In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 5 november 2019 een gecombineerde aanslag voor het jaar 2019 ontvangen, waartegen hij op nader aan te voeren gronden bezwaar had aangetekend. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaarschrift van eiser ongegrond in de bestreden uitspraak van 31 maart 2020. Eiser stelde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren verder te motiveren, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de afdoening van het bezwaar zonder de mogelijkheid van herstelverzuim niet rechtsgeldig was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en droeg de verweerder op om een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen. Tevens werd bepaald dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga Sanders, de griffier.