ECLI:NL:RBAMS:2020:4402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
13/728018-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking van de rechter-commissaris over verlening status van bedreigde getuige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris die op 17 april 2020 de status van bedreigde getuige heeft verleend aan een getuige in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van betrokkenheid bij een dodelijke schietpartij op 26 januari 2018. De getuige heeft aangegeven uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem te willen verklaren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 september 2020, waarbij de verdediging grieven heeft ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De verdediging betoogde dat de beschikking vernietigd moest worden op basis van zeven grieven, waaronder de proportionaliteit van de genomen maatregelen en de motivering van de dreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris de procedure correct heeft gevolgd en dat de vrees van de getuige voor represailles gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de grieven van de verdediging verworpen en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing van de rechter-commissaris is daarmee bevestigd, en de anonimiteit van de getuige blijft gewaarborgd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/728018-18
RK: 20/2130
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking ex artikel 226a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2020, gegeven in de strafzaak tegen verdachte, genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Feiten en procesgang

Verdachte wordt er in het onderzoek 13Riverton van verdacht dat hij als schutter betrokken is geweest bij de schietpartij die op 26 januari 2018 plaatsvond in het buurthuis [naam buurthuis] , gelegen aan de [adres buurthuis] , en waarbij de 17-jarige [slachtoffer] om het leven is gekomen.
In het proces-verbaal van 5 december 2019, opgemaakt door CI-officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch, onder meer belast met bijzondere getuigentrajecten, wordt het volgende gerelateerd.
“In 2018 ben ik in contact gekomen met een getuige die een verklaring wilde afleggen over een dodelijke schietpartij die op 26 januari 2018 heeft plaatsgevonden in een (jeugd)buurthuis gelegen aan de [adres buurthuis] , waarbij [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) om het leven is gekomen.
De getuige gaf daarbij aan uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem te willen verklaren en lichtte dat toe. De getuige heeft vervolgens tegenover verbalisanten van het Team Bijzondere Getuigen – zakelijk weergegeven en ontdaan van elementen die tot het bekend worden van de identiteit van de getuige kunnen leiden – het volgende verklaard.
Ik wens een getuigenverklaring af te leggen als dat anoniem kan. Als uitkomt dat ik over deze persoon/personen heb verklaard, dan loopt mijn leven en dat van anderen gevaar.
Ik wil u iets vertellen over een man die ik ken als [naam 2] . Ik ken [naam 2] hier van de straat. [naam 2] houdt zich bezig met het plegen van liquidaties. [naam 2] werkt hierin samen met mensen uit de Bijlmer.
[naam 2] heeft gezegd dat hij een van de schutters van het buurthuis is. [naam 2] heeft die 17-jarige jongen doodgeschoten. [naam 2] en zijn mededader waren in het buurthuis op zoek naar iemand. De mensen in het buurthuis renden weg. Toen [naam 2] iemand op de grond zag liggen, die zich probeerde te verstoppen, dacht hij dat dat de persoon was die hij zocht en is gaan schieten. [naam 2] heeft met een Kalasjnikov geschoten.”
Ten aanzien van deze zogeheten ‘nettoverklaring’ van de getuige heeft de CI-officier van justitie op 9 maart 2020 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin uitleg wordt gegeven – voor zover de afscherming van de getuige dat toelaat – over de wijze waarop deze verklaring tot stand is gekomen.
Op vordering van de CI-officier van justitie, inhoudende dat ter gelegenheid van het verhoor de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden, is door de rechter-commissaris een statusverhoor afgenomen waarvan een proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen is opgemaakt.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 17 april 2020 bevolen dat ter gelegenheid van het verhoor van de getuige NN in de strafzaak tegen verdachte de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden. Daartoe is kort samengevat overwogen dat NN heeft verklaard geen verklaring af te willen leggen, tenzij de gevorderde status wordt verleend. NN vreest voor eigen leven en dat van naasten als diens identiteit bekend wordt. De rechter-commissaris acht die vrees in dit geval gerechtvaardigd en neemt daarbij de aard van de verdenking in de zaak Riverton in aanmerking. Verder weegt de rechter-commissaris de eerdere veroordelingen van verdachte mee, waaronder een zeer recente veroordeling tot 16 jaar gevangenisstraf en het beeld dat in die zaak in de strafmotivering van verdachte wordt geschetst. Ook neemt de rechter-commissaris in aanmerking de context van gewelddadige liquidaties waarbinnen ook de zaak Riverton moet worden gezien en waarvan hij ambtshalve kennis heeft. Bij een verdachte met veroordelingen en verdenkingen van dit kaliber op zijn naam is de redelijke vrees voor gewelddadige repercussies een gegeven. De rechter-commissaris ziet geen reële mogelijkheden om met minder vergaande beschermingsmaatregelen de getuige te horen zonder gevaar voor onthulling van de identiteit.
Op 29 april 2020 is door de verdediging hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking.
De rechtbank heeft bij behandeling in de raadkamer op 18 augustus 2020 gehoord de zaaksofficier van justitie en de raadslieden van verdachte, mrs. K. Canatan en S.J. Römer (hierna gezamenlijk aangeduid als de verdediging). Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling in raadkamer aanwezig te zijn.

2.Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aan de hand van zeven grieven betoogd dat de beschikking van de rechter-commissaris moet worden vernietigd. Deze grieven zullen in rubriek 4 afzonderlijk worden besproken.
Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht:
de rechter-commissaris een aanwijzing te geven om het getuigenverhoor in aanwezigheid van de verdediging te laten plaatsvinden waarbij mondeling vragen kunnen worden gesteld;
de rechter-commissaris op te dragen om de verzoeken om meer informatie niet telkens op voorhand af te wijzen, maar dat hierop gemotiveerd moet worden beslist;
te beslissen dat de informatie over de datum van de verklaring, alsmede de informatie zoals opgesomd in grief VII, wordt gedeeld met de verdediging en de rechtbank.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de beschikking van de rechter-commissaris aan alle eisen voldoet die de wet stelt en dat de rechter-commissaris op deugdelijke gronden heeft kunnen beslissen. Het hoger beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4.Beoordeling

In het kader van het onderhavige hoger beroep moet de rechtbank vaststellen of de rechter-commissaris terecht het bevel heeft gegeven dat van de eerder bedoelde getuige ter gelegenheid van zijn/haar verhoor bij de rechter-commissaris, zijn/haar identiteit verborgen wordt gehouden omdat is voldaan aan de eisen zoals vermeld in artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever met de regeling van artikel 226a Sv en verder heeft beoogd een wettelijke regeling in het leven te roepen die zowel de rechten van de bedreigde getuige als die van de verdachte in het strafproces eerbiedigt. Bij de getuige gaat het daarbij in het bijzonder om het recht op eerbiediging van het privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bij de verdachte gaat het om het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechtbank overweegt dat de toets ex artikel 226a Sv in hoger beroep beperkt van aard is. Het oordeel van de rechtbank kan immers slechts gebaseerd worden op de door de rechter-commissaris in de gegeven beschikking vermelde feiten en omstandigheden. Dat is ingegeven doordat de wetgever de beoordeling van de vraag of een persoon kan en moet worden aangemerkt als bedreigde getuige exclusief heeft opgedragen aan de rechter-commissaris. De daarbij behorende procedure heeft een besloten karakter. De persoon om wiens of wier status als mogelijk bedreigde getuige het gaat, wordt alleen door de rechter-commissaris gehoord. De door de rechter-commissaris verkregen informatie komt slechts in zeer beperkte mate ter kennis van, in dit geval, de officier van justitie, de verdediging en de rechtbank.
De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of de beslissing van de rechter-commissaris op de juiste wijze tot stand is gekomen – dat betreft een volle toets – en of de rechter-commissaris in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de veiligheid van de getuige zodanig in het geding is dat de anonimiteit gewaarborgd moet zijn. Die laatste toets is naar het oordeel van de rechtbank een terughoudende toets. Een volle toetsing zou van de rechtbank vergen eenzelfde beoordeling te verrichten van een vordering of verzoek tot het verborgen houden van de identiteit van een getuige als de rechter-commissaris heeft verricht, terwijl de rechtbank daartoe niet geëquipeerd is, en zou bovendien afbreuk doen aan de bescherming van de identiteit van de getuige.
De rechtbank stelt vast dat de beslissing van de rechter-commissaris op de juiste wijze tot stand is gekomen. De rechter-commissaris heeft, voordat hij de status van bedreigde getuige aan de getuige toekende, overeenkomstig artikel 226a lid 2 Sv de officier van justitie en de verdediging in de gelegenheid gesteld hun standpunt te geven omtrent het verborgen houden van de identiteit van de getuige. Voorts is de getuige daaromtrent gehoord. De bij de wet voorgeschreven procedure is gevolgd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechter-commissaris in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de getuige zich zodanig bedreigd kan achten dat redelijkerwijs voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, zoals artikel 226a lid 1 Sv voorschrijft.
De verdediging heeft aan de hand van zeven grieven betoogd dat de beschikking van de rechter-commissaris moet worden vernietigd.
4.1
Grief I: proportionaliteit en subsidiariteit
De verdediging stelt dat uit de beschikking blijkt dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu de rechter-commissaris zich daarover ook helemaal niet heeft uitgelaten. Wel heeft hij al bepaald dat uitsluitend schriftelijke vragen mogen worden gesteld, zonder enige poging om het verhoor middels andere, minder ingrijpende maatregelen te laten plaatsvinden, zoals het horen van de getuige met een vermomming en/of stemvervorming of middels videoverhoor. Voorts heeft de rechter-commissaris niet onderzocht of de getuige beperkt anoniem kan worden gehoord (artikel 190 Sv).
Deze grief mist feitelijke grondslag. De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van de rechter-commissaris expliciet wordt overwogen dat hij geen reële mogelijkheden ziet om met minder vergaande beschermingsmaatregelen NN als getuige te horen zonder gevaar voor onthulling van de identiteit. NN zal daarom gehoord worden aan de hand van de door de verdediging schriftelijk op te geven vragen. De rechter-commissaris is tot deze conclusie gekomen nadat bij NN een statusverhoor is afgenomen. Uit het gegeven dat de rechter-commissaris geen andere mogelijkheden ziet dan NN te horen aan de hand van schriftelijke vragen, blijkt dat de rechter-commissaris wel degelijk aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft getoetst. Dat de motivering hiervan niet kan worden gegeven, omdat dit afbreuk zou doen aan de bescherming van de identiteit van de getuige, doet daar niet aan af. Deze beperking is inherent aan de aard van de procedure van artikel 226a Sv. Gelet op het voorgaande wordt de grief verworpen.
4.2
Grief II: dreiging onvoldoende gemotiveerd
De verdediging stelt dat uit de beschikking van de rechter-commissaris noch anderszins is gebleken van zodanig concrete en objectiveerbare feiten en/of omstandigheden dat daaruit ten aanzien van de getuige voldoende aannemelijk kan worden geacht dat er sprake is van een zodanige dreiging dat, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van de getuige moet worden gevreesd. Daarmee is de beschikking ten aanzien van de dreiging volstrekt onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank overweegt dat de reële dreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitlatingen van de verdachte behoeft te bestaan, maar dat deze ook kan uitgaan van de persoonlijkheid of reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin hij zich bevindt. Ook bedreigingen waaraan de verdachte part noch deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van de getuige. Het kan zowel gaan om een objectieve bedreiging als om een subjectief gevoel van bedreiging. Uit de wettekst blijkt dat de bedreiging niet uitsluitend de getuige hoeft te gelden, maar ook een derde kan betreffen met wie de getuige al dan niet in enigerlei betrekking staat. Daarnaast kunnen de aard en omvang van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten meewegen bij de waardering van de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees van de getuige.
De rechter-commissaris heeft ten aanzien van de dreiging jegens de getuige overwogen dat hij de dreiging in dit geval gerechtvaardigd acht waarbij hij de aard van de verdenking in de zaak Riverton in aanmerking neemt. Tevens weegt de rechter-commissaris de eerdere veroordelingen van verdachte mee, waaronder een zeer recente veroordeling tot 16 jaar gevangenisstraf en het beeld dat in die zaak in de strafmotivering van verdachte wordt geschetst. Ook neemt de rechter-commissaris in aanmerking de context van gewelddadige liquidaties waarbinnen ook de zaak Riverton moet worden gezien en waarvan hij ambtshalve kennis heeft. Bij een verdachte met veroordelingen en verdenkingen van dit kaliber op zijn naam is de redelijke vrees voor gewelddadige repercussies volgens de rechter-commissaris een gegeven. Gelet op het voorgaande is de geconstateerde dreiging wel degelijk gebaseerd op concrete en objectiveerbare omstandigheden en is daarmee voldoende onderbouwd dat, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van de getuige moet worden gevreesd. Gelet op het voorgaande wordt de grief verworpen.
4.3
Grief III: ontbreken verband dreiging en weigering te verklaren
De verdediging stelt dat uit niets blijkt dat de door de rechter-commissaris genoemde omstandigheden (zoals de verdenking in het onderzoek Riverton, de eerdere veroordeling en de strafmotivering) tot het weigerachtige standpunt van de getuige hebben geleid. Uit artikel 226a lid 1 sub Sv volgt dat de getuige te kennen moet hebben gegeven vanwege de dreiging geen verklaring te willen afleggen.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van 5 december 2019 van de CI-officier van justitie expliciet blijkt dat de getuige aangaf uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem te willen verklaren en dat hij/zij dat heeft toegelicht.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 maart 2020 van diezelfde officier van justitie blijkt dat gedurende het getuigentraject meermalen met de getuige is gesproken over zijn/haar reden om slechts te willen verklaren als hij/zij anoniem kan blijven.
Die toelichting bracht de officier van justitie tot het oordeel dat er ten aanzien van de getuige sprake is van een reële vrees in de zin van artikel 226a Sv. Dit kan vanwege het belang van de afscherming van de identiteit van de getuige in dit proces-verbaal niet nader worden toegelicht.
Ook blijkt uit de beschikking van de rechter-commissaris dat de getuige heeft verklaard geen verklaring te willen afleggen, tenzij de gevorderde status wordt verleend nu de getuige vreest voor eigen leven en dat van naasten als diens identiteit bekend wordt. Gelet op het voorgaande is voldoende gemotiveerd dat de wens uitsluitend anoniem te verklaren het gevolg is van de dreiging waarvan is vastgesteld dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is. De grief wordt derhalve verworpen.
4.4
Grief IV: ontbreken dreiging en grief V: contra-indicaties
De verdediging stelt dat er geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die de vrees van een (reële) dreiging vanuit verdachte kunnen rechtvaardigen. Daarnaast stelt de verdediging dat er contra-indicaties zijn voor een reële dreiging vanuit verdachte. In de zaak waarvoor verdachte recentelijk is veroordeeld, wordt de verdenking vrijwel geheel gebaseerd op zeer belastende getuigenverklaringen. Ondanks het grote belang van deze verklaringen, is er nooit gebleken van enige dreiging tegen de getuigen. Ook zijn er in die zaak en in onderhavige zaak extreem veel BOB-middelen ingezet. Hieruit is nooit iets naar voren gekomen met betrekking tot het benaderen van getuigen. Tot slot heeft verdachte geen strafblad met feiten die zien op onder druk zetten van getuigen en zijn er geen andere onderzoeksgegevens die hierop zien.
Voor wat betreft de gerechtvaardigde vrees voor de dreiging jegens de getuige wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen. Het feit dat er noch in het onderhavige dossier, noch in de zaak waarin verdachte recentelijke tot een aanzienlijke gevangenisstraf is veroordeeld sprake is geweest van het bedreigen van getuigen vormt geen zodanige contra-indicatie dat de eerder omschreven dreiging niet kan worden aangenomen. Op grond van het voorgaande wordt de grief verworpen.
4.5
Grief VI: betrouwbaarheid verklaring getuige
De verdediging stelt dat de rechter-commissaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de door de getuige genoemde dreiging. De verklaring van de getuige zoals deze is weergegeven in het proces-verbaal van 5 december 2019 is belastend, maar tevens zeer algemeen. Hieruit volgt niet van wie de getuige deze informatie heeft vernomen en bovendien betreft het informatie waarover al in een zeer vroeg stadium in de media werd geschreven. Ook is er in juni 2018 al aandacht aan de zaak besteed in het programma Opsporing Verzocht. Niet kan worden gesteld dat de inhoud van de verklaring op zichzelf betrouwbaar is en dat daardoor dus de stelling van de getuige over de reële vrees voor dreiging van cliënt betrouwbaar is.
De vraag of de getuige een betrouwbare verklaring heeft afgelegd hangt nauw samen met de vraag of rechter-commissaris in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de veiligheid van de getuige zodanig in het geding is dat de anonimiteit gewaarborgd moet zijn. Die laatste toets is, zoals hiervoor reeds is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank een terughoudende toets. Een volle toetsing zou van de rechtbank vergen eenzelfde beoordeling te verrichten van een vordering of verzoek tot het verborgen houden van de identiteit van een getuige als de rechter-commissaris heeft verricht, terwijl de rechtbank daartoe niet geëquipeerd is en dit zou bovendien afbreuk doen aan de bescherming van de identiteit van de getuige. Binnen dit kader is door de verdediging onvoldoende gesteld om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige aangaande de dreiging te twijfelen. Op grond daarvan wordt ook deze grief verworpen.
4.6
Grief VII: gebrekkige informatievoorziening
De verdediging stelt dat het Openbaar Ministerie ook algemene informatie geheim wil houden en dat het hierin gesteund wordt door de rechter-commissaris. De verdediging wil graag weten waarom de getuige denkt gevaar te lopen voor verdachte als hij/zij over hem zou verklaren, of de getuige een bekende is van verdachte, of de getuige eerder is bedreigd door de verdacht dan wel door anderen in de strafzaak waar hij/zij getuige was en of de getuige een burger of een informant was. Nu de rechter-commissaris op voorhand heeft geweigerd om deze informatie te verstrekken dan wel op te vragen, leidt dit tot een schending van artikel 6 EVRM.
Zoals hiervoor reeds overwogen ligt de gebrekkige informatievoorziening waarover de verdediging zich hier lijkt te beklagen besloten in de aard van de procedure van artikel 226a Sv, maar levert deze naar het oordeel van de rechtbank geen schending van artikel 6 EVRM op. Daarmee wordt ook deze grief verworpen.
4.7
Subsidiair gedane verzoeken
De verdediging heeft de rechtbank subsidiair verzocht:
de rechter-commissaris een aanwijzing te geven om het getuigenverhoor in aanwezigheid van de verdediging te laten plaatsvinden waarbij mondeling vragen kunnen worden gesteld;
de rechter-commissaris op te dragen om de verzoeken om meer informatie niet telkens op voorhand af te wijzen, maar dat hierop gemotiveerd moet worden beslist;
te beslissen dat de informatie over de datum van de verklaring, alsmede de informatie zoals opgesomd in grief VII, wordt gedeeld met de verdediging en de rechtbank.
Gelet op hetgeen in de rubrieken 4.1 en 4.6 is overwogen, wordt aan het eerste en het laatste verzoek niet voldaan. Wat betreft het tweede verzoek merkt de rechtbank op dat niet is gebleken van verzoeken van de verdediging die telkens reeds op voorhand door de rechter-commissaris zijn afgewezen. Derhalve acht zij dit verzoek dan ook prematuur en wordt het op die grond afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing:
- de rechtbank verklaart de aangevoerde bezwaren
ongegrond, zodat het hoger beroep van de verdachte zal worden afgewezen.
Deze beschikking is op 1 september 2020 gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.