ECLI:NL:RBAMS:2020:4256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
13/728256-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens deelname aan criminele organisatie na eerdere veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die eerder in 2017 was veroordeeld voor het medeplegen van bezit van een grote hoeveelheid verdovende middelen, contanten en wapens. De verdachte werd 2,5 jaar na deze eerdere veroordeling opnieuw gedagvaard voor deelname aan een criminele organisatie, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de vervolging in strijd was met het beginsel ne bis in idem, omdat de verdachte al was veroordeeld voor vergelijkbare feiten in het onderzoek 13Biscoe. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte in de huidige zaak niet wezenlijk verschilde van die in de eerdere veroordeling en dat de vervolging derhalve in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank honoreerde het verweer van de verdediging en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728256-16
Datum uitspraak: 31 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22 juni 2020, 29 juni 2020, 30 juni 2020 en 2 juli 2020.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. S.W.M. van der Linde en M. al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. N. van Schaik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 6 november 2017 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of (elders) in
Nederland en/of in Turkije en/of in Dubai, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk
- een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, en vijfde lid, en/of 11a Opiumwet
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
en/of
- ( gewoonte) witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of één of meer andere perso(o)n(en).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het tenlastegelegde feit bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter zitting overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige vervolging afstuit op het
ne bis in idem-beginsel en ontoelaatbaar is, in ieder geval voor wat betreft de periode vóór de start van het onderzoek 13Quebec op 10 november 2016. De rechtbank heeft immers op
21 juni 2017 verdachte in het onderzoek 13Biscoe al veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens precies dezelfde gronddelicten en heeft het bestaan van een criminele organisatie en deelname van verdachte daaraan al in dat onderzoek aangenomen. De rechtbank heeft verdachte toen veroordeeld voor het medeplegen van drugsbezit, wapenbezit en witwassen en heeft in de strafmotivering nadrukkelijk betrokken dat die delicten in de sfeer van de criminele organisatie zijn gepleegd. De huidige vervolging is in strijd met het uitgangspunt dat iemand niet nodeloos mag worden gekweld door herhaaldelijk in een strafprocedure te worden betrokken voor hetzelfde feit. De beginselen van een behoorlijke procesorde verzetten zich tegen vervolging van verdachte voor de in deze zaak tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officieren van justitie moet het verweer van de raadsman worden verworpen. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd.
De vervolging voor deelneming aan de criminele organisatie beoogt de bescherming van een ander rechtsgoed dan waarvoor verdachte is veroordeeld in het onderzoek 13Biscoe. Daarnaast ziet de tenlastelegging op een andere, langere periode en op andere gedragingen ten aanzien van de betrokkenheid bij de criminele organisatie. De rechtbank heeft in dat eerdere vonnis tegen verdachte in de strafmaatoverwegingen inderdaad geconstateerd dat kennelijk sprake was van een organisatie die zich bezighoudt met de handel in harddrugs, maar dat was alleen in het kader van de ernst van de feiten en de hoogte van de op te leggen straf. Een situatie waarin sprake is van strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde doet zich hier dan ook niet voor.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank honoreert het verweer van de raadsman en is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Het volgende is hiervoor van belang.
Het Openbaar Ministerie heeft het vervolgingsmonopolie in strafzaken en in die zin staat er in beginsel niets aan in de weg om een verdachte na een eerdere veroordeling voor gronddelicten ook te vervolgen voor deelname aan een criminele organisatie. In de onderhavige zaak is deze vervolging echter in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 juni 2017 aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van zes jaren voor - kort gezegd - medeplegen van: wapenbezit, bezit van harddrugs en witwassen. In de strafmotivering heeft de rechtbank overwogen dat de hoeveelheid cocaïne en heroïne die in de woning van verdachte was opgeslagen gelet op de omvang daarvan niet alleen in het bezit was van verdachte, maar kennelijk van een organisatie die zich bezighoudt met de handel in drugs. Ook is in het vonnis gewezen op de ernst van de georganiseerde drugscriminaliteit.
Uit deze overwegingen maakt de rechtbank op dat in de veroordeling van verdachte in de zaak 13Biscoe en bij de hoogte van de hem opgelegde straf is meegewogen dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in de zaak 13Biscoe is vanaf juni 2017 onderzoek gedaan naar de andere personen rondom verdachte. Dit onderzoek heeft de naam 13Quebec gekregen. In dit onderzoek kwamen onder meer de zes medeverdachten naar voren. Over de rol en betrokkenheid van verdachte is niet meer gebleken dan al in het onderzoek 13Biscoe naar voren was gekomen. Zijn rol is niet anders of groter gebleken dan zijn rol ten tijde van het vonnis en de strafoplegging in die zaak. Voor die rol en betrokkenheid is verdachte al afgestraft op 21 juni 2017 met een straf die passend is bij een veroordeling waarbij ook de deelname aan een criminele organisatie is betrokken. Onder deze omstandigheden zou het in de lijn der verwachting liggen dat het Openbaar Ministerie alles afwegende op enig moment de beslissing zou nemen om af te zien van verdere vervolging van verdachte of in ieder geval een kennisgeving van verdere vervolging zou doen uitgaan. De geheel voorwaardelijke strafeis van het Openbaar Ministerie lijkt deze conclusie ook enigszins te staven. Gelet op het voorgaande is sprake van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2020.
Mr. Van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.