ECLI:NL:RBAMS:2020:450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
13/244913-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernielingen door verdachte met psychische stoornis

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2020, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 oktober 2019 voorwerpen uit zijn woning naar beneden heeft gegooid, waarbij hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de aangever heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging en vernieling van een ruit en brandblusser, omdat het bewijs daarvoor ontbrak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij ontoerekeningsvatbaar is voor de bewezen feiten. Hierdoor is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de Nationale Politie, is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/244913-19
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijk verblijvend op het adres:
[verblijfadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.K.M. Thuijs naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
het vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken van onder meer een voordeur en een muur van woningstichting [naam woningstichting] op 10 oktober 2019 in Amsterdam;
Feit 2:
het vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken van een muur van een cel van de politie op 13 oktober 2019 in Amsterdam;
Feit 3:
het vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken van onder meer een ruit en een brandblusser van woningstichting [naam woningstichting] op 9 oktober 2019 in Amsterdam;
Feit 4:
bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 9 oktober 2019 in Amsterdam;
Feit 5:
het vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken van ramen en panelen van woningstichting [naam woningstichting] op 7 oktober 2019 in Amsterdam;
Feit 6:
primair:poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] op 7 oktober 2019 in Amsterdam;
subsidiair:mishandeling van [slachtoffer 3] op 7 oktober 2019 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Oordeel van de rechtbank
4.1.1.
Ten aanzien van het in onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – alleen het beschadigen van een voordeur en een muur van woningstichting [naam woningstichting] bewezen.
4.1.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het onbruikbaar maken van een cel van de politie bewezen, mede gelet op de verklaring van verdachte.
4.1.3.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of wegmaken van onder meer een ruit en een brandblusser niet bewezen. Het dossier bevat in het geheel geen stukken die betrekking hebben op deze verdenking.
4.1.4.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – de bedreiging niet bewezen, omdat het dossier geen stukken bevat op grond waarvan de pleegdatum en de betrokkenheid van verdachte kunnen worden vastgesteld.
4.1.5.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het vernielen en beschadigen van ruiten en panelen van woningstichting [naam woningstichting] bewezen, mede gelet op de verklaring van verdachte.
4.1.6.
Ten aanzien van het onder 6 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw – de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever bewezen. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 oktober 2019 weliswaar de controle over zichzelf was verloren en vanuit zijn woning verschillende voorwerpen naar beneden heeft gegooid, maar dat hij deze niet naar of op aangever heeft gegooid. Gelet op deze verklaring ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat verdachte allerlei voorwerpen uit het raam van zijn woning op de eerste verdieping van een appartementencomplex heeft gegooid, waaronder een wasrek, een keyboard, een stoel en glaswerk, terwijl aangever op dat moment op straat onder de woning van verdachte stond. Bovendien volgt uit de beschrijvingen van de videobeelden dat verdachte en aangever over en weer naar elkaar hebben geschreeuwd, waarbij verdachte ondertussen (in ieder geval) een wasrek en glaswerk “
in de richting van aangever” heeft gegooid. Tot slot heeft aangever verklaard dat – hoewel de meeste voorwerpen hem niet hebben geraakt omdat hij ze kon ontwijken – hij door (ten minste) één van de voorwerpen is geraakt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verdachte met zijn gedragingen – in het bijzonder het naar beneden gooien van zware, grote en breekbare voorwerpen in de richting van aangever – willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door één of meer van deze voorwerpen zou worden geraakt en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarom acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1
op 10 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk:
- een voordeur van het perceel [nummer] en
- een muur,

die aan woningstichting [naam woningstichting] toebehoorden, heeft beschadigd;

2
op 13 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een cel van het cellencomplex gelegen aan [adres 2] , die aan Politie Eenheid [plaats] toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
5
op 7 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk ruiten en panelen, die aan woningstichting [naam woningstichting] toebehoorden, heeft vernield en/of beschadigd;
6
op 7 oktober 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, van boven naar beneden een wasrek, een keyboard, een stoel en een fles vodka, mokken, glazen en borden in de richting van die [slachtoffer 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De rechtbank is van oordeel dat de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar zijn. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Bij de beantwoording van de vraag naar de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psychiater J. van der Meer van 17 december 2019 en op de Pro Justitia rapportage van GZ-psycholoog J. Yntema van 7 januari 2020.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de ten laste gelegde feiten. Uit de rapportages komt naar voren dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Deze stoornis leidt tot een paranoïde gedachtegang, agitatie en achterdocht. Daarnaast is sprake van een (matig) ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Beide deskundigen zijn van mening dat het zeer waarschijnlijk is dat deze stoornissen ook tijdens de ten laste gelegde feiten bestonden en dat de gedragskeuzes van verdachte hierdoor zijn beïnvloed. Door de psychose ondervond verdachte ernstige verwardheid en gedragsproblemen. De agitatie, achterdocht en waanachtige denkvormen van verdachte – bijvoorbeeld de overtuiging dat verdachte werd beschoten met een laser en dat hij een ander moest beschermen tegen een aanval – leidden vervolgens tot boosheid en agressie. Omdat het waarnemingsvermogen van verdachte vertroebeld was, kon hij geen weloverwogen gedragskeuzes maken. Gelet op voorgaande omstandigheden heeft zowel de psycholoog als de psychiater geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare. Daaruit volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de bewezen geachte feiten wegens de ziekelijke stoornis niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dat betekent dat verdachte niet strafbaar is voor deze feiten en dus zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vervolgens houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 19-7196, die op 23 december 2019 door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem is behandeld, een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) (oud) is verleend. Op grond van deze machtiging bestaat de bevoegdheid verdachte tot en met 23 juni 2020 in een psychiatrisch ziekenhuis te laten verblijven. Verdachte is op grond van deze machtiging per 7 januari 2020 opgenomen bij een vestiging van [instelling] .
Op 1 januari 2020 is de Wet forensische zorg (Wfz) in werking getreden. Op grond van artikel 2.3 Wfz kan de strafrechter (onder meer) een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) afgeven. Zo’n zorgmachtiging kan worden verleend indien – kort gezegd – het gedrag van een verdachte als gevolg van zijn psychische stoornis tot “
ernstig nadeel” leidt (waaronder ook wordt verstaan: het bestaan van een aanzienlijk risico op gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen). Indien een zorgmachtiging is verleend, bestaat de bevoegdheid aan een verdachte verplichte zorg te verlenen met het doel dat ernstig nadeel af te wenden. Dat betekent – kort gezegd – dat met een zorgmachtiging hetzelfde doel wordt nagestreefd als met een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 Wet Bopz (oud). Bovendien is met de voorlopige machtiging dus al voorzien in de zorg die verdachte op grond van een zorgmachtiging kan worden verleend. In dit kader is tot slot van belang dat een zorgmachtiging – eveneens – voor een maximale duur van zes maanden kan worden afgegeven.
Gelet op het voorgaande – en in het bijzonder gelet op de duur van de verleende voorlopige machtiging – ziet de rechtbank geen reden tot het afgeven van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 2.3 Wfz.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [naam] (namens Nationale Politie, eenheid [plaats] )
De benadeelde partij [naam] vordert – namens Nationale Politie, eenheid [plaats] –
€ 58,08 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie en raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat deze niet toereikend is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat aan verdachte geen (straf of) maatregel is opgelegd.
Conclusie
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de onder 1, onder 2, onder 5 en onder 6 primair ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 6:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,niet strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij
[naam](namens Nationale Politie, eenheid [plaats] ) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2020.
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]
[…]
[…]