3.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit en betrekt in haar overwegingen de standpunten van de verdediging.
Op 25 augustus 2018 heeft op de Marnixstraat in Amsterdam, ter hoogte van de kruising van de Marnixstraat met de Nieuwe Passeerdersstraat, een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een fiets met twee opzittenden en een gelede lijnbus waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de fiets. Hij reed op het fietspad. De bestuurder van de bus reed op de tram-/busbaan. Zij kwamen beiden uit de richting van het Leidseplein en reden in de richting van de Elandsgracht.De Marnixstraat bestond ter hoogte van het ongeval uit één rijbaan, verdeeld in twee rijstroken gescheiden door middel van een ononderbroken asstreep met aan weerszijden een fietspad. Op de rijbaan is tramverkeer mogelijk in beide richtingen. Het ongeval heeft plaatsgevonden op het weggedeelte in de richting van de Elandsgracht.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich van het ongeval niets meer kan herinneren. Hij had het slachtoffer die avond ontmoet in Club Air in Amsterdam. Zij hadden afgesproken om op de fiets van verdachte naar haar woning te fietsen. Het regende die avond pijpenstelen. Het slachtoffer had plaatsgenomen op het bagagerekje aan de voorkant van de fiets. De verdachte heeft verder verklaard dat hij onder invloed van alcohol is gaan fietsen. Hij had vanaf het eind van de middag tussen de 7 en 10 glazen bier gedronken.
Getuigen ter plaatse hebben gezien dat er twee personen op de fiets zaten. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij getuige is geweest van de aanrijding. Terwijl hij met een vriend, [getuige 2] , stond te praten op het trottoir ter hoogte van het Raamplein zag hij een jongen en een meisje op de fiets voorbij komen. Zij reden over het fietspad op de Marnixstraat, komende uit de richting van het Leidseplein en gaande in de richting van de Elandsgracht. De jongen en het meisje vielen hem op, omdat de jongen fietste en het meisje voor op een bagagerekje zat en de fietser vrij plotseling linksaf sloeg in de richting van de Nieuwe Passeerdersstraat. De getuige heeft niet gezien of zij daadwerkelijk de Nieuwe Passeerdersstraat in zijn gereden, maar hij hoorde plotseling een klap en een gil uit de richting van de Nieuwe Passeerdersstraat. Hij hoorde [getuige 2] zeggen: “Dat is niet goed.” Hij zag dat er een blauw met witte bus stil stond op de Marnixstraat en hij zag dat er een fiets en een persoon aan de achterzijde van de bus lagen. Het was de fiets met een bagagerek aan de voorzijde.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het op de bewuste avond, omstreeks 01:25 uur, hard regende. Terwijl hij op de kruising van de Marnixstraat met het Raamplein stond te praten met zijn vriend [getuige 1] zag hij dat er een man met een vrouw op een fiets vanaf het Leidseplein over de Marnixstraat aan kwam fietsen. De vrouw zat op de voordrager van de fiets. Hij zag dat de vrouw vooruit zat met haar gezicht in de rijrichting. Hij zag dat ze ter hoogte van de Nieuwe Passeerdersstraat linksaf de Marnixstraat oversteken en vermoedde dat zij de Nieuwe Passeerdersstraat in wilden fietsen. De getuige zag verder, nadat ze waren overgestoken en bijna de Nieuwe Passeerdersstraat in fietsten, ze weer rechtsaf sloegen en terug de Marnixstraat overstaken. Zij deden dit met een grote boog weer terug richting het fietspad aan de waterzijde van de Marnixstraat. De getuige hoorde dat er vanaf het Leidseplein een stadsbus over de Marnixstraat aan kwam rijden in de richting van de Elandsgracht. Op dat moment keek hij nog steeds naar de fietser. Hij zag dat de bus in zijn gezichtsveld kwam en zag dat de verlichting van de bus aan was omdat het Raamplein slecht verlicht was. De getuige zag dat de fietser op de tegemoetkomende trambaan fietste en op dat moment ontnam de voorbijgaande bus het zicht van [getuige 2] op de fietser. Toen de bus gepasseerd was en direct daarna tot stilstand kwam, zag hij dat er een persoon, de man, op de grond lag en dat de fiets een stuk verder richting de bus lag. Hij zag dat er bij de voeten van de man twee damesschoenen stonden. Vlak voor de achterwielen van de bus lag een persoon.
De verkeersregelaar, getuige [getuige 3] , heeft verklaard dat hij aan werk was op de Marnixstraat met de hoek Raamplein. Zijn taak was het verkeer tegen te houden dat vanuit de Marnixstraat richting het Leidseplein wilde rijden. Hierdoor keek hij uit op de Marnixstraat. De getuige heeft gezien dat een bus hem van achteren is gepasseerd. Het was die nacht heel regenachtig. De getuige heeft verder de fietser gezien die vóór hem, ter hoogte van het Dance Centre, haaks de weg over stak, van links naar rechts. Volgens de getuige keek de fietser totaal niet. De getuige keek tegen de zijkant van de fiets aan en zag de rechterzijde van de jongen, de bestuurder van de fiets. De jongen stak langzaam rijdend en haaks de weg over. De jongen had een hoodie op en keek niet naar links/rechts. Hij zag de jongen het midden van de trambaan halen, dat is 3m of zo. Hij zag dat de jongen werd geraakt door de linker voorkant van de bus en dat de fietser een aantal meters, naar linksvoor, door de lucht werd geslingerd.
De verbalisanten ter plaatse hoorden de personen die naast het mannelijke slachtoffer van het ongeval stonden, zeggen dat er ook een vrouw op de fiets had gezeten. Eén van de verbalisanten zag vervolgens ter hoogte van de achterste as van de gelede bus een hand liggen. Op hard roepen en na aanraking van de hand kwam geen reactie van het slachtoffer onder de bus. Personeel van de ambulance heeft gecontroleerd of ze een hartslag bij de pols van het slachtoffer onder de bus konden waarnemen. Dit was niet het geval.Door het ongeval is de passagier van de fiets, [slachtoffer] , overleden.
De verdachte heeft op 25 augustus 2018 om 03:52 uur, na een medisch onderzoek in het ziekenhuis, zijn medewerking verleend aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Het resultaat van deze ademtest was alcoholindicatie ‘A/G’ en leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende vervolgens toestemming voor een bloedonderzoek, waarna een arts om 06:15 uur bloed heeft afgenomen bij de verdachte.Volgens het eindresultaat van dit onderzoek bevatte het bloed van verdachte een hoeveelheid van 0,74 milligram alcohol per milliliter bloed.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals onder 1 primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte als bestuurder van zijn fiets op 25 augustus 2018 rond 01:25 uur, met [slachtoffer] als passagier op het bagagerekje aan de voorzijde van zijn fiets, over het fietspad van de Marnixstraat in de richting van de Elandsgracht reed. Het regende flink die avond en het was donker. Verdachte had meer alcohol gedronken dan toegestaan voor een bestuurder van een fiets en zowel verdachte als [slachtoffer] hadden de keuze gemaakt om onder deze omstandigheden naar haar huis te fietsen. Verdachte heeft ter zitting van 19 augustus 2020 verklaard dat er losse fietslampjes op de voor- en achterzijde van de fiets waren bevestigd, wat ook is gebleken uit het proces-verbaal ‘Onderzoek plaats ongeval’ van 10 november 2018 (p. 130). Aan de bovenzijde van het transportrekje van de fiets was een wit licht uitstralend lampje bevestigd. De rechtbank concludeert dat het lampje niet goed zichtbaar kan zijn geweest voor andere verkeerdeelnemers, omdat het lampje was bevestigd aan het bagagerekje waar [slachtoffer] op zat en zij dus voor het lampje zat.
Op de Marnixstraat is verdachte ter hoogte van de Nieuwe Passeerdersstraat naar links afgeslagen in de richting van die straat. Dat is gezien door getuigen ter plaatse. Nadat verdachte de Marnixstraat van rechts naar links was overgestoken en bijna de Nieuwe Passeerdersstraat in was gefietst, is hij met een grote boog terug, van links naar rechts de Marnixstraat over gestoken, in de richting van het fietspad op de Marnixstraat. Op dat moment, dat verdachte weer de rijbaan van de Marnixstraat wilde oversteken om kennelijk zijn weg te vervolgens over het fietspad van de Marnixstraat in de richting van de Elandsgracht, heeft hij zich niet (voldoende) vergewist van de aanwezigheid van ander verkeer op de Marnixstraat. Verdachte heeft de – voor hem van rechts komende en voor hem zichtbare – rechtdoor rijdende gelede en verlichte lijnbus op de tram-/busbaan van de Marnixstraat niet gezien en is met zijn fiets tegen de linker voorzijde van de lijnbus aangereden. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan dan dat verdachte niet of niet voldoende naar rechts heeft gekeken. De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat hij misschien wel heeft gekeken en vervolgens een inschattingsfout heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet omdat dit niet strookt met hetgeen blijkt uit de hierboven weergegeven getuigenverklaringen.
Verdachte heeft tijdens het oversteken van de Marnixstraat geen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers, waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden. Als gevolg van deze aanrijding is [slachtoffer] overleden. Dat deze gevolgen zo ernstig zijn is mede veroorzaakt doordat zij had plaatsgenomen op het bagagerekje aan de voorzijde van de fiets, dat niet bedoeld is om op te zitten.
De rechtbank stelt verder vast dat in deze zaak sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Uit de hiervoor vastgestelde gedragingen en omstandigheden kan worden afgeleid dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam is geweest. In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer de plicht om te reageren op zich aandienende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de aanwezigheid van ander verkeer waaraan voorrang moet worden verleend. Verkeerdeelnemers moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Dat geldt ook voor fietsers. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een hoeveelheid alcohol de concentratie en het reactievermogen aanzienlijk doet verminderen. Het vastgestelde promillage alcohol in het bloed van verdachte was, na een tijdsverloop van bijna vijf uur tussen het ongeval en de bloedafname, anderhalve keer de toegestane limiet. De rechtbank merkt daarbij op dat het promillage een stuk hoger zou zijn geweest als de bloedafname eerder had plaatsgevonden. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de verdediging dat de verdachte zich heeft gedragen zoals van een normale oplettende bestuurder van een fiets mag worden verwacht. Dat verweer kan gelet op het hiervoor overwogene niet slagen.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat kritisch moet worden gekeken naar het verkeersgedrag van de chauffeur van de lijnbus. De rechtbank stelt vast dat de lijnbus reed op een vrije tram-/busbaan en niet harder dan de toegestane snelheid ter plaatse. Hij had voorrang ten opzichte van het verkeer dat van links uit de Nieuwe Passeerdersstraat kwam. Dat het verkeersgedrag van de bestuurder van de lijnbus heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, is uit het dossier niet gebleken. Bovendien is het zo dat, zou al sprake zijn van verkeersfouten van de bestuurder van de lijnbus kort voorafgaand aan het ongeval, hiermee de schuld aan de zijde van verdachte niet kan worden opgeheven. Als verdachte zich had gedragen zoals van hem verwacht mocht worden, dan had het ongeval niet plaatsgevonden.
De rechtbank acht ten slotte, net als de officier van justitie, een onderzoek naar de vermijdbaarheid niet opportuun, aangezien de verdachte geen herinnering heeft aan het ongeval en zo’n onderzoek zich onder de gegeven omstandigheden niet leent voor een verkeerssituatie als de onderhavige.