ECLI:NL:RBAMS:2020:449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
13.234245.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van harddrugs met bijzondere voorwaarden

Op 22 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 september 2019 in Amsterdam werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk verschillende soorten verdovende middelen heeft vervoerd, waaronder MDMA, amfetamine, cocaïne en 2C-B. De zaak kwam ter terechtzitting op 8 januari 2020, waar de officier van justitie, mr. A. Lobregt, een gevangenisstraf van zestig dagen eiste, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. V. Poelmeijer, pleitte voor een taakstraf van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid verdovende middelen, wat een dealerindicatie met zich meebracht. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder met harddrugs in aanraking is gekomen en dat hij tijdens zijn aanhouding ook contant geld en middelen voor het verpakken van drugs bij zich had. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie passend geacht en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een taakstraf van zestig uren opgelegd, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De in beslag genomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard, aangezien deze uit de baten van het bewezen geachte feit zijn verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/234245-19 (Promis)
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
verblijvend op het adres:
[verblijfadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 111,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 303 tabletten/pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 22,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- 29,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 16,8 gram (overeenkomend met 114 tabletten) , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – het vervoeren van de verschillende soorten verdovende middelen bewezen, mede gelet op de verklaring van verdachte.
De rechtbank merkt op dat – hoewel in de kennisgeving van inbeslagneming staat vermeld dat onder goednummer 5813802 22 zakjes “
wit poeder” in beslag genomen zijn – de rechtbank uitgaat van de in het rapport van de Dienst Regionale Recherche (Laboratorium Forensische Opsporing) van 9 oktober 2019 genoemde 24 zakjes (met daarin in totaal 22,5 gram amfetamine). Hiertoe overweegt de rechtbank dat de officier van justitie op de terechtzitting heeft toegelicht dat de politie op straat vaak een eerste telling doet, waarna de in beslag genomen stoffen in het forensisch laboratorium secuur worden nageteld en gewogen. Daardoor kan het voorkomen dat de eerste telling enigszins afwijkt van de daadwerkelijk bij verdachte aangetroffen – en gewogen – hoeveelheid verdovende middelen. De raadsman van verdachte heeft hier geen opmerkingen over gemaakt, zodat de rechtbank uitgaat van de hoeveelheid amfetamine die is aangetroffen in de 24 zakjes die zijn onderzocht in voornoemd laboratorium.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 29 september 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd
- 111,2 gram MDMA en
- 303 tabletten/pillen MDMA en
- 22,5 gram amfetamine en
- 29,1 gram cocaïne en
- 16,8 gram, overeenkomend met 114 tabletten, 2C-B.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarde meldplicht en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, te vervangen door dertig dagen hechtenis.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.360,-, te vervangen door 33 dagen hechtenis; deze geldboete komt overeen met de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarde meldplicht.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid verdovende middelen. Bovendien had verdachte tijdens zijn aanhouding ook een grote hoeveelheid contant geld bij zich en zijn in zijn woning een microweegschaal en een tas met kleine plastic zakjes (sealbags) aangetroffen. In dit soort zakjes worden vaak harddrugs verpakt. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een zogenaamde dealerindicatie aanwezig. Hierbij komt dat de rechtbank – anders dan de raadsman – verdachte niet ziet als een naïeve jongen die ‘slechts’ als bewaarder van de drugs is gebruikt. Ook de verklaring van verdachte dat hij de microweegschaal, plastic zakjes en drugs in bewaring heeft gekregen – onder meer gelet op waar deze goederen zijn aangetroffen – niet geloofwaardig. Daarbij komt dat verdachte toen hij nog minderjarig was ook al met 30 pillen harddrugs is aangetroffen. Verdachte is op de terechtzitting overgekomen als iemand die het klappen van de zweep kent en weet hoe het er in de drugshandel aan toe gaat.
Handel in en bezit van harddrugs moet krachtig bestreden worden, omdat het gebruik daarvan kan leiden tot verslaving en gevaar oplevert voor de gezondheid van de (vaak jonge) gebruikers. Bovendien veroorzaakt de criminaliteit die met de handel in en het gebruik van harddrugs gepaard gaat schade en overlast voor de samenleving. Verdachte heeft zich daarvan kennelijk niets aangetrokken en alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte van 6 december 2019 bekeken, waaruit blijkt dat verdachte eerder, maar niet in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum, is veroordeeld wegens het bezit van verdovende middelen. Daarom zal het strafblad niet in strafverzwarende zin worden meegenomen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een (beknopt) reclasseringsadvies van
30 september 2019 en een e-mail van de reclassering van 6 januari 2020, waarin is gerapporteerd dat de reclassering een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde meldplicht, en eventueel een taakstraf, adviseert. Ook volgt uit genoemde e-mail dat verdachte zijn meldplichtafspraken goed nakomt, hij een eigen woning heeft en werkt als evenementen- medewerker op festivals en andere evenementen.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Voor het vervoeren van
200 tot 500 gram harddrugs wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opgelegd.
De rechtbank acht – alles afwegende – de eis van de officier van justitie passend en ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken, met dien verstande dat de rechtbank geen reden ziet een geldboete op te leggen gelijk aan de in beslag genomen geldbedragen. Anders dan de officier van justitie berekent de rechtbank de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis op
17 dagen, zodat het op te leggen voorwaardelijke deel neerkomt op 43 dagen.
Beslag
Onder verdachte is – volgens de beslaglijst – in beslag genomen:
700 EUR, goednummer 5813814;
1.150 EUR, goednummer 5813815;
260 EUR, goednummer 5813816;
180 EUR, goednummer 5813817;
70 EUR, goednummer 5813841;
5 EUR, omschrijving restbedrag.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting meegedeeld dat het hiervoor met nummer 6 aangeduide restbedrag ten onrechte op de beslaglijst is opgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag inderdaad niet in beslag is genomen, omdat dit bedrag niet in een kennisgeving van inbeslagneming of een ander proces-verbaal wordt genoemd. Verdachte heeft ter terechtzitting ook niet verklaard dat dit bedrag wel onder hem in beslag is genomen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat zij over dit bedrag geen beslissing hoeft te nemen.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen geldbedragen die hiervoor zijn aangeduid met de nummers 1 tot en met 5, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die geldbedragen uit de baten van het bewezen geachte feit zijn verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
43 (drieënveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
1. zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Geeft opdracht aan Reclassering Inforsa om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
2. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot:
 een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Verklaart verbeurd:
700 EUR, goednummer 5813814;
1.150 EUR, goednummer 5813815;
260 EUR, goednummer 5813816;
180 EUR, goednummer 5813817;
70 EUR, goednummer 5813841.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2020.