4.4.1Vrijspraken
Diefstal/heling BMW M5 (feit 3)
Uit de aangifte en aanvullende aangifte blijkt dat een BMW M5 tussen 25 januari 2017 te 18.00 uur en 26 januari 2017 te 09.00 uur in Amsterdam is gestolen. Vervolgens is deze BMW op 7 februari 2017 weer in een garagebox in Duisburg in Duitsland aangetroffen.
De vraag is of [verdachte] aan de diefstal/heling van deze BMW kan worden gekoppeld.
Uit tapgesprekken blijkt dat [naam 4] in de avond van 26 januari 2017 een “kastje” probeert te regelen, onder andere bij [medeverdachte 1] . De politie vermoedt dat met dit “kastje” een apparaat wordt bedoeld waarmee auto’s kunnen worden gestolen. In die tapgesprekken communiceert [naam 4] ook nog met [verdachte] over “een dikke M” en met [medeverdachte 1] over het regelen van een “dikke vierwieler”. Het regelen van een kastje in de avond van 26 januari 2017 kan echter niet zien op het stelen van de in de tenlastelegging genoemde BMW M5, omdat de auto toen al was gestolen. Verder wordt nog een tapgesprek aangehaald waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] later in die nacht aan [naam 5] vraagt of hij ‘vier wielen’ weg kan zetten voor één dag in de garage van de broer van [naam 5] . Los van de vraag of [verdachte] aan dit tapgesprek kan worden gekoppeld, wordt uit dit tapgesprek niet duidelijk of het de BMW M5 betreft. De tapgesprekken kunnen dus niet meewegen voor het bewijs.
De officier van justitie heeft verder nog benoemd dat [verdachte] en zijn medeverdachten op de late avond van 7 februari 2017 dicht in de buurt, namelijk op 250 meter afstand, waren van de garagebox in Duitsland, waar de BMW M5 is aangetroffen. Het feit dat [verdachte] de auto wilde ophalen, als dat inderdaad zo is, is onvoldoende om tot heling te komen, omdat [verdachte] de auto op dat moment niet voorhanden had.
Kortom, de rechtbank kan niet vaststellen of [verdachte] met de diefstal dan wel heling van de in de tenlastelegging genoemde BMW M5 in verband kan worden gebracht. [verdachte] wordt vrijgesproken van feit 3.
Diefstal/heling van kentekenplaten [kenteken] en [kenteken] (feit 4)
Op de hierboven genoemde BMW M5 zaten – toen de BMW op 7 februari 2017 in de garagebox gevonden werd – twee verschillende kentekenplaten ( [kenteken] en [kenteken] ). Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] bij de diefstal dan wel heling van deze kentekenplaten betrokken was. Hij wordt vrijgesproken van feit 4.
Plofkraak op 1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn (feit 6, 7 en 8)
Op 1 februari 2017 omstreeks 2.36 uur hebben drie gemaskerde daders een plofkraak bij de Volksbank in Neukirchen-Vluyn in Duitsland gepleegd. Door middel van explosief mengsel van gas en zuurstof is de geldautomaat opgeblazen en is er ongeveer € 118.000,- cash geld weggenomen. Verder heeft de explosie aanzienlijke schade aan het interieur als ook aan het gebouw veroorzaakt. De daders zijn weggevlucht in een zilverkleurige auto. Op 7 februari 2017 wordt vervolgens een uit Nederland afkomstige en gestolen zilverkleurige BMW M5 met gestolen Nederlandse kentekenplaten in een garagebox in Duisburg in Duitsland aangetroffen. In de auto zijn door de Duitse politie twee jerrycans, geldbiljetten en meerdere opengebroken geldcassettes aangetroffen. Van de geldcassettes is vastgesteld dat het de bij de plofkraak weggenomen geldcassettes betreft. De rechtbank stelt vast dat de BMW M5 is gebruikt als vervoermiddel op weg naar en weg van de plofkraak bij de Volksbank te Neukirchen-Vluyn.
De vraag is of [verdachte] aan deze plofkraak kan worden gekoppeld.
Hoewel zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat [verdachte] , al dan niet tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , betrokken is geweest bij de plofkraak op 1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn, zijn die aanwijzingen te gering om vast te kunnen stellen dat [verdachte] de plofkraak – feit 6, 7 en 8 – heeft gepleegd dan wel heeft medegepleegd. Om te beginnen ontbreekt het in deze zaak aan direct bewijs. Zo is er bijvoorbeeld geen forensisch bewijs, zoals een DNA-spoor, van [verdachte] (en/of zijn medeverdachten) op de plaats delict aangetroffen en zijn er geen duidelijke signalementen van de daders op basis waarvan [verdachte] is of zou kunnen worden herkend.
De enkele omstandigheid dat de telefoons die door de politie aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden toegeschreven zich in de nacht van 31 januari op 1 februari 2017 verplaatsen richting de Duitse grens en dat [medeverdachte 1] een sportbroek heeft die overeen lijkt te komen met die van een van de daders is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verdachte] ook een van de daders van de plofkraak is geweest. Ook de omstandigheid dat [verdachte] een week na de plofkraak in de buurt was van de garagebox waar de bij de plofkraak gebruikte vluchtauto, de BMW M5, is gevonden, is daarvoor onvoldoende.
Dit betekent dat [verdachte] wordt vrijgesproken van diefstal met braak van € 118.000,- (feit 6), het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (feit 7) en het vernielen van de geldautomaat (feit 8).
Diefstal/heling van de Kia Rio (feit 2)
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat [verdachte] bij de diefstal of heling van de Kia Rio betrokken was. Hij wordt dus vrijgesproken van feit 2.
Poging plofkraak op 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath (feit 9, 10 en 11)
Op 17 februari 2017 omstreeks 04.46 uur hebben drie gemaskerde daders een plofkraak bij de Commerzbank in Aachen-Simmerath in Duitsland gepleegd. Door middel van explosief mengsel van gas en zuurstof is de geldautomaat opgeblazen, maar het is hen niet gelukt om het in de geldautomaat aanwezige cash geld weg te nemen. De daders zijn weggevlucht in een donkere personenauto.
Vlak voordat de profkraak plaatsvindt wordt een donkerkleurige Audi met – een naar later blijkt gestolen – kentekenplaat [kenteken] in de buurt geflitst vanwege een snelheidsovertreding. Op deze flitsfoto worden [medeverdachte 1] en [verdachte] herkend door verbalisanten.
De vraag is of [verdachte] aan deze poging plofkraak kan worden gekoppeld.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken
De rechtbank is van oordeel dat de flitsfoto van onvoldoende kwaliteit is om daarop [verdachte] en/of zijn medeverdachte(n) te herkennen. Op de foto zijn namelijk onvoldoende onderscheidende (gezichts)kenmerken zichtbaar, door de matige kwaliteit van de afbeelding en omdat een groot deel van hun beider gezichten niet te zien is door de autospiegel. Daarbij speelt ook een rol dat de herkenning door verbalisanten slechts gebaseerd is op basis van één foto en niet op basis van meerdere foto’s of bewegende beelden. De rechtbank vindt de herkenning vanwege het onduidelijke en zeer onvolledige beeld dan ook niet betrouwbaar.
In het vertaalde Duitse dossier zit verder nog een analyse van verkeersgegevens, waarin staat vermeld dat een IMEI-nummer van een telefoon – die blijkens het Nederlandse strafdossier eerst aan [medeverdachte 1] en later aan [verdachte] wordt gekoppeld – op 17 februari 2017 in de periode van 04.39 tot 04.52 uur bij de plaats delict uitstraalt. Deze omstandigheid alleen is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verdachte] één van de daders van de poging plofkraak is geweest. De overige bewijsmiddelen in het dossier kunnen het bewijs voor de plofkraak namelijk niet dragen zonder de herkenning.
[verdachte] wordt vrijgesproken van de poging tot diefstal met braak (feit 9), het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (feit 10) en het vernielen van de geldautomaat (feit 11).
Voorwaardelijk verzoek
Omdat [verdachte] wordt vrijgesproken komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om verbalisanten als getuige te laten horen.
Diefstal/heling kentekenplaten [kenteken] (feit 5)
Op de hierboven genoemde Audi zaten gestolen kentekenplaten. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat [verdachte] bij de diefstal of heling van deze kentekenplaten betrokken was. Hij wordt vrijgesproken van feit 5.
Criminele organisatie (feit 1)
Omdat [verdachte] wordt vrijgesproken van bijna alle onderliggende feiten, los van het witwassen (feit 12) wat hierna wordt besproken, wordt hij ook vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie (feit 1).
4.4.2Bewijsoverwegingen
Toetsingskader bij witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Als er geen directe link kan worden gelegd met een specifiek misdrijf, gebruikt de rechtbank een toetsingskader dat uit vaste rechtspraak volgt. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.
- Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden kan voortvloeien uit een zogeheten witwastypologie.
- Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
- Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het voorwerp.
Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
In deze zaak zijn aan [verdachte] uitsluitend de zogenaamde verbergings-/verhullings-handelingen van artikel 420bis lid 1 aanhef
sub avan het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) tenlastegelegd, dat wil zeggen dat hem wordt verweten dat hij van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende is of wie het voorwerp voorhanden heeft.
Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1021) is bepaald kan in de tenlastelegging niet worden ingelezen dan aan [verdachte] ook het voorhanden hebben van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 aanhefsub bSr wordt verweten. De tekst van de tenlastelegging is immers geheel gelijk aan de tekst van artikel 420bis lid aanhefsub aSr en biedt geen ruimte voor een andere uitleg. Derhalve luidt de beschuldiging aan [verdachte] niet dat hij een voorwerp heeft verworven, voorhanden heeft gehad of omgezet of heeft gebruikt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 aanhef sub b Sr.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
Omdat in deze zaak geen directe link kan worden gelegd tussen de aangetroffen voorwerpen en een bepaald misdrijf, gebruikt de rechtbank het hierboven genoemde toetsingskader.
Beoordeeld wordt steeds of er sprake is van witwassen in de zin van artikel 420bis lid aanhef sub a Sr.
Op de tenlastelegging staan verschillende voorwerpen genoemd die de rechtbank hierna apart van elkaar zal bespreken.
Sieraden en (merk)kleding
Bij de doorzoeking van het verblijfsadres van [verdachte] op de [verblijfadres] zijn volgens het proces-verbaal van doorzoeking diverse luxeartikelen aangetroffen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden welke ‘sieraden en/of merkkleding’ hier precies mee worden bedoeld, omdat deze niet duidelijk staan omschreven op de lijst met inbeslaggenomen goederen. Bovendien – zelfs al zou duidelijk zijn om welke sieraden en/of merkkleding het gaat – blijkt uit het dossier niet dat deze voorwerpen specifiek aan [verdachte] toebehoren, omdat deze voorwerpen ook aan andere personen die in de woning verbleven kunnen toebehoren, zoals hoofdbewoner [naam medeverdachte] . [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde ‘sieraden en/of (merk)kleding’.
Rolex horloge
Tijdens de fouillering van [verdachte] werd een Rolex horloge aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het een originele Rolex betreft met een waarde van ongeveer € 7.700,-. [verdachte] had in 2017 geen (legaal) inkomen die een dergelijke uitgave kan verklaren. Dit levert in eerste instantie een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. [verdachte] heeft op de zitting van 26 november 2019 een op zijn naam staande aankoopbon afkomstig van juwelier Schaap Citroen te Amsterdam ten bedrage van € 8.250,- van 14 juli 2016 overgelegd en hij heeft verklaard dat hij zijn oude horloge had verkocht voor € 3.000,- en dat hij het aankoopbedrag verder heeft betaald uit de opbrengsten van zijn taxibedrijf waarin hij toen nog werkzaam was. Hoewel zijn verklaring niet nader is onderzocht en hij deze gegevens pas in een laat stadium heeft overgelegd, vindt de rechtbank dat – gelet op de aankoopbon in combinatie met de overige informatie in het dossier waarin wordt bevestigd dat hij in 2016 een taxibedrijf had – niet kan worden vastgesteld dat de Rolex van enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht alleen al daarom niet bewezen dat [verdachte] de Rolex heeft witgewassen, hij wordt hiervan vrijgesproken.
In het dossier blijkt overigens niet van andere horloges naast de Rolex. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde ‘horloges’.
Gehuurde motoren
Bij de doorzoeking van de [verblijfadres] zijn voor de deur twee Ducatimotoren aangetroffen, een Ducati met kenteken [kenteken] en een Ducati met kenteken [kenteken] .
De Ducatimotor met kenteken [kenteken] blijkt volgens een bij de doorzoeking aangetroffen bon bij Fris Motorverhuur te Amsterdam te zijn gehuurd door [verdachte] voor de periode van 15 tot en met 19 mei 2017 voor in totaal € 1.007,50. Uit de aangehechte pinbon blijkt dat € 707,50 met een pinpas is betaald. Verder staat in het dossier geen informatie met betrekking tot de huur van deze motor vermeld. Dit is onvoldoende om een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op te leveren. Het witwassen van geldbedragen door middel van het huren van deze motor wordt niet bewezen geacht.
De Ducatimotor met kenteken [kenteken] blijkt door [verdachte] te zijn gehuurd bij het bedrijf Ducati Zaltbommel van 11 mei 2017 tot 26 mei 2017 voor een bedrag van € 1.120,00 en € 500,00 borg. Een medewerker van het bedrijf heeft verklaard dat [verdachte] de huur en de borg contant heeft betaald met € 500,- biljetten. Nu bankbiljetten van € 500,- in het gebruikelijke legale economisch handelsverkeer in Nederland nauwelijks worden gebruikt en de ervaring leert dat bij transacties met een criminele achtergrond vaak biljetten van € 500,- gebruikt worden en van [verdachte] in 2017 geen (legaal) inkomen bekend is, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het gebruikte geld van enig misdrijf afkomstig is. Van [verdachte] mocht dan ook worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als onwaarschijnlijk aan te merken verklaring zou afleggen. Bij de politie heeft [verdachte] zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar op de zitting van 18 april 2019 heeft hij verklaard dat het geld uit gokwinsten betrof. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet concreet, niet min of meer verifieerbaar en bovendien op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het geldbedrag waarmee hij de motor heeft gehuurd – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] dit wist. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde witwas-vorm is echter een verhullings-/verbergings-handeling vereist, waarvan geen sprake is omdat [verdachte] de motor bij een motorgarage op eigen naam heeft gehuurd, zoals ook blijkt uit de huurovereenkomst, en deze open en bloot voor zijn eigen verblijfplaats heeft geparkeerd, waar hij door de politie is aangetroffen. Derhalve wordt hij vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
In het dossier wordt ook nog gesproken over de huur van een Ducati motor op 21 juli 2016 voor € 1.250,00, inclusief een borg van € 500,00. De medewerker van Ducati Zaltbommel weet echter niet meer hoe dit bedrag is betaald. Dit is onvoldoende voor een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Uit het dossier blijkt bovendien dat [verdachte] in 2016 nog wel een inkomen uit zijn taxibedrijf ontving. Het witwassen van geldbedragen door middel van het huren van deze motor wordt niet bewezen geacht.
Aankoop BMW motor
Op 10 mei 2017 hebben [verdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte] een BMW motor – een BMW F 800 GS Adventure – bij het bedrijf [naam bedrijf] gekocht voor € 7.600,-. De factuur en het kenteken zijn op naam van [verdachte] gezet. Een medewerker van het bedrijf heeft verklaard dat [naam medeverdachte] het aankoopbedrag van € 7.600,00 in coupures van € 50,00 heeft overhandigd, maar dat [verdachte] degene is die op de motor is weggereden. Uit tapgesprekken blijkt dat [verdachte] een verzekering voor de motor wilde afsluiten. [verdachte] heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen, maar op de zitting van 18 april 2019 verklaard dat hij de motorfiets op zijn naam heeft gezet, maar dat de motor door [naam medeverdachte] is betaald en zijn eigendom is. [naam medeverdachte] heeft verklaard, ook in de bewaarprocedure tegen het beslag op de motor die door hem is gevoerd, dat de BMW motor eigenlijk aan hem toebehoort en dat hij de motor met geleend geld heeft aangeschaft. Dat [naam medeverdachte] de motor heeft gekocht met aan hem ter beschikking staand geld wordt echter niet onderbouwd en is bovendien onwaarschijnlijk, aangezien [naam medeverdachte] ten tijde van de aanschaf een uitkering had en schulden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het [verdachte] is die de motor heeft aangeschaft met geld dat [naam medeverdachte] ofwel voor hem beheerde ofwel aan hem verschuldigd was. Bij gebreke aan een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van [verdachte] , gaat de rechtbank er vanuit dat hij de motor heeft gekocht met geld dat – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] hiervan wetenschap had. Uit de wijze waarop de aanschaf van de motor heeft plaatsgevonden en mede gelet op de eigendomspretentie van [naam medeverdachte] vindt de rechtbank bewezen dat [verdachte] tezamen met [naam medeverdachte] heeft verhuld wie de rechthebbende op de motor was en zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Huurauto’s
In het dossier staat vermeld dat [verdachte] vanaf 1 mei 2016 tot eind oktober 2016 acht personenauto’s heeft gehuurd bij Europcar en dat hij de huur heeft betaald met een pinpas. Niet blijkt dat het gaat om ongebruikelijke hoge geldbedragen. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op te leveren. Het witwassen door middel van het huren van deze auto’s wordt dan ook niet bewezen geacht.
Aankoop Mercedes-Benz
[verdachte] heeft in het voorjaar van 2017 in Duitsland een Mercedes-Benz C 250 gekocht voor € 35.000,-. Verbalisanten hebben [verdachte] tijdens een observatie in april 2017 zien rijden in de Mercedes en uit het dossier blijkt dat [verdachte] bezig is geweest met het verkrijgen van een Nederlands kenteken voor de auto. De omstandigheid dat [verdachte] in 2017 geen (legaal) inkomen had dat een dergelijke uitgave kan verklaren, levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van geldbedragen op. Van [verdachte] mocht dan ook worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring aflegt. [verdachte] heeft op de zitting van 18 april 2019 verklaard dat hij de Mercedes heeft gekocht met opbrengsten uit taxiwerkzaamheden. Op de zitting van 26 november 2019 heeft hij verklaard dat hij in totaal € 30.000,- van zijn zus uit Dubai heeft geleend, waarbij hij een e-mail die afkomstig zou zijn van zijn zus heeft overgelegd en een overzicht van bankafschrijvingen van een rekening die van zijn zus zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet concreet, niet min of meer verifieerbaar en bovendien op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, mede gelet op het late tijdstip dat [verdachte] met deze verklaring is gekomen. Zo heeft [verdachte] niet verklaard hoe het contante geld vanuit Dubai bij hem terecht is gekomen. Bovendien is het hoogst onwaarschijnlijk dat de zus van [verdachte] contante bedragen in Dubai van haar bankrekening heeft opgenomen, om die contante geldbedragen vervolgens (kennelijk) naar [verdachte] in Nederland te vervoeren met alle risico’s die gepaard gaan met het fysiek vervoer van geld. Bij gebrek aan een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring over hoe [verdachte] de Mercedes heeft kunnen kopen, gaat de rechtbank ervan uit dat hij de Mercedes heeft gekocht met geld dat – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat hij hiervan wetenschap had. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde witwas-vorm ten aanzien van de Mercedes is echter een verhullings-/verbergings-handeling vereist, waarvan geen sprake is omdat [verdachte] de Mercedes op eigen naam bij een autobedrijf in Duitsland heeft aangeschaft en ook het kenteken op eigen naam heeft aangevraagd en zelf de gebruiker van de auto was. Derhalve wordt hij vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Overige (grote) geldbedragen
In de tenlastelegging wordt ook nog gesproken over (grote) geldbedragen. Als met grote geldbedragen wordt bedoeld de als ‘onverklaarbaar inkomen’ opgenomen posten in het proces-verbaal van bevindingen inkomsten [verdachte] (doorgenummerde pag. 0 62), dan geldt dat de rechtbank deze berekeningen niet kan verifiëren, omdat de onderliggende processen-verbaal ontbreken. In hetzelfde proces-verbaal wordt bovendien gesuggereerd dat de onverklaarbare inkomsten uit de periode 1 januari tot en met 31 december 2016 mogelijk afkomstig zijn van de plofkraken in Duitsland, terwijl die plofkraken pas in 2017 zijn gepleegd. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde ‘(grote) geldbedragen’.
Conclusie
Kortom, de rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de aankoop van de BMW-motor voor een bedrag van € 7.600,-.