ECLI:NL:RBAMS:2020:4398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
13/174628-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling met vrijspraak voor poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en subsidiair van mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 19 juli 2019 te Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een persoon met een mes te steken en deze met vuisten zou hebben geslagen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, de vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. G.L.D. Thomas. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, aangezien niemand had gezien dat de verdachte met een mes had gestoken. Wel was er bewijs dat de verdachte de aangever met vuisten had geslagen, wat leidde tot de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging tot aanhouding van de zaak afgewezen, omdat nader onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de mishandeling, omdat hij de aangever daadwerkelijk had geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 32 uur, met vervangende hechtenis van 16 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij recentelijk niet voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/174628-19 (Promis)
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.L.D. Thomas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (primair) een poging tot zware mishandeling van [persoon 1] , door hem met een mes in zijn armen te steken en met zijn vuisten tegen zijn gezicht te slaan, gepleegd op 19 juli 2019 te Amsterdam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte aangever [persoon 1] heeft gestoken met een mes. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Wel kan worden bewezen dat verdachte aangever met zijn vuisten tegen het gezicht heeft geslagen. Aangever heeft hierdoor pijn gehad. Verdachte kan geen geslaagd beroep op noodweer(exces) doen, omdat er geen sprake is geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan daarom wel worden bewezen.
Het (voorwaardelijk) verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak, om alsnog een Pro Justitia rapport te laten opmaken, wordt afgewezen. Verdachte heeft op de zitting de omstandigheden omtrent het feit duidelijk naar voren kunnen brengen. Gelet op het huidige capaciteitsgebrek bij het NIFP zou dit ook onnodige vertraging met zich brengen, terwijl een reclasseringsadvies is uitgebracht en verdachte meteen hulp kan krijgen in de vorm van ambulante behandeling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot aanhouding van de behandeling van de zaak, zodat alsnog een Pro Justitia-rapport kan worden opgemaakt als de rechtbank vindt dat verdachte moet worden veroordeeld. Hierdoor kunnen de omstandigheden die hebben geleid tot het feit door verdachte meer duidelijk worden gemaakt.
Niet kan worden bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte verklaart dat een derde persoon met een mes kwam aanlopen. Deze alternatieve lezing van verdachte kan niet worden uitgesloten. Dat verdachte een mes zou hebben volgt slechts uit de verklaringen van aangever en zijn zoon. Aangever heeft in eerste instantie verklaard dat hij niet weet waar het mes vandaan kwam. De zoon van aangever heeft drie keer een verklaring afgelegd en heeft telkens op essentiële punten onsamenhangend verklaard, waaronder ten aanzien van het mes. Daarom kan van die verklaringen niet worden uitgegaan.
Wel kan worden bewezen dat verdachte met zijn vuisten tegen het gezicht van aangever heeft geslagen. Verdachte heeft hierbij gehandeld uit noodweer. Verdachte werd eerst mondeling en daarna fysiek aangevallen door aangever en heeft zich daartegen moeten verdedigen. Het handelen van verdachte was daarom niet wederrechtelijk, zodat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte hierbij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, geldt dat die overschrijding verontschuldigbaar was. Tussen aangever en verdachte speelde al langer een conflict, waar verdachte onder gebukt ging. Er is in dat geval sprake van noodweerexces, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het (voorwaardelijk) verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak af. Nader onderzoek in de vorm van een Pro Justitia-rapport vindt de rechtbank niet noodzakelijk en zou daarom onnodige vertraging met zich brengen.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes. Uit het dossier volgt dat niemand heeft gezien dat aangever werd gestoken met een mes. Dat verdachte een mes bij zich had, blijkt slechts uit de verklaringen van aangever en zijn zoon. Op het mes is enkel het DNA van aangever aangetroffen. Ook is onduidelijk hoe het mes door verdachte zou moeten zijn ingeklapt en onder de auto zijn gegooid, terwijl uit het dossier volgt dat hij door meerdere personen in bedwang werd gehouden. Bij ontbreken van wettig en – met name – overtuigend bewijs wordt verdachte vrijgesproken van het steken met een mes en daarmee van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte aangever meermalen met een vuist in het gezicht heeft geslagen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Uit de aangifte van aangever volgt dat verdachte hem eerst met zijn linker vuist tegen zijn mond en daarna met zijn rechter vuist tegen zijn gezicht sloeg en dat hij hierdoor pijnscheuten voelde. Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden hebben verklaard dat zij zagen dat de motorrijder, zijnde verdachte, de andere man als eerst sloeg. Verdachte bekent ook dat hij geslagen heeft.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer, omdat aangever verdachte zowel mondeling als fysiek zou hebben aangevallen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake was van een noodweersituatie omdat uit het dossier volgt dat het verdachte was die als eerst heeft geslagen en niet aangever.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
op 19 juli 2019 te Amsterdam, [persoon 1] heeft mishandeld door die [persoon 1] meermalen met kracht met de vuisten tegen het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces) en verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zoals al onder rubriek 3.3 naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Om die reden komt verdachte ook geen geslaagd beroep op noodweerexces toe.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 32 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 16 dagen, waarvan 16 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en dat daaraan de bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat verdachte naar aanleiding van het incident is verhuisd naar een andere omgeving (zodat hij aangever en zijn zoon niet meer tegen hoeft te komen) en dat hij zich heeft gehouden aan het contactverbod dat aan hem was opgelegd als schorsingsvoorwaarde. Daarnaast zou verdachte graag een baan als verzorgende willen en hij vreest dat hij in geval van een veroordeling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer kan verkrijgen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hij heeft daardoor pijn ondervonden.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 31 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 november 2019, opgemaakt door J. Boonk. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering kan vanwege de ontkennende houding van verdachte geen delictanalyse opstellen. Het is niet duidelijk wat eventuele risicofactoren zijn. Een onderzoek van het NIFP was aangevraagd en had hier mogelijk uitsluitsel over kunnen geven, maar dit heeft door omstandigheden niet plaatsgevonden. Verdachte stelt zich coöperatief op in het schorsingstoezicht, wat positief te noemen is. Het toezicht kan zich echter niet concreet richten op recidivevermindering omdat de criminogene factoren niet duidelijk zijn. De reclassering acht daarom een interventie op het gebied van nadere diagnostiek noodzakelijk. Aan de hand van de uitkomst kan dan bepaald worden welke behandeling al dan niet geïndiceerd is. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling. Er zijn geen contra-indicaties voor de uitvoering van een werkstraf.
Verder heeft de rechtbank ter zitting reclasseringswerker N.L.M. Zwaan als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld en zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij voelde zich onveilig in de buurt waar hij woonde en is daarom op zoek gegaan naar een andere woning. Verdachte weet zich goed te redden op alle leefgebieden. Indien een geweldscomponent bewezen wordt geacht, vindt de reclassering het noodzakelijk om het toezicht voort te zetten. Verdachte heeft aangegeven hieraan te zullen meewerken.
Omdat het zwaartepunt van het tenlastegelegde zag op het steken met een mes en verdachte hiervan wordt vrijgesproken, ziet de rechtbank geen reden om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee dat verdachte volgens zijn strafblad niet recentelijk andere geweldsdelicten heeft gepleegd, zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis meewerkend heeft opgesteld, zich heeft gehouden aan het contactverbod en dat hij inmiddels is verhuisd naar een ander stadsdeel.
De rechtbank vindt een taakstraf van 32 uur passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
32 (tweeëndertig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 16 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uur per dag.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2020.
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]