ECLI:NL:RBAMS:2020:4360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
13/751.756-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Duits overleveringsverzoek ten behoeve van vervolging

Op 27 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Duits overleveringsverzoek. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1965, heeft verzocht om de strafvervolging aan Nederland over te dragen. De Duitse officier van justitie heeft geen bezwaar tegen deze overdracht, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft de behandeling van het overleveringsverzoek aangehouden om de opgeëiste persoon de kans te geven om de overdracht van de vervolging te bewerkstelligen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een vervolging in Nederland minder belastend is voor de opgeëiste persoon dan een overlevering aan Duitsland. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht om binnen tien weken na heropening opnieuw te plannen. De beslissing is genomen in het kader van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank de belangen van de opgeëiste persoon en de mogelijkheid van een overdracht van de strafvervolging aan Nederland heeft afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751.756-19 (EAB I)
RK nummer: 19/5060
Datum uitspraak: 27 augustus 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juli 2019 door het
Amtsgericht Kassel, Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Marokko, op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [plaats] ,
verblijvend op het adres: [adres 2] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 augustus. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, namelijk een ‘
arrest warrant’, op 14 maart 2019 afgegeven door het
Amtsgericht Kasselmet referentie: 10418/19 – 273 Gs 885/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Het EAB, onderdeel g) houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, in het bijzonder noemt het EAB
‘narcotics, narcotic utensils, means of communication with the aim of their evaluation (mobile Phone, laptop, tablet), ticker lists, written documents’.

4.Heropening en schorsing onderzoek ter zitting

4.1
Inleiding
Het feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht is deels op Nederlands grondgebied gepleegd. Om die reden heeft zijn raadsvrouw voorafgaand aan de zitting en door tussenkomst van een Duitse advocaat, bij de Duitse officier van justitie geïnformeerd naar de mogelijkheid om de strafvervolging aan Nederland over te dragen.
Op 6 augustus 2020 heeft de
Staatsanwältinmvr. Grothey-Mönch van de
Staatsanwaltschaft Kasselhieromtrent het volgende aan de Duitse advocaat van de opgeëiste persoon meegedeeld:

bezugnehmend auf das Telefonat vom heutigen Tag wird bestätigt, dass die Möglichkeit eines Strafverfolgungsübernahmeersuchens in die Niederlande zwischen Staatsanwaltschaft und Verteidigung erörtert wurde.
Es wird angeregt, Kontakt zur zuständigen niederländischen Staatsanwaltschaft aufzunehmen, um die Bereitschaft einer Übernahme der Strafverfolgung zu ermitteln.
Es wird gebeten, das Ergebnis sowie die Kontaktdaten des zuständigen Kollegen hierher mitzuteilen.
Volgens de raadsvrouw kan hieruit worden opgemaakt dat de Duitse officier van justitie niet op voorhand tegen overdracht van de strafvervolging is. Daarom heeft zij voorafgaand aan de zitting om aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek verzocht om te proberen om de strafvervolging aan Nederland te laten overdragen.
De (Nederlandse) officier van justitie heeft zich voorafgaand en tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat een verzoek tot overname van de strafvervolging dient te worden gedaan door de daartoe aangewezen justitiële autoriteiten en dat een dergelijk verzoek niet is ontvangen. Bovendien betreft het een verzoek waarop door het ontvangende land (in casu Nederland) wordt beslist en een zodanig verzoek zal, aldus de officier, worden afgewezen. Tevens heeft de officier van justitie meegedeeld dat zij niet voornemens is om een verzoek tot overname van de strafvervolging te doen aan Duitsland. De officier van justitie van het IRC [plaats] (in welke stad de opgeëiste persoon zich heeft ingeschreven en woonachtig is) heeft ten slotte te kennen gegeven dat een expliciet daartoe gedaan verzoek tot overname van de strafvervolging door de bevoegde Duitse instantie zou worden bekeken, maar dat men ook in [plaats] - gezien de werkdruk en COVID 19-achterstanden - niet actief een verzoek tot overname van de strafvervolging zou bevorderen. Ter zitting heeft de officier van justitie tevens de vordering ex artikel 13, tweede lid, OLW gedaan omdat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten behoort plaats te vinden.
De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd dat de officier van justitie gelet op de niet onwelwillende houding van de Duitse officier van justitie tot strafvervolgingsovername niet in redelijkheid de vordering ex artikel 13, tweede lid, OLW heeft kunnen doen. Zij heeft om aanhouding verzocht om nader te onderzoeken of de Duitse strafzaak tegen de opgeëiste persoon aan Nederland kan worden overgedragen.
Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het de vraag is hoe lang het duurt voor de opgeëiste persoon in Duitsland kan worden berecht, want ook daar zijn mogelijk achterstanden in verband met de COVID 19-crisis. Dat maakt overlevering aan Duitsland erg belastend voor de opgeëiste persoon.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat een verzoek om overdracht van de strafvervolging aan Nederland door de Duitse (justitiële) autoriteiten moet worden gedaan. Uit de brief van de Duitse officier van justitie blijkt niet op voorhand dat een dergelijk verzoek niet zal worden gedaan. Sterker nog, de tweede zin van deze brief kan worden gelezen als een aansporing voor de Nederlandse advocaat om de mogelijkheid van een overdracht te verkennen. Tevens heeft de opgeëiste persoon een Duitse advocaat in de arm genomen die in Duitsland tracht de overdracht van de strafvervolging te bewerkstelligen.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er concreet perspectief bestaat op overdracht van de strafvervolging door Duitsland aan Nederland. De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen en gelijktijdig voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om te proberen te bewerkstelligen dat de strafvervolging aan Nederland wordt overgedragen.
De rechtbank merkt daarbij op dat een vervolging in Nederland voor de opgeëiste persoon minder belastend is dan een overlevering aan Duitsland om vervolgens daar te worden vervolgd, wat met oog op de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB van belang kan zijn. Daarnaast is de omstandigheid dat de Duitse officier van justitie niet onwelwillend tegenover een overdracht van de strafvervolging aan Nederland, van belang bij de beoordeling van de vordering ex artikel 13, tweede lid, OLW.
Om de voortgang van de behandeling van het overleveringsverzoek te bewaken, is de rechtbank van oordeel dat binnen tien weken na heropening van het onderzoek de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland.

4.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd,
maar maximaal tien weken;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.