In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en verzet tegen bijzondere opsporingsambtenaren. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd. Tijdens de zitting op 15 juli 2020 was de verdachte aanwezig, samen met zijn raadsman mr. B.C.M. Sprenger en een vertegenwoordiger van de reclassering. De rechtbank heeft de verschillende tenlasteleggingen, waaronder diefstal van goederen bij diverse winkels en verzet tegen opsporingsambtenaren, beoordeeld. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van de verklaringen van de verdachte, aangiftes en getuigenverklaringen. De officier van justitie vorderde de oplegging van een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een kortere straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ISD-maatregel moest krijgen vanwege zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank legde de maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de opsporingsambtenaren, voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan diefstal en wederspannigheid, en legde de ISD-maatregel op, met de nadruk op de noodzaak van beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van recidive.