ECLI:NL:RBAMS:2020:4257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
13/728079-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en vuurwapen, en verduistering van enkelband

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waaronder XTC, cocaïne, amfetamine en MDMA, alsook het voorhanden hebben van een pistool met bijbehorende munitie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor de verduistering en vernieling van een enkelband. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2020 in Dordrecht werd aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid drugs en een vuurwapen. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat de verdovende middelen en het vuurwapen van hem waren, maar betwistte de wetenschap van hun aanwezigheid in de woning. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de goederen en dat hij beschikkingsmacht had over deze goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Tevens is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte 400 dagen van zijn eerdere straf moet ondergaan. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728079-20 (Promis)
V.i.-zaaknummer: 99/000864-43
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L. de Leon naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
(medeplegen van) het opzettelijk aanwezig hebben van XTC, MDMA, cocaïne en amfetamine op 21 april 2020 te Dordrecht;
(medeplegen van) het voorhanden hebben van een pistool en munitie op 21 april 2020 te Dordrecht;
verduistering en/of vernieling van een enkelband op 7 maart 2020 te Dordrecht.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

3.1
Bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De rechtbank Amsterdam is onbevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, omdat de pleegplaats van de feiten Dordrecht is. Verdachte is aangehouden in Dordrecht en er was geen reden om hem over te brengen naar een ander arrondissement, anders dan dat het Openbaar Ministerie mogelijk heeft gekeken naar waar zij mogelijk het beste resultaat uit de strafzaak zou kunnen verkrijgen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het onderzoek richtte zich in eerste instantie op een advertentie op Telegram, een internetplatform, waarbij vermoedelijk semtex en een uzi werden aangeboden. Op dat moment was nog onbekend waar het onderzoek geografisch gezien zou uitkomen. Na een aantal dagen onderzoek kwam men uit in Dordrecht. Aangezien het onderzoek was gestart in Amsterdam is ervoor gekozen om het onderzoek daar te houden. Bovendien is verdachte na zijn aanhouding overgebracht naar het arrondissement Amsterdam en daar in verzekering gesteld. De rechtbank Amsterdam is op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevoegd om kennis te nemen van het tenlastegelegde.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De zaak is aangevangen door een onderzoek naar een advertentie op Telegram, waarbij er nog sprake was van een onbekende verdachte. De vervolging van dit feit, namelijk een verdenking van wapenhandel, is aangevangen doordat de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam toestemming heeft verleend voor een tap op een in beeld gekomen telefoonnummer van de verdachte. Vervolgens is verdachte in beeld gekomen en zijn er andere strafbare feiten aan het licht gekomen, waaronder het tenlastegelegde. Omdat de vervolging van het andere feit reeds was aangevangen bij de rechtbank Amsterdam, is de rechtbank Amsterdam tevens bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feiten 1 en 2; het aanwezig hebben van drugs en een pistool
Bewezen kan worden dat verdachte een pistool met bijbehorende munitie en verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De goederen zijn aangetroffen in een woning die op dat moment door verdachte werd bewoond en verdachte is ook in die woning aangetroffen. Verder is niemand anders in de woning aangetroffen en uit de verklaring van [persoon] blijkt dat verdachte er al sinds 16 april 2020 verbleef. Ook is het DNA van verdachte aangetroffen op het vuurwapen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat alles in de woning van hem was.
Feit 3; verduistering en vernieling enkelband
Bewezen kan worden dat verdachte de enkelband heeft verduisterd en vernield. Er is aangifte gedaan van vernieling van de enkelband. Verdachte bekent ook bij de rechter-commissaris dat hij twee keer een enkelband heeft doorgeknipt. Later heeft verdachte bij de politie verklaard dat de enkelband van zijn enkel is afgegleden en dat hij die heeft afgedaan omdat de afspraken met de reclassering hem niet zinden. Een enkelband kan niet van de enkel afglijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2; het aanwezig hebben van drugs en een pistool
Verdachte bekent ter zitting dat de verdovende middelen en het vuurwapen met bijbehorende munitie van hem waren.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen in de woning en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had. Dit kan slechts worden afgeleid uit de verklaring van verdachte. Daarnaast is weliswaar het DNA van verdachte aangetroffen op het vuurwapen, maar dit kan door secundaire overdacht op het vuurwapen zijn beland. Op het vuurwapen is ook het DNA van [persoon] aangetroffen. Verdachte houdt [persoon] een hand boven het hoofd, omdat [persoon] hem woonruimte heeft aangeboden. Bovendien is niet komen vast te staan dat het verdachte is geweest die de advertentie op Telegram heeft geplaatst. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de goederen daadwerkelijk voorhanden heeft gehad, zodat hij moet worden vrijgesproken.
Feit 3; verduistering en vernieling enkelband
Verdachte bekent ter zitting dat hij de enkelband heeft afgedaan.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich de enkelband wederrechtelijk heeft toegeëigend, zodat hij moet worden vrijgesproken van verduistering. Verdachte heeft de enkelband afgedaan om zich ervan te ontdoen. De enkelband is daardoor een res nullius geworden. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte de enkelband heeft vernield, zodat hij ook hiervan moet worden vrijgesproken. Onbekend is gebleven hoe verdachte de enkelband heeft afgedaan. Verdachte heeft weliswaar bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee keer een enkelband heeft doorgeknipt, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat hij het had over deze specifieke enkelband. Er is geen bewijs dat verdachte deze enkelband heeft doorgeknipt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2; het aanwezig hebben van drugs en een pistool
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het vuurwapen met bijbehorende munitie en de verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De goederen zijn aangetroffen in de woning waar verdachte gedurende meerdere dagen verbleef en waar hij ook is aangetroffen op het moment dat een doorzoeking werd gedaan. Ook is het DNA van verdachte op het vuurwapen aangetroffen. [persoon] heeft verklaard dat de goederen van verdachte zijn en verdachte bekent ook dat de goederen van hem waren. Hoewel de rechtbank niet kan uitsluiten dat [persoon] ook iets te maken had met de goederen, staat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen en dat hij hierover beschikkingsmacht had. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij ten aanzien van het feit heeft samengewerkt met een ander.
Feit 3; verduistering en vernieling van een enkelband
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de enkelband heeft vernield. Uit de aangifte van 13 mei 2020 en de daarbij gevoegde conceptaangifte van 20 april 2020, volgt dat de enkelband is teruggevonden nadat verdachte zich ervan heeft ontdaan en dat er schade aan de strap van de enkelband is aangebracht. Bovendien heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee keer een enkelband heeft doorgeknipt. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte het hierbij over een andere enkelband had.
Door de enkelband door te knippen en weg te gooien is verdachte als heer en meester gaan beschikken over de enkelband. Verdachte heeft zich hiermee de enkelband toegeëigend, zodat de rechtbank ook bewezen acht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
1.
op 21 april 2020 te Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 268 gram XTC tabletten, gelijk aan 658 tabletten (goednummer 5910454) en
- 294 XTC tabletten (goednummer 5910459) en
- 7,35 gram cocaïne (goednummer 5910440) en
- 7,60 gram cocaïne (goednummer 5910448) en
- 69,7 gram amfetamine (goednummer 5910452) en
- 58,9 gram MDMA (goednummer 5910455);
2.
op 21 april 2020 te Dordrecht, een wapen en munitie van categorie III, te weten een pistool (merk Zoraki, model M906, kaliber .32 AUTO) en twee patronen (kaliber .32 AUTO) voorhanden heeft gehad;
3.
op 7 maart 2020 te Dordrecht, opzettelijk een enkelband, toebehorende aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie DV&O, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gebruiker van die enkelband, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en
op 7 maart 2020 te Dordrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband, toebehorende aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie DV&O, heeft beschadigd door die enkelband door te knippen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest.
Beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geldbedrag verbeurd wordt verklaard. Gelet op de hoeveelheid verdovende middelen die is aangetroffen in combinatie met het aangetroffen vuurwapen, kan ervan worden uitgegaan dat verdachte zich bezig hield met drugshandel en dat het geld afkomstig is uit de baten van die drugshandel. De telefoons mogen worden geretourneerd aan verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beslag
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast had verdachte een aanzienlijke hoeveelheid aan verschillende soorten drugs voorhanden. De verspreiding van en handel in drugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en verduistering van een enkelband die hij droeg in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die zien op het aanwezig hebben van harddrugs tussen de 500 en 1000 gram. Deze gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank Amsterdam beschikt over eigen oriëntatiepunten ten aanzien van het voorhanden hebben van vuurwapens. Deze zien echter specifiek op de bijzondere situatie in Amsterdam en omdat het bewezenverklaarde feit is gepleegd buiten Amsterdam, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Deze gaan bij het voorhanden hebben van een pistool uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt daarbij dat ook buiten het arrondissement Amsterdam vuurwapenbezit een steeds groter probleem vormt en ook zwaarder wordt bestraft. De rechtbank weegt ook strafverzwarend mee dat het vuurwapen geladen, voorzien van een geluidsdemper en dat hij het vuurwapen voorhanden heeft gehad in combinatie met een hoeveelheid drugs die een gebruikershoeveelheid overstijgt, wat duidt op drugshandel. Bovendien rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij de feiten heeft begaan gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling, terwijl hij pas enkele maanden in vrijheid was gesteld na een lange detentieperiode.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op.
Beslag
Onder verdachte zijn drie telefoons (goednummers 5910434, 5910450 en 5910462) en een geldbedrag van € 90,- (goednummer 5910445) in beslag genomen.
Het geldbedrag en de telefoons dienen te worden geretourneerd aan verdachte. Ten aanzien van het geldbedrag overweegt de rechtbank dat het een relatief klein bedrag betreft en er onvoldoende aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.

9.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2017, onder parketnummer 21/002149-16 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 9 oktober 2019 op grond van artikel 15 Sv (oud) voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 15a Sv (oud)).
Bij de stukken bevindt zich de op 26 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/728079-20, met v.i.-zaaknummer 99/000864-43.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten 610 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en hij zich dus niet gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de reclassering de gemaakte afspraken niet na kwam en dat hij niet langer wenst mee te werken aan voorwaarden van de reclassering. Desondanks ziet de rechtbank met name in de jonge leeftijd van verdachte reden om de vordering niet geheel toe te wijzen. De rechtbank hoopt dat hij in de toekomst toch nog bereid zal zijn om tot gedragsverandering te komen en mee te werken met de reclassering. De rechtbank dringt er bij verdachte op aan dat hij de kansen aangrijpt die hem kunnen worden geboden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 400 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart zich bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
verduistering, en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
STK Zaktelefoon, Huawai (5910434);
1 STK Zaktelefoon, Huawai (5910450);
1 STK Zaktelefoon, Alcatel (5910462);
Geld, 90 EUR (5910445).
Wijst de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe.
Gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
400 (vierhonderd) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

[...]

[...]