ECLI:NL:RBAMS:2020:4495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
13/136297-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van harddrugs en witwassen van geldbedragen

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer één kilo cocaïne en ongeveer vijf kilo MDMA, alsook van het witwassen van geldbedragen. De zaak kwam ter terechtzitting na een doorzoeking op 19 mei 2020 in een woning te Amsterdam, waar de verdachte en medeverdachten aanwezig waren. Tijdens deze doorzoeking werden aanzienlijke hoeveelheden drugs en contant geld aangetroffen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de drugs en de geldbedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de drugs, gezien zijn verblijf in de woning en de aangetroffen communicatie op zijn telefoon. De rechtbank achtte het medeplegen van het voorhanden hebben van de drugs bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het witwassen van de geldbedragen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij hiervan op de hoogte was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 22 maanden op voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/136297-20
Datum uitspraak: 10 september 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Hara en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.D.W. Siccama naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 19 mei 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer één kilo cocaïne en ongeveer vijf kilo MDMA;
2. medeplegen van witwassen van geldbedragen ter hoogte van € 1.800,- en € 2.920,-;
3. witwassen van een geldbedrag ter hoogte van € 4.550,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Verdachte is aangetroffen in een woning aan de [adres], waar een grote hoeveelheid drugs is gevonden. Uit het dossier blijkt dat verdachte samen met twee anderen in de woning verbleef en de woning aan (één van) hen werd verhuurd. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een huurder van een woning geacht wordt bekend te zijn met datgene dat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de huurder een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Een dergelijke verklaring is door verdachte niet gegeven. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over zijn verblijf in de woning is tegenstrijdig met de verklaringen van de medeverdachten. In de slaapkamer waar verdachte sliep, is een PGP-telefoon aan een oplader aangetroffen. De gesprekken in deze telefoon gaan over de handel in verdovende middelen en de woning aan de [adres]. In de keuken van de woning zijn verder cocaïneresten aangetroffen. Gelet op deze bevindingen kan worden aangenomen dat verdachte samen met zijn medeverdachten wetenschap had van de verdovende middelen en dat zij daarover beschikkingsmacht hadden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de grote hoeveelheid contant geld en de wijze waarop het geld is verspreid door de woning een sterke indicatie is voor een criminele herkomst van de aangetroffen geldbedragen. Verdachte heeft geen aannemelijke en verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit bedrag in de jaszak van verdachte is aangetroffen. Gelet op de hoeveelheid drugs die in de woning is aangetroffen, zou verdachte ook voor de (legale) herkomst van dit bedrag een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring moeten geven. Die verklaring is uitgebleven. Ook dat geld is van misdrijf afkomstig.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Verdachte verbleef nog maar één nacht in de woning waar de drugs zijn aangetroffen. De drugs lagen bovendien in een afgesloten poef en dus niet in het zicht en het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte wist van de aanwezigheid van die drugs. Daar komt bij dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard de verantwoordelijkheid te nemen voor de aangetroffen drugs en dat verdachte niets wist van de aangetroffen drugs. Deze verklaring wordt ondersteund door hetgeen is aangetroffen op de telefoon die vermoedelijk in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1]. Op de telefoon die naast verdachte in bed is aangetroffen, is niets belastend aangetroffen. De twee telefoons op het nachtkastje in de slaapkamer van verdachte zijn niet van hem. Ook de aantekeningen en de notities zijn op geen enkele manier te herleiden naar verdachte. Op grond van het dossier kan daarom niet worden gesteld dat verdachte enige wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad van de aangetroffen verdovende middelen of dat er sprake is geweest van enig medeplegen ten aanzien van het aanwezig hebben van de verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de in slaapkamer 2 en in de berging aangetroffen geldbedragen.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde geldbedrag, dat in de jaszak van verdachte is aangetroffen, heeft verdachte vanaf het begin verklaard dat hij een groot contant geldbedrag bij zich droeg, omdat hij anders niet door Europa kon reizen. Verdachte heeft niets te maken met de aangetroffen verdovende middelen en er bestaan geen andere feiten of omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Er is daarom onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen en dus moet vrijspraak volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) inhoudende dat “de [adres] te Amsterdam een
stashlocatieis voor verdovende middelen”, heeft op 19 mei 2020 een doorzoeking in de woning op dat adres plaatsgevonden. In de woning werd – in een afgesloten poef in de woonkamer – 998 gram cocaïne en 4,99 kilogram MDMA aangetroffen. Verdachte bevond zich ten tijde van de doorzoeking in slaapkamer 2. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werden respectievelijk in de woonkamer en in slaapkamer 1 aangetroffen. In de keuken zijn resten cocaïne aangetroffen en op verschillende plekken in de woning zijn aantekeningen gevonden.
In de kamer waar verdachte lag te slapen zijn onder andere een BQ Aquarius telefoon aan een oplader en een geldbedrag van € 1.800,- aangetroffen. Verder is in een laars in de kast in een berging € 2.920,- aangetroffen en in de jas van verdachte werd een geldbedrag van € 4.550,- gevonden.
3.3.2.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Verdachte heeft verklaard dat hij pas twee dagen in de woning aan de [adres] verbleef en dat hij geen wetenschap had van de aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte de huurder is van de woning. Zij zouden daar al 1,5 maand verblijven. Dat komt ook overeen met de Whatsapp-berichten die de politie op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangetroffen, waaruit kan worden afgeleid dat de woning waarschijnlijk eind maart is gehuurd. In de slaapkamer van verdachte is verder voornoemde BQ Aquarius telefoon aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat deze telefoon in gebruik was bij verdachte. Deze telefoon lag aan de oplader terwijl verdachte lag te slapen. Dit duidt op het gebruik van deze telefoon.
Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoon een zogenoemde PGP-telefoon betreft. Deze telefoon is voorzien van onder andere het IMEI nummer [imei nummer]. In het onderzoek 26Lemont is het vermoeden ontstaan dat de gebruiker van het account [account 1] zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Uit verder onderzoek is gebleken dat ‘[account 1]’ in de periode tussen 1 april 2020 en 1 mei 2020 veelvuldig contact heeft gehad met de gebruiker van het account [account 2]. Bijna al deze berichten gingen over de handel in verdovende middelen, de werkwijze met betrekking tot de handel in verdovende middelen en het geld dat daarmee verdiend werd. Uit de chats van ‘[account 2]’ is gebleken dat de gebruiker van dit account gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon met IMEI-nummer [imei nummer], zijnde de telefoon die naast verdachte is aangetroffen. Ook is gebleken dat ‘[account 2]’ veelvuldig heeft gecommuniceerd in de Albanese taal en ‘[account 2]’ noemt op 11 mei 2020 de [adres] in een chat. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het account ‘[account 2]’. Gelet op het feit dat verdachte de huurder van de woning was en gebruik maakte van een telefoon waarmee over handel in verdovende middelen werd gecommuniceerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij hierover ook beschikkingsmacht had. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte samen met anderen in de woning verbleef. Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij verantwoordelijkheid neemt voor de drugs, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt. Verdachte heeft zich daarom schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid harddrugs.
3.3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De onder feit 2 genoemde geldbedragen waren verstopt en lagen niet in het zicht van verdachte. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij niet wist van de aangetroffen geldbedragen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld aan wie deze geldbedragen toebehoorden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze geldbedragen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
3.3.4.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag van € 4.550,- van hem is. De hoogte en de samentelling van het geldbedrag van € 4.550,-, te weten 1x 100 euro en 89x 50 euro, en het aantreffen hiervan in een woning waar ook een handelshoeveelheid harddrugs en een telefoon met communicatie omtrent de handel in drugs werden aangetroffen, rechtvaardigen het vermoeden van witwassen.
Het voorgaande betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat hij het geldbedrag bij zich droeg om door Europa te kunnen reizen en dat hij het geld heeft geleend van twee vrienden. Verdachte heeft niet willen verklaren wie deze vrienden zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een concrete en verifieerbare verklaring. De rechtbank legt deze verklaring dan ook ter zijde. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 19 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer een (1) kilo cocaïne en ongeveer vijf (5) kilo MDMA;
Ten aanzien van feit 3:
op 19 mei 2020, te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 4.550 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden dat verdachte een
first offenderis.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal bijna zes kilogram harddrugs. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs moet aangenomen worden dat deze bestemd waren voor de handel. Dergelijke harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen zijn gemoeid. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 31 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat als uitgangspunt bij het voorhanden hebben van zes kilo harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden geldt. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten geldt voor witwassen van een geldbedrag tot € 10.000,- ten hoogste een gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank neemt dit alles als uitgangspunt. De rechtbank vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten. Gelet hierop vindt de rechtbank dat een forse straf dient te volgen. De rechtbank acht om die reden een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen
- geldbedrag (ter hoogte van € 100,-), goednummer: 5919795;
- geldbedrag (ter hoogte van € 4.450,-), goednummer: 5919798;
- telefoontoestel (Samsung met doorzichtige hoes), goednummer: 5919667;
- telefoontoestel (BQ, aan oplader), goednummer: 5919665;
- telefoontoestel (Apple iPhone, wit), goednummer: 5919668.
Van het telefoontoestel (Apple iPhone, wit) met goednummer 5919668 is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan aan wie deze toebehoort. Dit goed zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het telefoontoestel (Samsung met doorzichtige hoes) met goednummer 5919667 zal worden geretourneerd aan verdachte.
9.1.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de telefoon (BQ Aquiarius) met goednummer 5919665, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder feit 1 bewezen geachte is begaan.
Ook de inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen (goednummers 5919795 en 5919798), die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien ten aanzien van deze geldbedragen het onder feit 3 bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
22 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- geldbedrag (ter hoogte van € 100,-), goednummer: 5919795;
- geldbedrag (ter hoogte van € 4.450,-), goednummer: 5919798;
- telefoontoestel (BQ, aan oplader), goednummer: 5919665.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan het telefoontoestel (Samsung met doorzichtige hoes) met goednummer: 5919667.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het telefoontoestel (Apple iPhone, wit), goednummer: 5919668.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2020.
[...]