ECLI:NL:RBAMS:2020:4529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
13.701767.17, 13.702496.18, 13.015866.20, 13.126488.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, mishandeling en overtreding van een tijdelijk huisverbod

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Polen, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en overtreding van een tijdelijk huisverbod. De zaak betreft vier verschillende parketnummers, waarbij de verdachte onder andere wordt beschuldigd van bedreiging van supermarktmedewerkers en mishandeling van zijn levensgezel. Tijdens de zitting op 20 augustus 2020 waren de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Amrani, aanwezig. De officier van justitie, mr. G. Dankers, heeft de vordering gedaan en de rechtbank heeft de tenlastelegging besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 mei 2017 bedreigingen heeft geuit aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en op dezelfde dag [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een kopstoot te geven. Daarnaast heeft hij op 17 september 2018 [slachtoffer 3] mishandeld en op 17 januari 2020 zijn levensgezel [slachtoffer 4] mishandeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 11 mei 2020 in strijd met een tijdelijk huisverbod de woning van [slachtoffer 4] heeft betreden en in de periode van 9 tot en met 11 mei 2020 haar heeft mishandeld en vernielingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden om contact met [slachtoffer 4] te vermijden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.701767.17 (A), 13.702496.18 (B), 13.015866.20 (C) en 13.126488.20 (D) (gevoegd)
Datum uitspraak: 3 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland Polen] ) op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres verdachte] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2020. Verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Amrani, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – het volgende tenlastegelegd:
Zaak A:
1: bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op 8 mei 2017;
2: mishandeling [slachtoffer 1] op 8 mei 2017;
3: mishandeling van [slachtoffer 3] op 17 september 2018 (gevoegde zaak: zaak B);
Zaak C:
mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 4] op 17 januari 2020;
Zaak D:
1: overtreding van een tijdelijk huisverbod op 11 mei 2020;
2: mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 4] in de periode van 9 tot en met 11 mei 2020;
3: vernieling van een of meerdere ramen en een slinger met lampjes van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] in de periode van 9 tot en met 11 mei 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van zaak D, feit 3 moet verdachte volgens de officier van justitie echter gedeeltelijk worden vrijgesproken, te weten van vernieling van een of meerdere ra(a)m(en) van [slachtoffer 4] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de tenlastegelegde bedreigingen in zaak A (feit 1) moet verdachte worden vrijgesproken van de Nederlandse bewoordingen. Deze bedreigingen zijn niet aannemelijk, nu verdachte de Nederlandse taal niet goed machtig is. Daarnaast wordt de verklaring van aangever [slachtoffer 2] hierover door niemand anders bevestigd. De snijbeweging waarover [slachtoffer 1] verklaart wordt ook door niemand bevestigd. Voor de Engelse woorden in de tenlastelegging die niet waren gericht tot aangevers, maar tot de politie, moet verdachte eveneens worden vrijgesproken. Voor het overige en ten aanzien van feit 2 en feit 3 (zaak B) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte ontkent de mishandeling van [slachtoffer 4] (zaak C). Hij heeft aangeefster stevig beetgepakt, maar niet geslagen. Aangeefster heeft toen de politie ter plaatse kwam niet verklaard dat verdachte haar bij de haren had gepakt en met het hoofd tegen de muur had geslagen. Pas een dag later verklaarde zij dit. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging geen ernstige bezwaren aangenomen. De mate van agressie die volgens aangeefster zou zijn gebruikt komt ook niet overeen met het bij aangeefster geconstateerde letsel, bestaande uit opgedroogd bloed in de linker mondhoek, een wondje op de linkerwang, een krasje op het gezicht en op de arm, aldus de verdediging. Bovendien kan dat letsel op een andere manier zijn ontstaan, nu verdachte heeft verklaard dat aangeefster veel had gedronken en onvast ter been was. De aangifte staat op zichzelf. Daarom moet vrijspraak volgen.
Verdachte heeft de overtreding van het huisverbod (zaak D, feit 1) bekend. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de mishandeling (feit 2) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte moet worden vrijgesproken van de vernielingen (feit 3). Het dossier geeft geen duidelijkheid of er überhaupt vernielingen zijn gepleegd. Het bevat geen waarneming van de politie en ook geen foto’s van vernielingen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle tenlastegelegde feiten zijn bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De aangiftes van bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 8 mei 2017 worden ondersteund door de bevindingen van de politie, die heeft gehoord dat verdachte op het moment van aanhouding nog steeds bedreigingen richting het winkelpersoneel uitte. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij half Nederlands verstaat en spreekt. Mede daarom volgt de rechtbank de stelling van de verdediging dat de bedreigingen in de Nederlandse bewoordingen niet aannemelijk zijn niet. De kopstoot aan [slachtoffer 1] kan ook worden bewezen op basis van zijn aangifte en de verklaring van zijn collega [slachtoffer 2] .
Ditzelfde geldt voor de mishandeling van [slachtoffer 3] op 17 september 2018, gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3] en getuige [getuige] , die de mishandeling heeft waargenomen.
De verklaring van [slachtoffer 4] over de mishandeling op 17 januari 2020 vindt steun in het letsel dat de politie ter plaatse bij [slachtoffer 4] heeft gezien, de omstandigheid dat verdachte op dat moment bij [slachtoffer 4] aanwezig was en dat de buurman veel geschreeuw heeft gehoord, waaruit blijkt dat [slachtoffer 4] pijn had en losgelaten wilde worden. De rechtbank acht tegen deze achtergrond bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] op deze datum heeft mishandeld door haar in het gezicht en op de arm te slaan. Voor het oordeel dat verdachte [slachtoffer 4] ook bij haar haren heeft gepakt en haar hoofd tegen de muur heeft geslagen ziet de rechtbank onvoldoende bewijs. De rechtbank zal verdachte in zoverre vrijspreken.
Ten aanzien van de mishandelingen in de periode van 9 mei 2020 tot en met 11 mei 2020 stelt de rechtbank vast dat het dossier foto’s bevat van het letsel van [slachtoffer 4] en dat daarmee haar aangiftes worden ondersteund. Zij heeft tweemaal aangifte gedaan en verdachte heeft een tijdelijk huisverbod wegens huiselijk geweld opgelegd gekregen. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 4] bij haar schouders heeft vastgepakt en stevig heeft vastgehouden. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien hoe het letsel van [slachtoffer 4] anders kan zijn ontstaan dan door toedoen van verdachte.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, volgt uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte tenslotte, dat ook de vernieling van een slinger met lampjes van aangeefster [slachtoffer 5] bewezen kan worden verklaard. Zijn verklaring dat hij onmiddellijk wilde vluchten via het dak en het open raam is in lijn met de verklaring van aangeefster [slachtoffer 5] die hem op het dak hoorde rennen. Verdachte was in paniek op de vlucht voor de politie en schrok van zijn buurvrouw. In deze gemoedstoestand moet hij in zijn poging om via het open raam te vluchten de slinger met lampjes hebben vernield. Dat het dossier geen foto’s van de vernielde goederen bevat leidt, gelet op het voorgaande niet tot een andere conclusie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar oordeel dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 8 mei 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd:
"I am going to kill you!" en "Fuck you" en "ik zal jullie gezicht niet vergeten, ik kom zeker voor jullie terug. Hoe lang zal ik vast zitten twee drie uurtjes." en "Fuck you all, motherfuckers, you are dead." en "I shoot you, I kill you, when i get out of the jail i will shoot you motherfuckers, believe it i will do that." en opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, hand in de richting van [slachtoffer 1] een zogenoemde snijdende beweging langs zijn, verdachtes keel, heeft gemaakt;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 8 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een kopstoot te geven tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , waardoor [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van zaak A, feit 3 (gevoegde zaak: zaak B):
op 17 september 2018 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 3] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met gebalde vuist slaan in het gezicht en trappen tegen het bovenlichaam, waardoor [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van zaak C:
op 17 januari 2020 te Amsterdam zijn levensgezel, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door:
- in het gezicht en op de arm van [slachtoffer 4] te slaan;
ten aanzien van zaak D, feit 1:
als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 11 mei 2020 te Amsterdam in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres] , heeft betreden en zich in en in nabijheid van die woning heeft opgehouden en contact heeft opgenomen met één van de in dat huisverbod genoemde personen;
ten aanzien van zaak D, feit 2:
in de periode van 9 mei 2020 tot en met 11 mei 2020 op meerdere tijdstippen te Amsterdam, zijn levensgezel, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door:
- meermalen met kracht met gebalde vuist op het gezicht en borst en been van [slachtoffer 4] te slaan en
- met kracht de keel van [slachtoffer 4] vast te pakken en dicht te knijpen en
- met kracht de haren van [slachtoffer 4] vast te pakken en vast te houden;
ten aanzien van zaak D, feit 3:
in de periode van 9 mei 2020 tot en met 11 mei 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een slinger met lampjes die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 5] , toebehoorde, heeft vernield.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van voorarrest, een contactverbod met [slachtoffer 4] en een locatieverbod voor het adres waar [slachtoffer 4] staat ingeschreven of verblijft, beide voor een jaar.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en het overige strafdeel voorwaardelijk op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, meerdere mishandelingen en vernieling. Dit zijn vervelende feiten, waarbij telkens andere personen het slachtoffer zijn geworden. Het winkelpersoneel voelde zich ernstig bedreigd en [slachtoffer 1] heeft pijn ondervonden van de kopstoot. Zij deden gewoon hun werk. De rechtbank rekent verdachte zijn gedrag tegen deze achtergrond zwaar aan. Ook ten aanzien van [slachtoffer 3] heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit. Deze mishandeling vond bovendien buiten plaats op de openbare weg, waardoor omstanders ongewild getuige waren van dit feit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van een tijdelijk huisverbod. Hij heeft hiermee in ieder geval het openbaar gezag ondermijnd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de waarde van het huisverbod niet zag, omdat de begeleider van [slachtoffer 4] telkens een beroep deed op hem om [slachtoffer 4] niet alleen te laten. Uit het dossier blijkt dat als er niemand bij [slachtoffer 4] in huis is, zij gaat drinken in het park en erg vervelend wordt. Dit door de hulpverlening gedane beroep op verdachte zou het voor verdachte lastig hebben gemaakt zich aan huisverbod te houden. De rechtbank ziet dit anders. Hoewel de rechtbank er oog voor heeft, dat vanuit de hulpverlening van [slachtoffer 4] regelmatig een beroep op verdachte is gedaan, volgt uit het dossier ook dat de relatie met [slachtoffer 4] zeer problematisch verliep. Op het moment dat het huisverbod werd opgelegd, heeft de politie heel duidelijk aan verdachte uitgelegd wat het huisverbod inhield en dat verdachte liet merken dat hij dit exact begreep. Een huisverbod wordt - ook in dit geval - niet voor niets opgelegd. Verdachte had zich na het opleggen daarvan te houden aan de namens de burgemeester gegeven beslissing, hoe moeilijk dit hem ook viel gelet op zijn gevoelens voor [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van [slachtoffer 4] is sprake geweest van huiselijk geweld. Daar staan extra zware straffen op gesteld. De partner van verdachte moet zich in de sfeer van de huiselijke omgeving immers bij uitstek veilig kunnen voelen. De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld hiervan nog langdurig psychische problemen kunnen ondervinden. Uit het dossier en hetgeen op zitting is besproken volgt dat [slachtoffer 4] ook (onder meer) een alcoholprobleem had en daardoor behoorlijk agressief kon reageren. Dit is echter geen rechtvaardiging om ook geweld te gebruiken. Niet is gebleken dat er sprake was van een noodweersituatie.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte van 13 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte door de politierechter is veroordeeld op 11 mei 2017 en een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen op 9 december 2019. Dit betekent dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook weegt de rechtbank mee dat in zaak A sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Verder heeft de rechtbank oog voor de ontwikkeling die verdachte in zijn leven heeft doorgemaakt. Gebleken is dat verdachte voorheen jarenlang in parkjes leefde, alles gebruikte wat hij kon vinden, sterke drank dronk, niet werkte, geen relatie had en geen contact had met zijn familie uit [geboorteland Polen] . De raadsvrouw heeft toegelicht dat verdachte een verloren man was, maar dat hij de hulpverlening heeft aangegrepen en dat zijn leven daardoor in positieve zin is veranderd. Hij heeft reguliere banen gevonden en gebruikt geen harddrugs meer. Verdachte erkent dat hij een alcoholprobleem heeft en werkt daar nog steeds aan. De rechtbank ziet dat verdachte in deze zin van ver is gekomen en dat hij de goede kant op gaat, maar heeft ook nog zorgen, in het bijzonder over het contact met [slachtoffer 4] , dat steeds aanleiding lijkt te geven tot problemen.
Al met al vindt de rechtbank daarom een gevangenisstraf passend, maar zal een deel voorwaardelijk opleggen, als stok achter de deur met bijzondere voorwaarden om te voorkomen dat verdachte weer contact opneemt met [slachtoffer 4] . De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden opleggen, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van zaak A, feit 2 en feit 3 (gevoegde zaak: zaak B):
mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van zaken C en D, feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel,meermalen gepleegd
ten aanzien van zaak D, feit 1:
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met artikel 2, van de Wet tijdelijk huisverbod
ten aanzien van zaak D, feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zeven maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
twee maandenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
  • verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • verdachte mag gedurende
  • verdachte mag gedurende
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. A.K. Glerum, D.W. van Putten – de Waard rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.