ECLI:NL:RBAMS:2020:4500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
13/136314-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van harddrugs en witwassen

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer één kilo cocaïne en ongeveer vijf kilo MDMA, evenals het medeplegen van witwassen van geldbedragen. De zaak kwam ter terechtzitting op 27 augustus 2020, waar de officier van justitie, mr. K. Hara, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 19 mei 2020 in Amsterdam aangetroffen in een woning waar een grote hoeveelheid drugs en contant geld werd gevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank achtte het medeplegen van het aanwezig hebben van de drugs bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het witwassen van de geldbedragen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij hiervan op de hoogte was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 21 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter mr. M.J.E. Geradts en de rechters mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.M. Breugem.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/136314-20
Datum uitspraak: 10 september 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Hara en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 19 mei 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer één kilo cocaïne en ongeveer vijf kilo MDMA;
2. medeplegen van witwassen van geldbedragen ter hoogte van € 1.800,- en € 2.920,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte is aangetroffen in een woning aan de [adres], waar een grote hoeveelheid drugs is gevonden. Uit het dossier blijkt dat hij samen met twee anderen in de woning verbleef en de woning aan (één van) hen werd verhuurd. Van de huurder wordt geachte bekend te zijn met datgene dat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd die het tegendeel kan bewijzen. Hij heeft zelfs verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de drugs. Daarmee kan worden staat vast dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen.
Zowel verdachte als medeverdachten hadden beschikkingsmacht over de drugs en zij waren allen in de gelegenheid om te bepalen wat er met de drugs zou gebeuren. De drugs bevonden zicht daarmee in de machtssfeer van alle verdachten. Daar komt bij dat door de hele woning aantekeningen en cocaïneresten zijn gevonden. Alles in onderling verband en samenhang bezien valt hieruit af te leiden dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. Verdachte heeft zich kortom schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de grote hoeveelheid contant geld en de wijze waarop het geld is verspreid door de woning een sterke indicatie is voor een criminele herkomst van de aangetroffen geldbedragen. Nu is gebleken van een grote hoeveelheid drugs in de woning en het Openbaar Ministerie ervan uitgaat dat verdachte daarvan wist, is dat voldoende om een illegale herkomst van de geldbedragen aan te nemen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat ondanks de verklaring van verdachte, dat hij de verantwoordelijkheid ten aanzien van de drugs op zich neemt, niet kan worden bewezen dat verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Uit het dossier is namelijk niet gebleken dat verdachte enige beschikkingsmacht over de verdovende middelen heeft gehad. Verdachte verbleef pas kort in de woning en heeft ontkend zich met drugshandel bezig te hebben gehouden. Er liepen steeds voor hem onbekende mensen de woning in en uit. In de slaapkamer waar verdachte is aangetroffen, slaapkamer 1, is alleen een gebruikershoeveelheid drugs aangetroffen. Uit de aanwezige telefoons in die slaapkamer is ook niet gebleken dat verdachte zich bezig hield met drugshandel. Verder zijn geen dacty of dna sporen van verdachte aangetroffen en is niet bekend wie de in de woning aangetroffen aantekeningen waarvan de politie vermoedt dat dit een drugsadministratie is, heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen geldbedragen. Beide bedragen lagen niet in de slaapkamer van verdachte, noch lagen deze in het zicht. Op grond van het dossier kan daarom niet worden bewezen dat verdachte deze bedragen voorhanden heeft gehad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) inhoudende dat “de [adres] een
stashlocatieis voor verdovende middelen”, heeft op 19 mei 2020 een doorzoeking in de woning op dat adres plaatsgevonden. In de woning werd – in een afgesloten poef in de woonkamer – 998 gram cocaïne en 4,99 kilogram MDMA aangetroffen. Verdachte bevond zich ten tijde van de doorzoeking in slaakkamer 1. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden respectievelijk in de woonkamer en in slaapkamer 2 aangetroffen. In de keuken zijn resten cocaïne aangetroffen en op verschillende plekken in de woning zijn aantekeningen gevonden.
Naast de verdovende middelen werden verschillende geldbedragen in beslag genomen. In slaapkamer 2 werd een bedrag ter hoogte van € 1.800,- aangetroffen en in een laars in de kast in een berging werd € 2.920,- aangetroffen.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van de drugs en dat hij de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs.
De rechtbank is van oordeel dat de drugs zich ook in de machtssfeer van verdachte bevonden. Hij heeft feitelijke handelingen verricht met betrekking tot de drugs, door daarvan met zijn telefoon foto’s te maken en die naar een vriend te sturen. Verder zijn er in de woning, waar verdachte al anderhalve maand verbleef, op meerdere plekken cocaïneresten aangetroffen. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken duidelijk dat verdachte in ieder geval in enige mate zeggenschap moet hebben gehad over de drugs.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte samen met anderen in de woning verbleef. Op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn gesprekken aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] nauw en bewust hebben samengewerkt en dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid harddrugs.
3.3.3.
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De onder feit 2 genoemde geldbedragen waren verstopt en lagen niet in het zicht van verdachte. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld aan wie deze geldbedragen toebehoorden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze geldbedragen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Ten aanzien van feit 1:
op 19 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer een (1) kilo cocaïne en ongeveer vijf (5) kilo MDMA, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de rol van verdachte. Hij was slechts aanwezig in de woning en er is geen sprake van een organisatie. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte
first offenderis. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte geen aanspraak zal kunnen maken op detentiefasering.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal bijna zes kilogram harddrugs. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs moet aangenomen worden dat deze bestemd waren voor de handel. Dergelijke harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen zijn gemoeid.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 31 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat als uitgangspunt bij het voorhanden hebben van zes kilo harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden geldt. De rechtbank vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten. Gelet hierop en wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen vindt de rechtbank dat een forse straf dient te volgen. De rechtbank ziet geen redenen om van dit uitgangspunt af te wijken.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen
- geldbedrag € 1.800,- (goednummer 5919657);
- geldbedrag € 2.920,- (goednummer: 5919675);
- telefoontoestel (Apple, zilver) (goednummer: 5919655);
- telefoontoestel (Samsung, zwart) (goednummer: 5919656).
Van de geldbedragen met goednummers 5919657 en 5919675 en het telefoontoestel met goednummer 5919655 is niet komen vast te staan aan wie deze goederen toebehoren. Deze goederen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
9.1.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de telefoon (Samsung, zwart) met goednummer 5919656, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp – gelet op de daarop aangetroffen foto’s - het bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
21 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdtelefoontoestel (Samsung, zwart) (goednummer: 5919656).
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
- geldbedrag € 1.800,- (goednummer 5919657);
- geldbedrag € 2.920,- (goednummer: 5919675);
- telefoontoestel (Apple, zilver) (goednummer: 5919655).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2020.
[...]