ECLI:NL:RBAMS:2020:4332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
13/751158-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de officier van justitie. De vordering dateert van 19 februari 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1993, die wordt verdacht van 104 strafbare feiten volgens Belgisch recht. Het EAB was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg op 17 februari 2020.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Procureur des Konings is gegeven, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank oordeelde dat deze garantie voldoende was en dat de feiten waarvoor overlevering werd verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, ondanks dat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om van deze weigeringsgrond af te zien, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering aan de Belgische autoriteiten moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, onder verwijzing naar het vluchtgevaar van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751158-20
RK nummer: 20/1041
Datum uitspraak: 3 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
17 februari 2020 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 augustus 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, uitgevaardigd door eerdergenoemde Onderzoeksrechter op 17 februari 2020 (referentie: HA I 19/117 – HA.20.L1.25770/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 104 naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 11 en 20, respectievelijk:
  • informaticacriminaliteit,en
  • oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings Limburg heeft bij brief van 26 februari 2020 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
  • medeplegen van computervredebreuk;
  • medeplegen van oplichting.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek heeft een aanvang genomen in België;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • de pakketjes werden bij Media Markten in België opgehaald en dus is met name de rechtsorde van België geschaad;
  • België heeft door middel van het uitvaardigen van het EAB aangegeven te willen vervolgen.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Verzoek schorsing overleveringsdetentie na de uitspraak

De rechtbank heeft ter zitting van 20 augustus 2020 de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen met schorsing van dat bevel tot het moment van de uitspraak.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de schorsing van de overleveringsdetentie voort te zetten indien de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon zou toestaan.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dit verzoek van de raadsvrouw moet worden afgewezen. Nadat de overlevering is toegestaan, rust op de Nederlandse Staat de verplichting de opgeëiste persoon ter beschikking te houden om daadwerkelijk spoedig feitelijk aan de uitvaardigende lidstaat over te leveren. Daarom loopt op grond van artikel 64 OLW een schorsing van de overleveringsdetentie slechts tot de uitspraak van de rechtbank, al is op grond van artikel 6 Handvest een schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak niet uitgesloten. De rechtbank is echter van oordeel dat daarvoor het vluchtgevaar in dit geval te groot is, gelet op het feit dat verdachte bij zijn aanhouding heeft getracht te vluchten door over een tuinschutting te klimmen en gelet op de ernst van de feiten waarvoor de overlevering is verzocht. Door het toestaan van de overlevering is het vluchtgevaar alleen maar toegenomen. Derhalve is het in beginsel niet opportuun een opgeëiste persoon na het toestaan van zijn overlevering (onder voorwaarden) in vrijheid te laten tot het moment van zijn feitelijke overlevering. Slechts als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden zou dit aan de orde kunnen zijn. Van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon verdachte is in strafzaken in Nederland, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat betekent immers niet zonder meer dat langdurig sprake zal zijn van een beletsel voor feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten. Zoals de officier van justitie ter zitting ook heeft opgemerkt, kan immers worden onderzocht om de opgeëiste persoon tijdelijk ter beschikking van de Belgische autoriteiten te stellen.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 138ab en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg (België).
WIJST AFhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie voor de periode na het moment van de uitspraak.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.