ECLI:NL:RBAMS:2020:4474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
13/140698-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen, voorhanden hebben van harddrugs en vuurwapen, voorbereidingshandelingen

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 25 mei 2020 te Diemen schuldig zou hebben gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen, witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, het voorhanden hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.I. Takens. De rechtbank oordeelde dat de politie rechtmatig de woning van de verdachte is binnengetreden, ondanks het verweer van de verdediging dat er geen toestemming was gegeven. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, het witwassen van een bedrag van ongeveer € 38.500, en het voorhanden hebben van harddrugs, waaronder cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De inbeslaggenomen goederen, waaronder het vuurwapen en de verdovende middelen, zijn onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/140698-20
Datum uitspraak: 8 september 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 25 mei 2020 te Diemen schuldig heeft gemaakt aan het
1. medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen, een patroonmagazijn en munitie;
2. medeplegen van witwassen van € 38.500,00;
3. medeplegen van het voorhanden hebben van ruim 1 kilo cocaïne;
4. medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in verdovende middelen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op basis van het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten met uitzondering voor 153,66 gram poeder en/of brokjes van een materiaal bevattende cocaïne, ten laste gelegd onder feit 3.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit omdat het binnentreden van de woning waar verdachte verbleef onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Er is derhalve sprake van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359-a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Niet is duidelijk geworden dat sprake is geweest van ondubbelzinnige toestemming tot het binnentreden en zonder voorafgaande machtiging en verdenking moet de binnentreding als onrechtmatig worden beschouwd en moeten de aangetroffen goederen en gelden die op de tenlastelegging zijn opgenomen daarom uitgesloten worden van het bewijs.
De raadsman heeft verder bepleit dat als de rechtbank zijn verweer niet volgt dat partiele vrijspraak dient te volgen voor feit 1 ten aanzien van de munitie nu niet is gebleken dat verdachte hiervan wetenschap en de feitelijke heerschappij had en derhalve geen beschikkingsmacht en opzet heeft gehad op het bezit van de munitie.
Ten aanzien van feit 2, het witwassen van een bedrag van € 550,00 en een bedrag van € 5350,00 heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat het om een relatief kleine bedragen gaat waarvan een misdadige herkomst niet is gebleken.
Ten aanzien van de € 32.600, de harddrugs en de aangetroffen goederen met betrekking tot voorbereidingshandelingen heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet vast is komen te staan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het geld, de harddrugs en overige goederen. Er is derhalve geen sprake van het opzettelijk voorhanden hebben van het geld, harddrugs en goederen en verdachte heeft er geen beschikkingsmacht over gehad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het binnentreden van de woning aan het [adres]
De raadsman heeft bepleit dat de politie onrechtmatig de woning waar verdachte verbleef binnen is getreden omdat daarvoor geen uitdrukkelijke toestemming was gegeven, er geen machtiging aanwezig was en er geen sprake was van enige verdenking.
Nog afgezien van het feit dat het verweer van de raadsman niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een verweer dat gegrond is op artikel 359-a Sv waardoor reeds daarom het verweer kan worden verworpen, zal de rechtbank toch nader ingaan op het verweer.
Uit het dossier blijkt dat de politie op 25 mei 2020 onderzoek deed naar spookbewoning van de woning aan het [adres] . Als verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij deze woning aanbellen, wordt de deur open gedaan door [persoon 1] die in het gezelschap van verdachte is. Later blijkt dat ook een neef van verdachte, [persoon 2] , zich bevindt in één van de slaapkamers (waarvan de deur gesloten is). In het proces-verbaal bevindingen en later een aanvullend proces-verbaal die beide zijn opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , wordt gerelateerd dat door [persoon 1] uitdrukkelijk toestemming is gegeven om de woning binnen te treden. Nadat zij de deur had geopend, hebben de verbalisanten haar gevraagd naar haar identiteitsbewijs. [persoon 1] heeft vervolgens in de Engelse taal gezegd dat de verbalisanten de woning mochten betreden. Als de verbalisanten zich daarna in de woonkamer bevinden, ziet [verbalisant 1] in de woonkamer een patroon op de grond liggen. Daarop zijn verdachte, [persoon 1] en [persoon 2] aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de verbalisanten heeft gevraagd om een
search warrant. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat verdachte dit gedaan heeft nadat hij was aangehouden. Zowel [persoon 1] als verdachte hebben, volgens [verbalisant 1] , daarvoor op geen enkel moment gevraagd of de verbalisanten de woning wilden verlaten.
Later is door [persoon 1] verklaard dat zij de verbalisanten, nadat die hadden gevraagd naar haar identiteitsbewijs, geen toestemming heeft gegeven om de woning te betreden. Haar verklaring wordt bevestigd door [persoon 2] die heeft verklaard dat hij [persoon 1] vanuit de slaapkamer heeft horen zeggen dat de verbalisanten niet binnen mochten komen. Zowel [persoon 1] als [persoon 2] hebben hier tijdens hun verhoor bij de politie niets over gezegd en gelet op hetgeen over het binnentreden van de woning door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is gerelateerd acht de rechtbank deze verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] dan ook ongeloofwaardig.
Gelet op de genoemde processen-verbaal is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige binnentreding zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Bij het bepalen of bewezen kan worden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten heeft de rechtbank acht geslagen op de eerste verklaring van verdachte die hij heeft afgelegd bij de politie over zijn verblijf in de woning aan het [adres] . Verdachte heeft toen verklaard dat hij ongeveer een maand in de woning verbleef op het moment dat de verbalisanten op 25 mei 2020 aan de deur kwamen.
Hoewel verdachte later zijn verklaring omtrent de duur van zijn verblijf heeft veranderd en verklaard heeft dat hij pas zes à zeven dagen in de woning verbleef, gaat de rechtbank bij de verdere beoordeling van de feiten uit van de eerste verklaring van verdachte dat hij een maand in de woning verbleef.
De rechtbank doet dit mede op grond van de verklaring van [persoon 1] , die de vriendin van verdachte is, en die tijdens haar verhoor op 25 mei 2020 bij de politie verklaard heeft dat zij ongeveer een maand geleden voor het eerst in de woning is geweest. Daarnaast bevat het dossier een verklaring van een buurvrouw waaruit blijkt zij verdachte al in februari 2020 in de lift van het gebouw heeft gezien. Verder is gebleken dat er kleding van verdachte in een kledingkast in de woning aanwezig was en dat daar ook reisbescheiden gedateerd uit februari 2020 op naam van verdachte zijn aangetroffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte al langere tijd in de woning woonachtig was en beschouwt zij hem als de gebruiker en de bewoner van de woning. In die hoedanigheid wordt, volgens vaste rechtspraak, hij geacht bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Slechts wanneer verdachte aannemelijk kan maken dat dit niet het geval is, kan van voornoemd uitgangspunt worden afgeweken. Uit het hiernavolgende blijkt dat verdachte hier niet in geslaagd is.
3.3.2.1 Feit 1, voorhanden hebben van vuurwapen, patroonhouder en munitie
De rechtbank acht, naast het voorhanden hebben van het vuurwapen en de patroonhouder, welke feiten hij heeft bekend, ook bewezen dat verdachte de 26 patronen voorhanden heeft gehad. Het vuurwapen en de patroonhouder zijn door de politie op aanwijzing van verdachte aangetroffen in een keukenlade waarin ook de patronen lagen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte op de hoogte was van de gehele inhoud van de keukenlade en vindt zijn verklaring dat hij geen weet zou hebben gehad van de patronen daarom onwaarschijnlijk.
3.3.2.2 Feit 2, witwassen
Verdachte heeft erkend dat hij op de hoogte was van een geldbedrag van € 550,00 in zijn portemonnee en een bedrag van € 5350,00 in een buideltasje in de tv-kast in de woonkamer. Van de overige bedragen, samen € 32.600,00, die in een tas in een kledingkast en in een verborgen ruimte achter een spiegel in slaapkamer (3) zijn aangetroffen, zou verdachte, volgens eigen zeggen, niet op de hoogte zijn geweest.
Uit het dossier blijkt dat in de kleine slaapkamer (slaapkamer 3 in het dossier) recent een verborgen ruimte in de muur achter een spiegel is gemaakt. In deze ruimte is een geldbedrag van € 22.600,00 aangetroffen verpakt in bundels die bij elkaar werden gehouden door wit-groene elastiekjes. In diezelfde kamer is een bundel van € 10.000,00 in een tas in de kledingkast aangetroffen waarbij eveneens gebruik is gemaakt van dezelfde soort groen-witte elastiekjes. Vervolgens worden in een Gucci schoudertas van verdachte, waar ook zijn identiteitsbewijs in zat, dergelijke wit-groene elastiekjes aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de verborgen ruimte en het geld in de kledingkast. Gelet op het feit dat de kleding van verdachte in dezelfde kast is aangetroffen, zijn reisbescheiden daar lagen, er vers (gips)gruis in de kamer op de grond lag en er witte muurverf in een washok is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte, als gebruiker van de woning, kennis heeft gehad van wat er in de kledingkast lag, de verborgen ruimte in de muur en de inhoud daarvan en dat hij daarmee de beschikkingsmacht over het aangetroffen geld heeft gehad.
Nu verdachte geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is van enig misdrijf.
3.3.2.3 Feit 3, voorhanden hebben van harddrugs
De rechtbank gaat ten aanzien van de bewezenverklaring voor de aangetroffen harddrugs uit van dezelfde bewijsconstructie als bij de aangetroffen geldbedragen. De harddrugs zijn op diverse plaatsen aangetroffen in de woning, waaronder in de verborgen ruimte en onder het bed waar verdachte sliep. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de harddrugs en dat hij daarover de beschikkingsmacht heeft gehad. Wegens onvoldoende ondersteuning in het dossier voor de ten laste gelegde 1147 gram acht de rechtbank alleen een deel van 1000 gram poeder (van een materiaal bevattende cocaïne) bewezen. De 6,66 gram poeder en/of brokjes (van een materiaal bevattende cocaïne) acht de rechtbank niet bewezen nu dit is aangetroffen in de tas van [persoon 1] . Verdachte zal daarom van 153,66 gram poeder dan wel brokjes van een materiaal bevattende cocaïne worden vrijgesproken.
3.3.2.4. Feit 4 Voorbereidingshandelingen
Ook ten aanzien van de voorbereidingshandelingen neemt de rechtbank als uitgangspunt dat verdachte al langere tijd in de woning aanwezig was en dat naast de wetenschap met betrekking tot de aanwezigheid van de pakketten cocaïne en de geldbedragen, die wetenschap ook bestond ten aanzien van de Ikea-tas met daarin -onder andere- een sealapparaat, een set blauwe handschoenen die ook in de keukenlade bij het vuurwapen zijn aangetroffen, cellofaantape waarin ook de cocaïne was verpakt en de in de woonkamer aangetroffen encrypted telefoons. Onder die omstandigheden heeft verdachte voorwerpen voorhanden gehad waarvan hij wist dat die bestemd waren voor de (verdere) handel in verdovende middelen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank alle ten laste gelegde feiten alleen aan verdachte toerekent, met uitzondering van 153,66 gram (van een materiaal bevattende cocaïne). Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd zodat hij van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 25 mei 2020 te Diemen, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber 9mmx19, merk Beretta en een patroonmagazijn met munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, kaliber 9mmx19, type volmantel rondneus en munitie van categorie III, te weten 26, patronen, kaliber 9mmx18, type volmantel rondneus, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
hij op 25 mei 2020 te Diemen, een geldbedrag, te weten in totaal ongeveer 38.500 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 3:
hij op 25 mei 2020 te Diemen, opzettelijk ongeveer
- 1000 gram poeder en
- 112 gram poeder en brokjes en
- 79,4 gram poeder en brokjes en
- 2,04 gram poeder en brokjes van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad;
ten aanzien van feit 4:
hij op 25 mei 2020 te Diemen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende verdachte voorhanden gehad:
- een verborgen ruimte, en
- PGP telefoons, en
- een rode fles met het opschrift ammoniak van het merk Jumbo, en
- een sealapparaat, en
- blauwe latex handschoenen, en
- rollen met doorzichtig tape van het merk TESA, en
- een schaar, en
- een zwarte permanent marker, en
- een rol cellofaan tape van het merk Jumbo, en
- sealzakken,
goederen waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden bepleit.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In deze zaak is verdachte in beeld gekomen omdat hij zich bevond in woning die werd onderzocht vanwege spookbewoning. In de woning lagen harddrugs, verschillende geldbedragen ter waarde van
€ 38.500,00 een doorgeladen vuurwapen en munitie. Verder lagen er in de woning PGP-telefoons en allerlei andere spullen die gebruikt worden bij de handel in verdovende middelen. De combinatie van deze spullen wijst op betrokkenheid van verdachte bij de handel in harddrugs wat grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers kan opleveren. Bovendien gaat het gepaard met overlast in de samenleving en andere vormen van zeer ernstige gewelddadige criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte was in het bezit van een doorgeladen vuurwapen en munitie. Gelet op recente en regelmatig voorkomende vuurwapenincidenten in Amsterdam tilt de rechtbank zwaar aan ongeoorloofd vuurwapenbezit hetgeen ook tot uiting komt in het ‘
Amsterdamse oriëntatiepunt vuurwapens en explosieven’.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met dit Amsterdamse oriëntatiepunt en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor soortgelijke zaken.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden. Gelet op de ernst van de feiten ziet de rechtbank geen aanleiding in het voordeel van verdachte van deze oriëntatiepunten af te wijken.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een pistool, een patroon, een patroonhouder, verdovende middelen en PGP-telefoons, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het bewezen geachte en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een vacuumapparaat, sealbags en diverse geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
om een feit bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool (5922374, Kleur: 5922374, Merk: Pietro Beretta)
2 1 STK Patroon (5922378, Kleur: 5922378, Merk: Cbc)
3 1 STK Patroon (5922379, Kleur: 5922379)
4 1 STK Patroonhouder (5922419, Kleur: 5922419, Merk: Pietro Beretta)
5 1 STK Verdovende Middelen (5922436, Kleur: 5922436)
6 1 STK Verdovende Middelen (5922437, Kleur: 5922437)
7 1 STK Verdovende Middelen (5922440, Kleur: 5922440)
8 1 STK GSM (5922519, Kleur: 5922519, Merk: Bq)
9 1 STK GSM (5922520, Kleur: 5922520, Merk: Bq Aquaris X)
12 1 STK Verdovende Middelen (5922434, Kleur: 5922434)
Verklaart verbeurd:
10 1 STK Vacuumapparaat (5922789, Kleur: 5922789)
11 120 STK sealbag (5922786, Kleur: 5922786)
13 5000 EUR; IBGN 25-5-2020 (5922402, Kleur: 5922402)
14 2500 EUR; IBGN 25-5-2020 (5922407, Kleur: 5922407)
15 10000 EUR; IBGN 25-5-2020 (5922408, Kleur: 5922408)
16 5100 EUR; IBGN 25-5-2020 (5922411, Kleur: 5922411)
17 550 EUR; IBGN 25-5-2020 (5922414, Kleur: 5922414)
18 10000 EUR; IBGN 26-5-2020 (5922417, Kleur: 5922417)
19 5350 EUR; IBGN 25-5-2020 (5922422, Kleur: 5922422)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en E.M.M. Gabel, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2020.