ECLI:NL:RBAMS:2020:4352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3262
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft eiseres op 10 juni 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Ondanks een verzoek van de rechtbank heeft verweerder geen stukken of verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de eerdere opdracht van de Centrale Raad van Beroep om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet in gebreke heeft gesteld, maar dat dit geen consequenties heeft voor de ontvankelijkheid van het beroep. Het beroep is gegrond verklaard, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn voor het nemen van een besluit wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 250,50. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier mr. N. van der Kroft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde [naam] ),
en
het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 10 juni 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.
Verweerder heeft, ondanks een verzoek daartoe van de rechtbank, geen stukken en ook geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft in dit dossier geen stukken ingediend. De rechtbank gaat daarom uit van de door eiseres verstrekte informatie. Op 14 april 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 1 februari 2018 17/2531. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd. Daarnaast heeft de Raad verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 te nemen. Hierbij is geen termijn gesteld. Tot op heden is niet gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, bedroeg de termijn voor het nemen van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar zes weken. Als na vernietiging van een besluit door de bestuursrechter geen termijn voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar is gesteld, moet het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit. [1] Voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016, geldt daarom eveneens een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van de uitspraak van de Raad, zijnde 14 april 2020. Dat betekent dat uiterlijk op 26 mei 2020 op het bezwaar had moeten zijn beslist.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de Raad. Eiseres heeft verweerder voorafgaand aan het indienen van het beroepschrift niet in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit, zodat in beginsel niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van dit beroep. De rechtbank verbindt hier echter geen consequenties aan. De Raad heeft verweerder in de eerdergenoemde uitspraak van 14 april 2020 namelijk opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen over de bijstandsaanvraag van eiseres. Aan die opdracht heeft verweerder niet voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom van eiseres redelijkerwijs niet gevergd worden dat zij verweerder hiervoor opnieuw in gebreke stelt. [2] De rechtbank sluit hiermee aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2019. [3]
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. [4] Eiseres heeft niet verzocht om de dwangsom door de rechtbank vast te laten stellen. Dat betekent dat verweerder dit met het nog te nemen besluit moet doen. [5]
7. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [6] Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Dat betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend moet maken.
8. De rechtbank overweegt dat een sterke prikkel nodig is vanwege de gebleken weigerachtigheid van verweerder om de opdracht van de Raad uit te voeren en een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank bepaalt dan ook met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,- .
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 250,50. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 250,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad 22 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2275.
2.Zie ook artikel 6:12, derde lid, van de Awb
4.Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb
5.Artikel 4:18, en artikel 8:55c van de Awb
6.artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb)