Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
2 [belanghebbende] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift, met producties,
- de beschikking van 6 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- het proces-verbaal van niet gehouden zitting van 7 april 2020, met de daarin vermelde stukken,
- het verweerschrift van Noordhollandsche met producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 juni 2020, met de daarin genoemde stukken
2.Feiten
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
linkerpols was verwezen, melding gemaakt van pijn in de
rechterpols, met ook een verminderde kracht in die pols. [verzoeker] heeft toen verklaard dat hij veel moeite had om met zijn rechterhand een tandenstoker vast te houden en dat zijn pink, ringvinger en middelvinger in een spasme schoten.
3.Het verzoek
4.De beoordeling
“er (…) argumenten zijn om te denken aan een licht postwhiplashsyndroom en aan een posttraumatische dystonie in de vorm van flexiespasmen in de vingers van de rechterhand. Wat dit laatste betreft is het beeld niet heel duidelijk (ondanks zijn consistente verhaal), omdat de betreffende verschijnselen noch door zijn behandelaars, noch door mij bij het onderzoek zijn waargenomen.”(p. 20) Een dystonie is een stoornis in de spierspanning. Oosterhoff verwijst op dit punt verder naar zijn conclusies op pagina’s 16 en 17 van het rapport, die – voor zover relevant – als volgt luiden:
“Ik acht het niet uitgesloten dat gelet op het heftige karakter van dit trauma sprake is van een “whiplash like injury”. In aansluiting aan dit ongeval is hij pijn blijven houden in de nek en rechter arm, terwijl zich bovendien het beeld heeft ontwikkeld van aanvalsgewijze flexiespasmen in de vingers van de rechter hand, te duiden als een dystoon verschijnsel. Een duidelijk neurologisch substraat ligt er niet aan ten grondslag (mede op basis van het herhaalde EMG-onderzoek).”Ook concludeert Oosterhoff:
“Bij het huidige neurologische onderzoek worden bij betrokkene (…) geen[voor dystonie, rechtbank]
karakteristieke uitvals- en prikkelingsverschijnselen waargenomen.”
“de enige ‘inconsistentie’ die men zou kunnen zien, is[ [verzoeker] ’s, rb]
weinig duidelijke verhaal over het (voor hem nietszeggende) ongeval op vermoedelijk op 30.04.2014 en over het beeld van de ulnaropathie rechts, waarvoor hij kennelijk een half jaar vóór het ongeval van 05.07.2014 al enkele malen bij de neuroloog was geweest.”(p. 19). In de beschrijving van de informatie uit de behandelende sector heeft Oosterhoff opgemerkt dat uit de brief van 9 mei 2014 van neuroloog C. van der Kraats uit het [naam ziekenhuis 1] te Amsterdam blijkt dat [verzoeker] al enkele malen op de polikliniek neurologie was gezien alvorens op 20 februari 2014 een EMG-onderzoek werd verricht, dat een ulnaropathie rechts onthulde, maar dat de correspondentie daarover ontbreekt. Uit de door Oosterhoff geraadpleegde en in het deelgeschil beschikbare medische informatie uit 2014 blijkt onvoldoende duidelijk het precieze klachtenpatroon waarmee [verzoeker] zich begin 2014 tot de neuroloog wendde. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wel relevant om te kunnen vaststellen dat [verzoeker] de krampverschijnselen – zoals hij stelt – vóór het ongeval niet had, te meer nu (door [verzoeker] niet is bestreden dat) volgens de Nederlandse Vereniging voor Neurologie pijn en krampen in de hand bij de aandoening ulnaropathie passende klachten zijn.
“er argumenten zijn om te denken aan”een licht postwhiplashsyndroom en aan een posttraumatische dystonie, waaraan hij toevoegt dat het beeld
“niet heel duidelijk is”omdat de verschijnselen nooit zijn waargenomen (p. 20). Op de vraag of er op zijn vakgebied klachten en afwijkingen zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overgekomen, heeft Oosterhoff geantwoord:
“Een dystonie is een betrekkelijk zeldzaam fenomeen en kan ook zonder trauma ontstaan, onder invloed van andere lichamelijke factoren of van overbelasting”(p. 22). Of volgens Oosterhoff waarschijnlijk is dat de klachten van [verzoeker] gevolg van dit ongeval zijn en zo ja, in welke mate, leest de rechtbank in zijn rapport niet terug. Oosterhoff rapporteert wel dat hij het niet goed mogelijk acht om te duiden met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang [verzoeker] – zónder ongeval – klachten en afwijkingen als de onderhavige had kunnen krijgen. Aan de opmerking van de deskundige dat
“een aanvalsgewijze dystonie (…) geen kenmerkend verschijnsel is bij een postwhiplashsyndroom”, maar dat
“desondanks (…) dystonieën in een extremiteit na een trauma regelmatig voor[komen], dus ook indien er geen hyperflexie-hyperextensieletsel van de wervelkolom is geweest”, kan de rechtbank – zonder nadere toelichting van de deskundige, die het fenomeen tegelijk
“zeldzaam”noemt – niet de conclusie verbinden dat een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de klachten van [verzoeker] en het onderhavige ongeval. Andere feiten of omstandigheden waaruit die conclusie wel kan worden getrokken, zijn vooralsnog niet gebleken.