ECLI:NL:RBAMS:2020:4300

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
13/190549-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 6 jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag na schietincident in snackbar

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 16 juli 2019 in een snackbar in Amsterdam tweemaal op een man heeft geschoten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar voor poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 heeft de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de verdachte beschuldigd van poging tot moord, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade. De verdachte had eerder die avond een conflict met het slachtoffer in een restaurant, wat leidde tot de schietpartij in de snackbar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij hem in het gezicht en de bil raakte met een vuurwapen. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie voor een hogere straf afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 6 jaar opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 10.085,09, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/190549-19 (Promis)
Datum uitspraak: 2 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg, van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, die de zaak waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. R.J.H. Titahena, en van wat de raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer] , mr. M.G.C. van Riet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord van [slachtoffer] , subsidiair poging tot doodslag, op 16 juli 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Er heeft een schietincident plaatsgevonden op 16 juli 2019 in Amsterdam. De aanleiding van het schietincident was een conflict tussen verdachte en aangever, dat heeft geleid tot een confrontatie die avond bij restaurant “ [naam restaurant] ”. Toen verdachte zich even later opnieuw geconfronteerd zag met aangever heeft hij geschoten in snackbar [naam snackbar] , waar op dat moment niet alleen medewerkers maar ook andere klanten aanwezig waren.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden dat verdachte meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op aangever, waarbij hij hem heeft geraakt in zijn gezicht en in zijn bil. Verdachte heeft daarbij gehandeld met voorbedachten rade en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte en aangever hebben een ruzie gehad, waarbij aangever verdachte een stoot op de borst heeft gegeven. Verdachte heeft toen gezegd: “Je gaat zien”. Nog geen uur later gaat verdachte achter aangever aan en zoekt hij hem op bij snackbar [naam snackbar] . Verdachte loopt daar met een capuchon op, met een gestrekt arm met een vuurwapen naar binnen en schiet meerdere keren gericht op aangever, zonder dat daar een woordenwisseling aan vooraf is gegaan. Ook heeft verdachte tussendoor het vuurwapen meermalen herladen. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet anders geconcludeerd worden dan dat verdachte een weloverwogen besluit heeft genomen om gericht op aangever te schieten. Het meermalen van zo dichtbij gericht schieten op een persoon kan niet anders worden uitgelegd dan dat er een begin van uitvoering is die gericht was op voltooiing van het delict, in dit geval moord. Er is daarom sprake geweest van een strafbare poging daartoe.
De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd kan niet worden geverifieerd en is onaannemelijk. Er dient daarom slechts te worden gekeken naar het dossier en het gedrag van verdachte zoals dat blijkt uit de camerabeelden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd. Hij heeft – kort samengevat – verklaard dat aangever hem al langere tijd bedreigde en dat aangever eerder die avond in eetgelegenheid ‘ [naam restaurant] ’ heeft geprobeerd hem met een mes te steken. Vervolgens is verdachte weggegaan en even later naar snackbar [naam snackbar] gegaan, waar hij bijna dagelijks was. Daar werd hij plotseling geconfronteerd met aangever die daar zat te eten. Toen verdachte dit zag heeft hij in boosheid zijn vuurwapen – dat hij de hele avond al bij zich droeg – gepakt en tweemaal in de richting van aangever geschoten. Dit deed hij omdat hij aangever bang wilde maken, niet omdat hij hem wilde doden. Er zat geen demper op het wapen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte een vooropgezet plan had om aangever van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aangever heeft gevolgd naar snackbar [naam snackbar] . Verdachte heeft ook verklaard dat hij niet wist dat aangever daar was. Verdachte heeft zich niet vermomd en daarmee geprobeerd te voorkomen dat hij als dader zou kunnen worden aangemerkt. Hij droeg immers dezelfde kleding als eerder die avond in ‘ [naam restaurant] ’, en geen handschoenen of gezichtsbedekkende kleding. Ook uit de verschillende tapgesprekken volgt dat geen sprake was van een vooropgezet plan, nu daarin wordt besproken dat verdachte ‘niet spits’ was en dat als je van te voren een missie hebt je dan je huiswerk doet. Tot slot kan uit het meermalen schieten met het vuurwapen niet zonder meer voorbedachten rade worden afgeleid. Dat kan ook worden gezien als een uitbarsting van emoties. Er is geen moment van bezinning geweest.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte met een vuurwapen tweemaal heeft geschoten in de richting van aangever en hem daarbij heeft geraakt in zijn wang en in zijn bil.
Is er sprake van voorbedachten rade?
Bij de beoordeling van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte daarbij heeft gehandeld met voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de beoordeling van deze vraag gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Weliswaar heeft er ruim 40 minuten tijd gezeten tussen het eerdere incident in ‘ [naam restaurant] ’ en de schietpartij in snackbar [naam snackbar] , en heeft verdachte daarmee voldoende tijd gehad om zich te beraden, maar uit het dossier blijkt onvoldoende wat de situatie van verdachte is geweest in die tussenliggende tijd. Op grond van het dossier kan niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever heeft gevolgd naar snackbar [naam snackbar] of wist dat hij daar was. Ook ziet de rechtbank contra-indicaties voor voorbedachten rade. Zo droeg verdachte dezelfde kleding tijdens de schietpartij als eerder die avond en droeg hij geen handschoenen of andere vermommende of verhullende kleding. Ook is onduidelijk gebleven of het vuurwapen was voorzien van een geluidsdemper. Het is goed mogelijk dat verdachte heeft gehandeld in een gemoedsopwelling op het moment dat hij zich opnieuw en bij toeval geconfronteerd zag met aangever, zoals hij heeft verklaard ter zitting. Dat verdachte zijn wapen heeft herladen en een tweede keer heeft geschoten, vindt de rechtbank geen bewijs voor voorbedachte raad.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de voorbedachten raad, en daarmee van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
Bewezenverklaring poging tot doodslag
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, omdat verdachte met zijn handelen – op zijn minst – voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Verdachte heeft tweemaal op zeer korte afstand met een vuurwapen op aangever geschoten. Hij raakte aangever daarbij in zijn wang en in zijn bil. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer iemand in zijn hoofd geschoten wordt er een aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer komt te overlijden. Indien aangever enkele centimeters hoger zou zijn geraakt dan had hij het waarschijnlijk niet overleefd. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
op 16 juli 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de linkerwang en de rechterbil van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit, namelijk een poging tot moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het pleidooi van de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord, heeft de verdediging verzocht aan verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De verdediging verzoekt de rechtbank daarbij aan te sluiten bij de hoogte van straffen die in vergelijkbare zaken gebruikelijk worden opgelegd, te weten gevangenisstraffen van rond de vier jaar.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door tweemaal met een vuurwapen op zeer korte afstand gericht op het slachtoffer te schieten. Hij heeft het slachtoffer daarbij eerst geraakt in zijn gezicht en heeft vervolgens, terwijl het slachtoffer kruipend probeerde te vluchten, zijn vuurwapen herladen en opnieuw geschoten in de richting van het lichaam van het slachtoffer en hem daarbij geraakt in zijn bil. Het is een wonder te noemen dat het slachtoffer niet dodelijk is getroffen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ondervindt hier nog steeds de gevolgen van, zo blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Zijn kaak is aan de linkerkant nog altijd gevoelloos. Zijn bil voelt altijd koud aan en hij heeft last van zenuwpijn. Verdachte is enorm geschrokken, komt sinds het incident weinig buiten en slaapt slecht. In verband met mogelijke PTTS is hij inmiddels verwezen voor EMDR traumabehandeling.
De aanleiding van het schietincident was een onbeduidend conflict tussen verdachte en aangever, waarbij bedreigingen over en weer werden geuit en dat heeft geleid tot een confrontatie eerder die avond. Toen verdachte zich even later opnieuw geconfronteerd zag met aangever heeft hij geschoten in een snackbar, waar op dat moment niet alleen medewerkers maar ook andere klanten aanwezig waren. Ook zij werden geconfronteerd met het handelen van verdachte en zijn uit angst voor hun leven gevlucht. De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte ervoor heeft gekozen om op deze manier het conflict te beëindigen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de hiervoor genoemde omstandigheden en naar de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat geen andere straf passend is dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank legt – alles afwegend – aan verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Huls (5780152);
  • 1 STK Huls (5780453);
  • 1 STK Mes (5780155);
  • 1 STK Telefoontoestel (5782621).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de hulzen en het mes worden onttrokken aan het verkeer en dat de in beslag genomen telefoon wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
De rechtbank beslist conform de vordering van de officier van justitie, behoudens ten aanzien van het mes. Het mes lag achter de toonbank in de snackbar en er zijn geen aanwijzingen dat dit is gebruikt bij het schietincident. Het mes dient te worden bewaard voor de rechthebbende.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 11.061,90 aan vergoeding van materiële schade en € 30.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het bedrag aan vergoeding van materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • Kosten opname en behandeling ziekenhuis € 10.202,91
  • Ambulancekosten € 773,90
  • Kosten opvragen medische informatie € 85,09 +
Totaal € 11.061,90
De verblijfsvergunning van benadeelde was ten tijde van het feit ingetrokken. Hij was daardoor niet verzekerd voor ziektekosten. Bij beschikking van 19 september 2019 is het door hem ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard en is hij weer in het bezit van een verblijfsvergunning. Hoewel de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is verleend, betekent dit niet dat hij met terugwerkende kracht zijn ziektekosten kan laten vergoeden. Hij heeft immers gedurende die periode ook geen ziektekostenpremie betaald.
De benadeelde partij heeft aan het feit fysiek letsel overgehouden. De eerste kogel heeft zijn kaak geraakt. Hij ondervindt nog steeds een verminderd gevoel in zijn kaak, kan zijn kaak niet helemaal opendoen en heeft ontsierende littekens in zijn gezicht. De tweede kogel heeft hem in zijn bil geraakt. De kogel is niet verwijderd en hij ondervindt nog steeds jeuk aan zijn bil en een prikkelsensatie in zijn been. Ook heeft hij psychisch letsel aan het feit overgehouden. Hij heeft geprobeerd de aanslag op zijn leven alleen te verwerken maar dit lukt hem niet. Hij is door de praktijkondersteuner van de huisarts verwezen naar een gz-psycholoog voor EMDR traumabehandeling.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte begrijpt dat hij door zijn handelen schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij en is bereid om aan hem een vergoeding te betalen.
De verdediging verzoekt de vergoeding tot immateriële schade sterk te matigen. Er zijn geen stukken ter onderbouwing van de PTSS die zou zijn vastgesteld bij de benadeelde partij. Ook dient rekening te worden gehouden met het eigen schuld beletsel. Aangever was medeveroorzaker was van de schadeveroorzakende gebeurtenis, aangezien hij zelf de confrontatie heeft opgezocht met verdachte.
De verdediging stelt dat uit de stukken van de benadeelde partij niet blijkt dat het ziekenhuis daadwerkelijk is overgegaan tot het innen van de ziektekosten en dat er dus niet gesproken kan worden van daadwerkelijk geleden schade. Daarnaast is niet duidelijk of de zorgkosten op een andere manier dan via de zorgverzekering vergoed zijn of kunnen worden, nu er voor onverzekerde vreemdelingen ‘potjes’ zijn voor noodzakelijke medische kosten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank een bedrag van € 85,09 toewijzen, te weten de kosten voor het opvragen van medische informatie. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden in hoeverre de ziektekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen als gevolg van het onrechtmatige verblijf van de benadeelde partij, mede gelet het gegeven dat de beslissing tot intrekking van zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is vernietigd. Het opvragen van nadere informatie hierover levert naar het oordeel van de rechtbank vertraging op en leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij ten gevolge van de poging tot doodslag zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke en geestelijke integriteit. De benadeelde partij heeft in zijn vordering omschreven welke lichamelijke en psychische gevolgen hij heeft ondervonden ten gevolge van het misdrijf. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade.
Op grond van de door benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 10.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.4
Ten aanzien van schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Huls (5780152);
  • 1 STK Huls (5780453);
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Mes (5780155).
  • 1 STK Telefoontoestel (5782621).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 10.085,09,- (tienduizendvijfentachtig euro en negen cent), bestaande uit een bedrag van € 10.000 (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade en een bedrag van € 85,09 (vijfentachtig euro en negen cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 10.085,09 (tienduizendvijfentachtig euro en negen cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2020.