Op 2 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een bedrijf dat werknemers detacheert, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister had op 7 juli 2020 het verzoek van verzoekster om dispensatie van de algemeen verbindend verklaarde cao van [naam 2] afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister het dispensatieverzoek heeft beoordeeld aan de hand van zijn beleid, het Toetsingskader, en dat de afwijzing is gebaseerd op de norm dat specifieke bedrijfskenmerken van verzoekster moeten aantonen dat toepassing van de cao niet van haar kan worden gevergd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister onvoldoende heeft getoetst aan de doelen van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de minister opgedragen om verzoekster te behandelen alsof de gevraagde dispensatie is verleend. De minister is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.