Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
(…) Wij zullen gedurende 2016 ons beleid m.b.t. communicatietechnologie herdefinieren en opnieuw inrichten. Op voorhand weten wij dat dit een behoorlijke impact zal hebben op bestaande configuraties echter op detailniveau hebben wij nog geen inzicht qua consequenties.
Contract voorwaarden
We hebben onze gespreksnotities er nog eens even bijgepakt en zijn tot de conclusie gekomen dat er een misvatting speelt aangaande de “verlenging”, de verlenging zoals ook in onze meeting besproken komt bovenop de toen nog resterende looptijd. De ingestoken einddatum is verre van juist en is ook in het gesprek vorig jaar uitgelegd, jouw conclusie was toen ook dat we “nog een jaar aan elkaar vast zaten”. Dit staat haaks op de verzonden opzegging.”
(…) Dan nu inhoudelijk over de opzegging. Feit is dat wij de overeenkomst die wij op 9 februari 2016 met elkaar sloten zijn aangegaan voor een periode van drie jaren. Aansluitend daarop zij we (in juli 2018) een verlenging overeengekomen van een jaar (in onze optiek ingaande per de einddatum van het oorspronkelijke contract, namelijk 9 februari 2019). Inmiddels is die periode voorbij (per februari 2020) en konden we de overeenkomst opzeggen, wat we ook gedaan hebben door middel van onze brief van 20 april. Dat leidt er nu toe dat onze samenwerking per 1 juni a.s. tot een einde komt.
In de overeenkomst van 2016 staat dat het contract ingaat op de eerste dag van de nieuwe kalendermaand, drie maanden na de datum van ondertekening van dat document. De overeenkomst is ondertekend op 9 februari 2016; je zou kunnen zeggen dat de overeenkomst dan ook is ingegaan op 1 juni 2016. Uit onze financiële administratie maken wij echter op dat dat niet zo is; de betalingen zijn al per februari 2016 gestart. Als we echter die (in onze optiek onjuiste) koers zouden varen, dan zouden wij de overeenkomst per juni 2020 kunnen beëindigen. Als we daarbij de opzegtermijn van een maand in acht zouden nemen, dan kunnen wij nu opzeggen en dan eindigt de overeenkomst per 1 juli 2020.”
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
B.V. kent momenteel een afname van verkeer (MS) van 40.000 euro per maand.” Deze passage was op dat moment in lijn met de in de voorgaande twee maanden (in juni € 51.000,00 en in juli € 46.000,00) door [eiseres] gemaakte kosten. In de maanden daarvoor waren de kosten een stuk lager. [eiseres] wilde naar lagere kosten en dus zeker niet naar een minimaal te betalen bedrag van € 40.000,00 per maand. [eiseres] heeft deze passage ook niet zo geïnterpreteerd dat zij per augustus 2018 minimaal € 40.000,00 zou gaan betalen. In het addendum zijn partijen wel een ondergrens van 80.000 belminuten overeengekomen, hetgeen neerkomt op een bedrag van ongeveer € 4.000,00. Na ondertekening van het addendum is zelden het ‘minimum’ bedrag van € 40.000,00 per maand behaald en dus ook zelden gefactureerd.
5.De beoordeling in conventie en in reconventie
“in onze optiek onjuiste koers”.Dit betekent voorshands dat de (verlenging van de) overeenkomst is ingegaan op 9 februari 2016. De overeenkomst heeft, nadat deze bij het addendum met een jaar was verlengd, een looptijd van vier plus één jaar, met de mogelijkheid om deze op te zeggen tegen het einde van de vierjaarstermijn. Indien hiervan geen gebruik wordt gemaakt, wordt de overeenkomst met een jaar verlengd, dus tot 9 februari 2021. Nu [eiseres] de overeenkomst niet binnen de vierjaarstermijn (niet tegen 9 februari 2020) heeft opgezegd, loopt de overeenkomst door tot 9 februari 2021. Door bij brief van 20 april 2020 de overeenkomst op te zeggen tegen 19 mei 2020 heeft [eiseres] de overeenkomst onregelmatig opgezegd. Zij kon de overeenkomst immers pas opzeggen tegen 9 februari 2021.
rechtsgeldigwordt beëindigd. Er staat niet dat dit ook het geval is, wanneer de overeenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd.
de overnemende aanbieder verzoekt om aan te tonen dat sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst, voordat hij gevolg geeft aan artikel 4.10, eerste lid, onder a, van de Telecommunicatiewet.
Indien de latende aanbieder wordt geconfronteerd met een voortijdige opzegging van de overeenkomst kan dit dan ook tot gerede twijfel leiden over de rechtsgeldige beëindiging van die overeenkomst (artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de beleidsregel). Een voortijdige beëindiging van de overeenkomst kan voor de abonnee immers tot kosten leiden. In de regel zal een abonnee dergelijke kosten juist willen vermijden en dan niet overgaan tot voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Ook in een dergelijk geval kan de latende aanbieder dan van de overnemende aanbieder verlangen dat die aantoont dat sprake is van een rechtsgeldige beëindiging, voordat hij gevolg geeft aan artikel 4.10, eerste lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet. Overigens hoeft niet in elke situatie van voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde duur sprake te zijn van een beëindiging zonder dat die door de abonnee is gewenst. Een abonnee kan namelijk ook gegronde redenen hebben om wel voortijdig het contract te willen beëindigen met behoud van het telefoonnummer en de hiermee eventueel gemoeide afkoopsom voor lief te nemen. In dat geval moet uit de wilsuiting van de abonnee blijken dat hij expliciet is geïnformeerd over een afkoopsom en dat de abonnee expliciet ermee heeft ingestemd om de kosten van de afkoopsom te dragen.”