ECLI:NL:RBAMS:2020:4532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
AMS 20/2, AMS 20/4, AMS 20/6 en AMS 20/7
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskosten in bezwaar en beroep met betrekking tot naheffingsaanslagen parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de proceskosten in bezwaar en beroep met betrekking tot vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiseres zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op 23 april, 30 april en 7 mei 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, en de heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraken op bezwaar van 17 en 20 december 2019 de bezwaren gegrond verklaard, maar geen kostenvergoeding toegekend.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraken. Tijdens de zitting op 7 september 2020, die via een Skypeverbinding plaatsvond, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden uitspraken geen vergoeding voor de kosten in bezwaar bevatten, terwijl de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat er wel recht op een kostenvergoeding bestaat. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden uitspraken vernietigd voor zover daarin geen kostenvergoeding is toegekend.

De rechtbank heeft de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 1.174,50 en in beroep op € 1.575,-, met een totaalbedrag van € 2.749,50 aan proceskosten die de heffingsambtenaar aan eiseres moet vergoeden. Daarnaast is bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- door de verweerder moet worden vergoed. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en aangegeven dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/2, 20/4, 20/ 6 en 20/7

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Op 23 april 2019 (aanslagnummer [nummer] ), 30 april 2019 (aanslagnummers [nummer] en [nummer] ) en 7 mei 2019 (aanslagnummer [nummer] ) heeft de heffingsambtenaar aan eiseres in totaal vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
In een uitspraak op bezwaar van 17 december 2019 en drie afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 20 december 2019 (de bestreden uitspraken) heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken afzonderlijk beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skypeverbinding plaatsgevonden op
7 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beoordeling rechtbank
1. De rechtbank overweegt als volgt. In de bestreden uitspraken is geen vergoeding toegekend voor de kosten in bezwaar. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat in de bestreden uitspraken wél een kostenvergoeding had moeten worden toegekend. Gelet op de mededeling van de heffingsambtenaar zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren. De bestreden uitspraken zullen worden vernietigd voor zover daarin geen kostenvergoeding is toegekend. De naheffingsaanslagen zijn verder niet in geschil. In geschil is enkel nog de hoogte van de proceskosten in bezwaar en beroep. Daarover zal de rechtbank hierna afzonderlijk oordelen.
Kosten in bezwaar
2. Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over het aantal punten dat voor de hoorzittingen in bezwaar moet worden vergoed, namelijk twee punten in totaal. Dat aantal komt de rechtbank ook redelijk voor, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
3. Eiseres heeft vier bezwaarschriften ingediend die nagenoeg identiek zijn. De vier bezwaren zijn gezamenlijk op de hoorzittingen behandeld. Gelet hierop vindt de rechtbank dat het hier gaat om samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Uit het Bpb volgt dat bij vier samenhangende zaken factor 1,5 geldt. Eiseres heeft dit verder ook niet bestreden.
4. De overige door eiseres genoemde handelingen (het indienen van een aanvullend bezwaarschrift en het verzoek om een hoorzitting) komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dat geen proceshandelingen in de zin van het Bpb zijn.
5. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vergoeding voor de kosten in bezwaar vaststelt op € 1.174,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 2 punten voor de hoorzittingen, met een waarde per punt van € 261,-, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor vier samenhangende zaken).
Proceskosten in beroep
6. Partijen verschillen van mening over de door de rechtbank toe te passen wegingsfactor in beroep. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat er een wegingsfactor 0,5 moet worden toegepast. De aanslagen zijn in de bezwaarfase vernietigd en in de beroepsfase is er geen discussie meer over de inhoud van de zaak. Volgens de heffingsambtenaar is er dus geen materieel geschil meer. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert aan dat het in beroep eerst ook ging over de vraag of de naheffingsaanslagen waren vernietigd wegens aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Bij de bestreden uitspraken was immers in het geheel geen vergoeding toegekend voor de kosten in bezwaar, omdat er volgens de heffingsambtenaar geen sprake was van een fout van de gemeente. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt daarover gewijzigd.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In de bijlage bij het Bpb zijn de wegingsfactoren weergegeven, afhankelijk van het gewicht van de zaak. Voor zover hier van belang geldt factor 0,5 voor lichte zaken en factor 1 voor gemiddelde zaken. De wegingsfactoren worden bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Het uitgangspunt is wegingsfactor 1. Als van dat uitgangspunt wordt afgeweken dient dit goed gemotiveerd te worden. De rechtbank stelt vast dat het beroep niet enkel ziet op de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar en ook niet slechts gaat over het aantal proceshandelingen die zijn verricht. Het betoog in beroep was gericht op de vraag of sprake was van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen onrechtmatigheid, en dus of er überhaupt aanspraak kon worden gemaakt op een vergoeding van de bezwaarkosten. Het betoog in beroep heeft er toe geleid dat de heffingsambtenaar in het verweerschrift tot een ander standpunt is gekomen, namelijk dat inderdaad aanleiding bestaat voor een vergoeding van de bezwaarkosten. Gelet op dit inhoudelijke betoog is de rechtbank van oordeel dat de zaak moet worden beoordeeld als een zaak van gemiddeld gewicht. Dus geldt hier een wegingsfactor 1.
8. De rechtbank overweegt verder dat eiseres vier beroepschriften heeft ingediend die nagenoeg identiek zijn. De vier beroepen zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van
7 september 2020. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om samenhangende zaken als bedoeld in het Bpb. Uit het Bpb volgt dat bij vier samenhangende zaken factor 1,5 geldt.
9. Dit betekent dat de rechtbank de vergoeding van de proceskosten in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststelt op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,-, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor vier samenhangende zaken)
10. De rechtbank zal de bestreden uitspraken vernietigen voor zover daarbij is nagelaten eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen.
11. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank de vergoeding van de kosten in bezwaar zal vaststellen zoals hiervoor is overwogen. Deze uitspraak zal in de plaats treden van de vernietigde delen van de bestreden uitspraken.
12. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt.
13. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een totaalbedrag van € 2.749,50 (€ 1.174,50 + € 1.575,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraken voor zover daarbij aan eiseres geen kostenvergoeding in bezwaar is toegekend;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de bestreden uitspraken;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van € 2.749,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.