ECLI:NL:RBAMS:2020:4292
Rechtbank Amsterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Pro forma zitting over voorlopige hechtenis en spreekrecht benadeelde partij
Op 19 augustus 2020 vond een pro forma zitting plaats bij de Rechtbank Amsterdam, waar de zaak met parketnummer 13/125022-20 werd behandeld. De verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. W. van Vliet. De benadeelde partij had ook een raadsman, mr. H. Loonstein, die zich uit wilde laten over de voortduring van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, vorderde de schorsing van het onderzoek tot de volgende zitting op 21 oktober 2020.
Tijdens de zitting werd gediscussieerd over het spreekrecht van de benadeelde partij. De raadsman van de benadeelde partij betoogde dat er geen wettelijke beperking was die het spreekrecht in de weg stond en dat het belangrijk was voor het slachtoffer om zich uit te laten over de gevolgen van de detentie van de verdachte. De raadsman van de verdachte, daarentegen, stelde dat het spreekrecht niet zo ver reikte dat het slachtoffer zich kon uitlaten over de voorlopige hechtenis.
Na beraad in raadkamer besloot de rechtbank dat het verzoek van de benadeelde partij om zich uit te laten over de voorlopige hechtenis werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wet niet expliciet voorziet in een spreekrecht voor slachtoffers met betrekking tot voorlopige hechtenis en dat het spreekrecht bedoeld is voor de inhoudelijke behandeling van de zaak. De rechtbank benadrukte dat slachtoffers hun zorgen over de voorlopige hechtenis wel kunnen delen met de officier van justitie, maar niet tijdens de zitting zelf.