie dat de daders zijn weggevlucht in een donkerkleurige Audi met gestolen kentekenplaten. Deze auto wordt op de heenweg bij een snelheidsovertreding geflitst. Op deze flitsfoto worden [medeverdachte 1] en [verdachte] herkend door verbalisanten. Op de terugweg wordt de auto ook geflitst, maar dan zijn de drie inzittenden gemaskerd. Voorts blijkt dat in de eerder genoemde Kia Rio een telefoon is aangetroffen, die vermoedelijk in gebruik is bij [medeverdachte 1] en/of [verdachte] . Deze telefoon peilt uit bij de locatie van de flitsfoto’s en de plofkraak. Op grond van het bovenstaande acht de officier van justitie dan ook bewezen dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , de poging plofkraak heeft gepleegd (feit 9), opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht (feit 10) en de geldautomaat heeft vernield (feit 11). De modus operandi van de poging plofkraak in Aachen-Simmerath is ook gelijk aan die van de plofkraak in Neukirchen-Vluyn. Op de flitsfoto is ook het kenteken [kenteken] te zien. Deze kentekenplaten zijn blijkens de aangifte in de nacht van 16 op 17 februari 2017 gestolen. Heling van de kentekenplaten acht de officier van justitie dus ook bewezen (feit 5 subsidiair).
Witwassen (feit 12)
Bij de doorzoeking van het verblijfadres van [verdachte] zijn een groot aantal luxe artikelen en diverse bonnen van dure aankopen aangetroffen. Dat [verdachte] zich schuldig maakt aan criminele activiteiten en criminele contacten heeft blijkt volgens de officier van justitie in voldoende mate uit het dossier. Zo is bij de plofkraak op 1 februari 2017 € 120.000,- buit gemaakt. Opvallend is dat bij de huur en aanschaf van de motoren contant wordt afgerekend met briefjes van € 500,-. [verdachte] heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd voor de door hem gekochte Mercedes en gekochte/gehuurde motoren, noch voor de overige aangetroffen goederen. Uit onderzoek is niet gebleken van inkomsten die de uitgaven kunnen verklaren. Witwassen kan dus bewezen worden.
Criminele organisatie (feit 1)
[verdachte] en zijn medeverdachten hebben volgens de officier van justitie deelgenomen aan een organisatie die zich bezig hield met plofkraken en de daarmee samenhangende en gepaard gaande misdrijven: het helen en stelen van snelle auto’s en kentekenplaten, het vernielen van de geldautomaten en het witwassen van het buit gemaakte geld. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. Zij zijn zowel betrokken bij de voorbereidingen – het stelen van een snelle auto, de heling van kentekenplaten, de diefstal van de Kia Rio en het doen van voorverkenningen – als bij de uitvoering van beide plofkraken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle feiten wegens een gebrek aan bewijs. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Diefstal van de BMW M5 (feit 3 primair)
In het dossier wordt gesteld dat uit de tapgesprekken blijkt dat op 26 januari 2017 een auto wordt geregeld en dat het een BMW is geworden. [verdachte] betwist dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer dat in deze gesprekken aan hem wordt toegerekend. Dat de telefoon een zendmast in Weesp heeft aangestraald en dat de gebruiker drie gesprekken met [naam vriendin] (vriendin van [verdachte] ) heeft gevoerd, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer is. Een proces verbaal van stemherkenning ontbreekt. Diefstal (feit 3 primair) kan dus niet bewezen worden.
Diefstal van kentekenplaten [kenteken] en [kenteken] (feit 4 primair)
De diefstal van kentekenplaten [kenteken] en [kenteken] (feit 4 primair) kan niet bewezen worden, omdat enig bewijs richting [verdachte] ontbreekt. De aangifte van de diefstal van de kentekenplaten ontbreekt en daarnaast is diegene die volgens de politie de BMW heeft ‘weggezet’, medeverdachte [medeverdachte 1] .
Plofkraak op 1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn (feit 6, 7 en 8)
Niet bewezen kan worden dat [verdachte] bij de plofkraak op 1 februari 2017 – feit 6, 7 en 8 – betrokken is geweest. Direct bewijs in de zin van een getuigenverklaring of DNA-bewijs is er niet. In het dossier zitten enkel gegevens van enkele telefoonnummers die zich verplaatsen in de richting van Azewijn dichtbij Duitsland, maar deze telefoonnummers worden door de politie niet aan [verdachte] toegeschreven, maar aan een medeverdachte en een onbekend gebleven gebruiker. Verder blijkt nergens uit dat [verdachte] überhaupt in die nacht contact heeft gehad met een medeverdachte die zich (volgens de politie) naar Duitsland zou hebben verplaatst. Het dossier gaat nog in op gebeurtenissen na de plofkraak, inhoudende dat [verdachte] op 7 februari 2017 de BMW M5 wilde ophalen, maar handelingen achteraf kunnen in beginsel niet aan medeplegen bijdragen.
Heling van de BMW M5 (feit 3 subsidiair) en heling van kentekenplaten [kenteken] en [kenteken] (feit 4 subsidiair)
Nu het bewijs ontbreekt dat [verdachte] (mede)pleger is van de plofkraak (feiten 6, 7 en 8), leidt dit tevens tot de conclusie dat er geen bewijs is dat [verdachte] betrokken is geweest bij heling van de BMW M5 (feit 3 subsidiair), omdat niet blijkt dat hij later nog in de BMW heeft gezeten dan wel anderszins hierover de beschikking heeft gehad.
Ook heling van kentekenplaten met kenteken [kenteken] en [kenteken] (feit 4 subsidiair) kan niet bewezen worden, nu niet is gebleken dat [verdachte] in de BMW heeft gezeten met daarop de gestolen kentekenplaten. Indien de rechtbank daar anders over zou denken, blijkt niet dat hij wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van die kentekenplaten.
Diefstal/heling van de Kia Rio (feit 2)
In het dossier zitten camerabeelden van twee daders, maar [verdachte] is daarop niet herkend als een van de daders. Diefstal van de Kia Rio (feit 2 primair) kan dus niet bewezen worden. Zelfs als hij daarna nog in de auto is gezien, was aan de auto niet te zien dat deze gestolen was. Heling (feit 2 subsidiair) kan dus ook niet bewezen worden.
Poging plofkraak op 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath (feit 9, 10 en 11)
Niet bewezen kan worden dat [verdachte] bij de poging plofkraak op 17 februari 2017 – feit 9, 10 en 11 – betrokken is geweest. Direct bewijs in de zin van een getuigenverklaring of DNA-bewijs is er niet. Over de telefoon van een medeverdachte wordt gezegd dat hij de plaats delict nadert, maar dit wordt niet over [verdachte] gezegd. Verder moet de herkenning van [verdachte] op de flitsfoto als onbetrouwbaar worden aangemerkt. De verbalisanten in kwestie komen niet ‘neutraal’ tot een herkenning, omdat zij betrokken zijn geweest bij het onderzoek waardoor sprake is van (voor)informatie die de betrouwbaarheid van de herkenning negatief kan beïnvloeden. Daarbij geldt ook dat verbalisanten slechts een foto hebben gezien en niet meer dan dat. Zij hebben bijvoorbeeld niet de wijze van voortbewegen of het postuur van de persoon kunnen waarnemen. Bovendien onderbouwen de verbalisanten hun herkenning niet.
Voorwaardelijk verzoek
Mocht de rechtbank de herkenning van [verdachte] voor het bewijs gebruiken, dan verzoekt de raadsman om de verbalisanten als getuigen te horen.
Diefstal/heling kentekenplaten [kenteken] (feit 5)
Voor diefstal van de kentekenplaten met kenteken [kenteken] (feit 5 primair) ontbreekt het bewijs dat [verdachte] daarbij betrokken was.
Nu het bewijs ontbreekt dat [verdachte] (mede)pleger is van de poging plofkraak (feiten 9, 10 en 11), leidt dit tevens tot de conclusie dat er geen bewijs is dat hij betrokken is geweest bij heling van kentekenplaten met kenteken [kenteken] (feit 5 subsidiair). Enerzijds omdat niet gebleken is dat hij in de auto heeft gezeten waar die kentekenplaten op bevestigd zaten. Anderzijds, omdat niet gebleken is dat sprake is geweest van wetenschap van de criminele herkomst van die kentekenplaten.
Witwassen (feit 12)
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde (merk)kleding blijkt uit het dossier niet om welke specifieke (merk)kleding het gaat en of het hier daadwerkelijk merkkleding betreft en geen namaak. Ten aanzien van de aangetroffen motor heeft medeverdachte [naam medeverdachte] verklaard dat het zijn motor is, hetgeen door [verdachte] wordt bevestigd. De enkele omstandigheid dat het aankoopbewijs en het kenteken op zijn naam stonden geeft weliswaar een indicatie omtrent de eigenaar, maar bewijst het eigendom uitdrukkelijk niet. Verder is het volstrekt onduidelijk welke geldbedragen er worden bedoeld. Onder [verdachte] is slechts een klein geldbedrag van € 23,- in beslag genomen, wat niet kan duiden op witwassen.
Criminele organisatie (feit 1)
Allereerst kan niet tot een bewezenverklaring van criminele organisatie worden gekomen gelet op de hiervoor bepleitte vrijspraken. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen van één van de hiervoor genoemde feiten, dan geldt het volgende. Mocht blijken van betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de plofkraak van 1 februari 2017, dan is de vermeende samenwerking tussen hem en [verdachte] ten aanzien van één plofkraak onvoldoende om te kunnen spreken van een criminele organisatie. Bovendien dient partieel vrijgesproken te worden van het witwassen, omdat uit niets blijkt dat de vermeende deelnemers aan de criminele organisatie het oogmerk op witwassen hebben gehad.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraken
Diefstal/heling BMW M5 (feit 3)
Uit de aangifte en aanvullende aangifte blijkt dat een BMW M5 tussen 25 januari 2017 te 18.00 uur en 26 januari 2017 te 09.00 uur in Amsterdam is gestolen. Vervolgens is deze BMW op 7 februari 2017 weer in een garagebox in Duisburg in Duitsland aangetroffen.
De vraag is of [verdachte] aan de diefstal/heling van deze BMW kan worden gekoppeld.
Uit tapgesprekken blijkt dat [naam 4] in de avond van 26 januari 2017 een “kastje” probeert te regelen, onder andere bij [medeverdachte 1] . De politie vermoedt dat met dit “kastje” een apparaat wordt bedoeld waarmee auto’s kunnen worden gestolen. In die tapgesprekken communiceert [naam 4] ook nog met [verdachte] over “een dikke M” en met [medeverdachte 1] over het regelen van een “dikke vierwieler”. Het regelen van een kastje in de avond van 26 januari 2017 kan echter niet zien op het stelen van de in de tenlastelegging genoemde BMW M5, omdat de auto toen al was gestolen. Verder wordt nog een tapgesprek aangehaald waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] later in die nacht aan [naam 5] vraagt of hij ‘vier wielen’ weg kan zetten voor één dag in de garage van de broer van [naam 5] . Los van de vraag of [verdachte] aan dit tapgesprek kan worden gekoppeld, wordt uit dit tapgesprek niet duidelijk of het de BMW M5 betreft. De tapgesprekken kunnen dus niet meewegen voor het bewijs.
De officier van justitie heeft verder nog benoemd dat [verdachte] en zijn medeverdachten op de late avond van 7 februari 2017 dicht in de buurt, namelijk op 250 meter afstand, waren van de garagebox in Duitsland, waar de BMW M5 is aangetroffen. Het feit dat [verdachte] de auto wilde ophalen, als dat inderdaad zo is, is onvoldoende om tot heling te komen, omdat [verdachte] de auto op dat moment niet voorhanden had.
Kortom, de rechtbank kan niet vaststellen of [verdachte] met de diefstal dan wel heling van de in de tenlastelegging genoemde BMW M5 in verband kan worden gebracht. [verdachte] wordt vrijgesproken van feit 3.
Diefstal/heling van kentekenplaten [kenteken] en [kenteken] (feit 4)
Op de hierboven genoemde BMW M5 zaten – toen de BMW op 7 februari 2017 in de garagebox gevonden werd – twee verschillende kentekenplaten ( [kenteken] en [kenteken] ). Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] bij de diefstal dan wel heling van deze kentekenplaten betrokken was. Hij wordt vrijgesproken van feit 4.
Plofkraak op 1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn (feit 6, 7 en 8)
Op 1 februari 2017 omstreeks 2.36 uur hebben drie gemaskerde daders een plofkraak bij de Volksbank in Neukirchen-Vluyn in Duitsland gepleegd. Door middel van explosief mengsel van gas en zuurstof is de geldautomaat opgeblazen en is er ongeveer € 118.000,- cash geld weggenomen. Verder heeft de explosie aanzienlijke schade aan het interieur als ook aan het gebouw veroorzaakt. De daders zijn weggevlucht in een zilverkleurige auto. Op 7 februari 2017 wordt vervolgens een uit Nederland afkomstige en gestolen zilverkleurige BMW M5 met gestolen Nederlandse kentekenplaten in een garagebox in Duisburg in Duitsland aangetroffen. In de auto zijn door de Duitse politie twee jerrycans, geldbiljetten en meerdere opengebroken geldcassettes aangetroffen. Van de geldcassettes is vastgesteld dat het de bij de plofkraak weggenomen geldcassettes betreft. De rechtbank stelt vast dat de BMW M5 is gebruikt als vervoermiddel op weg naar en weg van de plofkraak bij de Volksbank te Neukirchen-Vluyn.
De vraag is of [verdachte] aan deze plofkraak kan worden gekoppeld.
Hoewel zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat [verdachte] , al dan niet tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , betrokken is geweest bij de plofkraak op 1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn, zijn die aanwijzingen te gering om vast te kunnen stellen dat [verdachte] de plofkraak – feit 6, 7 en 8 – heeft gepleegd dan wel heeft medegepleegd. Om te beginnen ontbreekt het in deze zaak aan direct bewijs. Zo is er bijvoorbeeld geen forensisch bewijs, zoals een DNA-spoor, van [verdachte] (en/of zijn medeverdachten) op de plaats delict aangetroffen en zijn er geen duidelijke signalementen van de daders op basis waarvan [verdachte] is of zou kunnen worden herkend.
De enkele omstandigheid dat de telefoons die door de politie aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden toegeschreven zich in de nacht van 31 januari op 1 februari 2017 verplaatsen richting de Duitse grens en dat [medeverdachte 1] een sportbroek heeft die overeen lijkt te komen met die van een van de daders is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verdachte] ook een van de daders van de plofkraak is geweest. Ook de omstandigheid dat [verdachte] een week na de plofkraak in de buurt was van de garagebox waar de bij de plofkraak gebruikte vluchtauto, de BMW M5, is gevonden, is daarvoor onvoldoende.
Dit betekent dat [verdachte] wordt vrijgesproken van diefstal met braak van € 118.000,- (feit 6), het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (feit 7) en het vernielen van de geldautomaat (feit 8).
Diefstal/heling van de Kia Rio (feit 2)
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat [verdachte] bij de diefstal of heling van de Kia Rio betrokken was. Hij wordt dus vrijgesproken van feit 2.
Poging plofkraak op 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath (feit 9, 10 en 11)
Op 17 februari 2017 omstreeks 04.46 uur hebben drie gemaskerde daders een plofkraak bij de Commerzbank in Aachen-Simmerath in Duitsland gepleegd. Door middel van explosief mengsel van gas en zuurstof is de geldautomaat opgeblazen, maar het is hen niet gelukt om het in de geldautomaat aanwezige cash geld weg te nemen. De daders zijn weggevlucht in een donkere personenauto.
Vlak voordat de profkraak plaatsvindt wordt een donkerkleurige Audi met – een naar later blijkt gestolen – kentekenplaat [kenteken] in de buurt geflitst vanwege een snelheidsovertreding. Op deze flitsfoto worden [medeverdachte 1] en [verdachte] herkend door verbalisanten.
De vraag is of [verdachte] aan deze poging plofkraak kan worden gekoppeld.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken
De rechtbank is van oordeel dat de flitsfoto van onvoldoende kwaliteit is om daarop [verdachte] en/of zijn medeverdachte(n) te herkennen. Op de foto zijn namelijk onvoldoende onderscheidende (gezichts)kenmerken zichtbaar, door de matige kwaliteit van de afbeelding en omdat een groot deel van hun beider gezichten niet te zien is door de autospiegel. Daarbij speelt ook een rol dat de herkenning door verbalisanten slechts gebaseerd is op basis van één foto en niet op basis van meerdere foto’s of bewegende beelden. De rechtbank vindt de herkenning vanwege het onduidelijke en zeer onvolledige beeld dan ook niet betrouwbaar.
In het vertaalde Duitse dossier zit verder nog een analyse van verkeersgegevens, waarin staat vermeld dat een IMEI-nummer van een telefoon – die blijkens het Nederlandse strafdossier eerst aan [medeverdachte 1] en later aan [verdachte] wordt gekoppeld – op 17 februari 2017 in de periode van 04.39 tot 04.52 uur bij de plaats delict uitstraalt. Deze omstandigheid alleen is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verdachte] één van de daders van de poging plofkraak is geweest. De overige bewijsmiddelen in het dossier kunnen het bewijs voor de plofkraak namelijk niet dragen zonder de herkenning.
[verdachte] wordt vrijgesproken van de poging tot diefstal met braak (feit 9), het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (feit 10) en het vernielen van de geldautomaat (feit 11).
Voorwaardelijk verzoek
Omdat [verdachte] wordt vrijgesproken komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om verbalisanten als getuige te laten horen.
Diefstal/heling kentekenplaten [kenteken] (feit 5)
Op de hierboven genoemde Audi zaten gestolen kentekenplaten. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat [verdachte] bij de diefstal of heling van deze kentekenplaten betrokken was. Hij wordt vrijgesproken van feit 5.
Criminele organisatie (feit 1)
Omdat [verdachte] wordt vrijgesproken van bijna alle onderliggende feiten, los van het witwassen (feit 12) wat hierna wordt besproken, wordt hij ook vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie (feit 1).
4.4.2
Bewijsoverwegingen
Witwassen (feit 12)
Toetsingskader bij witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Als er geen directe link kan worden gelegd met een specifiek misdrijf, gebruikt de rechtbank een toetsingskader dat uit vaste rechtspraak volgt. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.
- Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden kan voortvloeien uit een zogeheten witwastypologie.
- Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
- Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het voorwerp.
Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
In deze zaak zijn aan [verdachte] uitsluitend de zogenaamde verbergings-/verhullings-handelingen van artikel 420bis lid 1 aanhef
sub avan het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) tenlastegelegd, dat wil zeggen dat hem wordt verweten dat hij van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende is of wie het voorwerp voorhanden heeft.
Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1021) is bepaald kan in de tenlastelegging niet worden ingelezen dan aan [verdachte] ook het voorhanden hebben van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 aanhef
sub bSr wordt verweten. De tekst van de tenlastelegging is immers geheel gelijk aan de tekst van artikel 420bis lid aanhef
sub aSr en biedt geen ruimte voor een andere uitleg.
Derhalve luidt de beschuldiging aan [verdachte] niet dat hij een voorwerp heeft verworven, voorhanden heeft gehad of omgezet of heeft gebruikt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 aanhef sub b Sr.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
Omdat in deze zaak geen directe link kan worden gelegd tussen de aangetroffen voorwerpen en een bepaald misdrijf, gebruikt de rechtbank het hierboven genoemde toetsingskader.
Beoordeeld wordt steeds of er sprake is van witwassen in de zin van artikel 420bis lid aanhef sub a Sr.
Op de tenlastelegging staan verschillende voorwerpen genoemd die de rechtbank hierna apart van elkaar zal bespreken.
Sieraden en (merk)kleding
Bij de doorzoeking van het verblijfsadres van [verdachte] op de [verblijfadres] zijn volgens het proces-verbaal van doorzoeking diverse luxeartikelen aangetroffen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden welke ‘sieraden en/of merkkleding’ hier precies mee worden bedoeld, omdat deze niet duidelijk staan omschreven op de lijst met inbeslaggenomen goederen. Bovendien – zelfs al zou duidelijk zijn om welke sieraden en/of merkkleding het gaat – blijkt uit het dossier niet dat deze voorwerpen specifiek aan [verdachte] toebehoren, omdat deze voorwerpen ook aan andere personen die in de woning verbleven kunnen toebehoren, zoals hoofdbewoner [naam medeverdachte] . [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde ‘sieraden en/of (merk)kleding’.
Rolex horloge
Tijdens de fouillering van [verdachte] werd een Rolex horloge aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het een originele Rolex betreft met een waarde van ongeveer € 7.700,-. [verdachte] had in 2017 geen (legaal) inkomen die een dergelijke uitgave kan verklaren. Dit levert in eerste instantie een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. [verdachte] heeft op de zitting van 26 november 2019 een op zijn naam staande aankoopbon afkomstig van juwelier Schaap Citroen te Amsterdam ten bedrage van € 8.250,- van 14 juli 2016 overgelegd en hij heeft verklaard dat hij zijn oude horloge had verkocht voor € 3.000,- en dat hij het aankoopbedrag verder heeft betaald uit de opbrengsten van zijn taxibedrijf waarin hij toen nog werkzaam was. Hoewel zijn verklaring niet nader is onderzocht en hij deze gegevens pas in een laat stadium heeft overgelegd, vindt de rechtbank dat – gelet op de aankoopbon in combinatie met de overige informatie in het dossier waarin wordt bevestigd dat hij in 2016 een taxibedrijf had – niet kan worden vastgesteld dat de Rolex van enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht alleen al daarom niet bewezen dat [verdachte] de Rolex heeft witgewassen, hij wordt hiervan vrijgesproken.
In het dossier blijkt overigens niet van andere horloges naast de Rolex. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde ‘horloges’.
Gehuurde motoren
Bij de doorzoeking van de [verblijfadres] zijn voor de deur twee Ducatimotoren aangetroffen, een Ducati met kenteken [kenteken] en een Ducati met kenteken [kenteken] .
De Ducatimotor met kenteken [kenteken] blijkt volgens een bij de doorzoeking aangetroffen bon bij Fris Motorverhuur te Amsterdam te zijn gehuurd door [verdachte] voor de periode van 15 tot en met 19 mei 2017 voor in totaal € 1.007,50. Uit de aangehechte pinbon blijkt dat € 707,50 met een pinpas is betaald. Verder staat in het dossier geen informatie met betrekking tot de huur van deze motor vermeld. Dit is onvoldoende om een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op te leveren. Het witwassen van geldbedragen door middel van het huren van deze motor wordt niet bewezen geacht.
De Ducatimotor met kenteken [kenteken] blijkt door [verdachte] te zijn gehuurd bij het bedrijf Ducati Zaltbommel van 11 mei 2017 tot 26 mei 2017 voor een bedrag van € 1.120,00 en € 500,00 borg. Een medewerker van het bedrijf heeft verklaard dat [verdachte] de huur en de borg contant heeft betaald met € 500,- biljetten. Nu bankbiljetten van € 500,- in het gebruikelijke legale economisch handelsverkeer in Nederland nauwelijks worden gebruikt en de ervaring leert dat bij transacties met een criminele achtergrond vaak biljetten van € 500,- gebruikt worden en van [verdachte] in 2017 geen (legaal) inkomen bekend is, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het gebruikte geld van enig misdrijf afkomstig is. Van [verdachte] mocht dan ook worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als onwaarschijnlijk aan te merken verklaring zou afleggen. Bij de politie heeft [verdachte] zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar op de zitting van 18 april 2019 heeft hij verklaard dat het geld uit gokwinsten betrof. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet concreet, niet min of meer verifieerbaar en bovendien op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het geldbedrag waarmee hij de motor heeft gehuurd – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] dit wist. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde witwas-vorm is echter een verhullings-/verbergings-handeling vereist, waarvan geen sprake is omdat [verdachte] de motor bij een motorgarage op eigen naam heeft gehuurd, zoals ook blijkt uit de huurovereenkomst, en deze open en bloot voor zijn eigen verblijfplaats heeft geparkeerd, waar hij door de politie is aangetroffen. Derhalve wordt hij vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
In het dossier wordt ook nog gesproken over de huur van een Ducati motor op 21 juli 2016 voor € 1.250,00, inclusief een borg van € 500,00. De medewerker van Ducati Zaltbommel weet echter niet meer hoe dit bedrag is betaald. Dit is onvoldoende voor een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Uit het dossier blijkt bovendien dat [verdachte] in 2016 nog wel een inkomen uit zijn taxibedrijf ontving. Het witwassen van geldbedragen door middel van het huren van deze motor wordt niet bewezen geacht.
Aankoop BMW motor
Op 10 mei 2017 hebben [verdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte] een BMW motor – een BMW F 800 GS Adventure – bij het bedrijf [naam bedrijf] gekocht voor € 7.600,-. De factuur en het kenteken zijn op naam van [verdachte] gezet. Een medewerker van het bedrijf heeft verklaard dat [naam medeverdachte] het aankoopbedrag van € 7.600,00 in coupures van € 50,00 heeft overhandigd, maar dat [verdachte] degene is die op de motor is weggereden. Uit tapgesprekken blijkt dat [verdachte] een verzekering voor de motor wilde afsluiten. [verdachte] heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen, maar op de zitting van 18 april 2019 verklaard dat hij de motorfiets op zijn naam heeft gezet, maar dat de motor door [naam medeverdachte] is betaald en zijn eigendom is. [naam medeverdachte] heeft verklaard, ook in de bewaarprocedure tegen het beslag op de motor die door hem is gevoerd, dat de BMW motor eigenlijk aan hem toebehoort en dat hij de motor met geleend geld heeft aangeschaft. Dat [naam medeverdachte] de motor heeft gekocht met aan hem ter beschikking staand geld wordt echter niet onderbouwd en is bovendien onwaarschijnlijk, aangezien [naam medeverdachte] ten tijde van de aanschaf een uitkering had en schulden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het [verdachte] is die de motor heeft aangeschaft met geld dat [naam medeverdachte] ofwel voor hem beheerde ofwel aan hem verschuldigd was. Bij gebreke aan een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van [verdachte] , gaat de rechtbank er vanuit dat hij de motor heeft gekocht met geld dat – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] hiervan wetenschap had. Uit de wijze waarop de aanschaf van de motor heeft plaatsgevonden en mede gelet op de eigendomspretentie van [naam medeverdachte] vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] tezamen met [naam medeverdachte] heeft verhuld wie de rechthebbende op de motor was en zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Huurauto’s
In het dossier staat vermeld dat [verdachte] vanaf 1 mei 2016 tot eind oktober 2016 acht personenauto’s heeft gehuurd bij Europcar en dat hij de huur heeft betaald met een pinpas. Niet blijkt dat het gaat om ongebruikelijke hoge geldbedragen. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op te leveren. Het witwassen door middel van het huren van deze auto’s wordt dan ook niet bewezen geacht.
Aankoop Mercedes-Benz
[verdachte] heeft in het voorjaar van 2017 in Duitsland een Mercedes-Benz C 250 gekocht voor € 35.000,-. Verbalisanten hebben [verdachte] tijdens een observatie in april 2017 zien rijden in de Mercedes en uit het dossier blijkt dat [verdachte] bezig is geweest met het verkrijgen van een Nederlands kenteken voor de auto. De omstandigheid dat [verdachte] in 2017 geen (legaal) inkomen had dat een dergelijke uitgave kan verklaren, levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van geldbedragen op. Van [verdachte] mocht dan ook worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring aflegt. [verdachte] heeft op de zitting van 18 april 2019 verklaard dat hij de Mercedes heeft gekocht met opbrengsten uit taxiwerkzaamheden. Op de zitting van 26 november 2019 heeft hij verklaard dat hij in totaal € 30.000,- van zijn zus uit Dubai heeft geleend, waarbij hij een e-mail die afkomstig zou zijn van zijn zus heeft overgelegd en een overzicht van bankafschrijvingen van een rekening die van zijn zus zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet concreet, niet min of meer verifieerbaar en bovendien op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, mede gelet op het late tijdstip dat [verdachte] met deze verklaring is gekomen. Zo heeft [verdachte] niet verklaard hoe het contante geld vanuit Dubai bij hem terecht is gekomen. Bovendien is het hoogst onwaarschijnlijk dat de zus van [verdachte] contante bedragen in Dubai van haar bankrekening heeft opgenomen, om die contante geldbedragen vervolgens (kennelijk) naar [verdachte] in Nederland te vervoeren met alle risico’s die gepaard gaan met het fysiek vervoer van geld. Bij gebrek aan een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring over hoe [verdachte] de Mercedes heeft kunnen kopen, gaat de rechtbank ervan uit dat hij de Mercedes heeft gekocht met geld dat – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat hij hiervan wetenschap had. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde witwas-vorm ten aanzien van de Mercedes is echter een verhullings-/verbergings-handeling vereist, waarvan geen sprake is omdat [verdachte] de Mercedes op eigen naam bij een autobedrijf in Duitsland heeft aangeschaft en ook het kenteken op eigen naam heeft aangevraagd en zelf de gebruiker van de auto was. Derhalve wordt hij vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Overige (grote) geldbedragen
In de tenlastelegging wordt ook nog gesproken over (grote) geldbedragen. Als met grote geldbedragen wordt bedoeld de als ‘onverklaarbaar inkomen’ opgenomen posten in het proces-verbaal van bevindingen inkomsten [verdachte] (doorgenummerde pag. 0 62), dan geldt dat de rechtbank deze berekeningen niet kan verifiëren, omdat de onderliggende processen-verbaal ontbreken. In hetzelfde proces-verbaal wordt bovendien gesuggereerd dat de onverklaarbare inkomsten uit de periode 1 januari tot en met 31 december 2016 mogelijk afkomstig zijn van de plofkraken in Duitsland, terwijl die plofkraken pas in 2017 zijn gepleegd. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde ‘(grote) geldbedragen’.
Conclusie
Kortom, de rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de aankoop van de BMW-motor voor een bedrag van € 7.600,-.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
12.
op tijdstip(pen) gelegen in de periode van 21 juni 2016 tot en met 15 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp, te weten een motor, heeft verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een motor, was, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. Verder heeft zij de gevangenneming van [verdachte] gevorderd met als grond recidivegevaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het ontbreken van een relevant strafblad. De vordering van de officier van justitie tot gevangenneming moet worden afgewezen. [verdachte] is op elke oproep van justitie verschenen er is geen reden om te vrezen dat hij zich bij een eventueel opgelegde gevangenisstraf zal onttrekken aan deze straf. Het uitgangspunt is dat een verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid moet kunnen afwachten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 7.600,00 door een BMW-motor te kopen met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is. Door zo te handelen heeft hij eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen. Het witwassen van crimineel geld vormt ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van [verdachte] van 26 november 2019, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar niet vaker voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Op het strafblad staat wel een OM-afdoening uit 2019. Dit betekent dat de rechtbank artikel 63 Sr zal toepassen.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat [verdachte] in verzekering werd gesteld. Dat was op 16 mei 2017. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden hebben voorgedaan, de zaak op 16 mei 2019 afgerond had moeten zijn. Er zijn in deze zaak geen bijzondere redenen voor het langere tijdsverloop geweest. De redelijke termijn is in deze zaak dan ook met 8 maanden overschreden. De rechtbank weegt dit als straf verlagende omstandigheid mee, in die zin dat een strafkorting van 10% zal worden toegepast.
Alles overziend wordt aan [verdachte] een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 81 dagen (90 dagen minus 10 %), met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering tot gevangenneming
De vordering tot gevangenneming van de officier van justitie wijst de rechtbank af.

9.Beslag

Onder [verdachte] zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage III.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen onder de nummers 1 en 15 behoren aan [verdachte] toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het onder 12 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De voorwerpen onder de nummers 2, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 28 en 29 kunnen worden teruggegeven aan [verdachte] . Een relatie met de door [verdachte] gepleegde strafbare feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 18 tot en met 26, 30, 31, 35, 37, 38, 39 en 40 dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij Volksbank Niederrhein eG
De benadeelde partij Volksbank Niederrhein eG vordert € 222.612,30 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering voor het bedrag van € 5.991,57 toe te wijzen.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleitte de vrijspraak en omdat niet blijkt dat de indiener van de vordering bevoegd is namens de Volksbank op te treden. Subsidiair heeft hij bepleit dat geen bewijsstukken van de gestelde schade zijn bijgevoegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij Volksbank Niederrhein eG niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat [verdachte] van het onder 6, 7 en 8 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partij Commerzbank AG
De benadeelde partij Commerzbank AG vordert € 37.460,58 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleitte de vrijspraak en omdat niet blijkt dat de indiener van de vordering bevoegd is namens de Commerzbank AG op te treden.
De rechtbank zal de benadeelde partij Commerzbank AG niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat [verdachte] van het onder 9, 10 en 11 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 63 en 420bis Sr.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 12 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 12:
Medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
81 (eenentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • Voorwerp 1, zijnde één motorfiets [kenteken] , merk BMW F 800 GS, vallende onder goednummer 5388087;
  • Voorwerp 15, zijnde één document m.b.t. BMW motor, vallende onder goednummer 5387747.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Voorwerp 2, zijnde één personenauto [kenteken] , merk MERCEDES-BENZ C 250 2015 kleur: zwart, vallende onder goednummer 5387708;
  • Voorwerp 8, zijnde één kentekenbewijs deel 1, vallende onder goednummer 5404689;
  • Voorwerp 9, zijnde één kentekenbewijs deel 2, vallende onder goednummer 5404690;
  • Voorwerp 10, zijnde één certificaat export, vallende onder goednummer 5404692;
  • Voorwerp 11, zijnde één document goedkeurig, vallende onder goednummer 5404693;
  • Voorwerp 12, zijnde twee kentekenplaten [kenteken] , importplaten, vallende onder goednummer 5404707;
  • Voorwerp 13, zijnde twee kentekenplaten Duits, vallende onder goednummer 5404711;
  • Voorwerp 14, zijnde één document iPhone Slavakia, vallende onder goednummer 5387724;
  • Voorwerp 16, zijnde één USB-stick (memorykaart), vallende onder goednummer 5387752;
  • Voorwerp 17, zijnde één horloge, merk: ROLEX oyster, kleur: grijs, vallende onder goednummer 5387247;
  • Voorwerp 28, zijnde geld € 23,86, vallende onder goednummer 5404685;
  • Voorwerp 29, zijnde één akte, huurcontract Europcar, vallende onder goednummer 5387821.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Voorwerp 18, zijnde één navigator, TOMTOM 4f150, vallende onder goednummer 5387837;
  • Voorwerp 19, zijnde één zaktelefoon, merk: iPhone 5, vallende onder goednummer 5387758;
  • Voorwerp 20, zijnde één zaktelefoon, merk: iPhone, vallende onder goednummer 5387751;
  • Voorwerp 21, zijnde één zaktelefoon, merk: BlackBerry Bold, vallende onder goednummer 5387722;
  • Voorwerp 22, zijnde één zaktelefoon, merk: Samsung, vallende onder goednummer 5387763;
  • Voorwerp 23, zijnde één zaktelefoon, merk: Samsung, vallende onder goednummer 5387753;
  • Voorwerp 25, zijnde één sleutel, merk: Volkswagen, vallende onder goednummer 5387729;
  • Voorwerp 26, zijnde één zaktelefoon, merk: BlackBerry Bold, vallende onder goednummer 5387736;
  • Voorwerp 30, zijnde twee schoenen in doos, kleur wit, vallende onder goednummer 5387711;
  • Voorwerp 31, zijnde € 500,00 (inbeslaggenomen bij [naam medeverdachte] ), vallende onder goednummer 5387738;
  • Voorwerp 35, zijnde één stuk schoenen, merk: Lanvin, vallende onder goednummer 5387707;
  • Voorwerp 37, zijnde één zaktelefoon, merk: BlackBerry Bold, vallende onder goednummer 5387730;
  • Voorwerp 38, zijnde één zaktelefoon, merk: BQ AQUARIS, vallende onder goednummer 5387740;
  • Voorwerp 39, zijnde één zaktelefoon, merk: iPhone 6, vallende onder goednummer 5387743;
  • Voorwerp 40, zijnde één GPS tracker, vallende onder goednummer 5387754.
Verklaart
Volksbank Niederrhein eGniet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
Commerzbank AGniet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2020.