ECLI:NL:RBAMS:2020:4231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
13/015381-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling en veroordeling voor meerdere mishandelingen en beledigingen van ambtenaren

Op 27 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen en beledigingen van ambtenaren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 13 augustus 2020 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, de vordering heeft gepresenteerd en de verdediging werd gevoerd door mr. J.F. van der Brugge. De verdachte werd vrijgesproken van mishandeling in zaak E, omdat niet kon worden vastgesteld dat het letsel bij de aangever door de verdachte was veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen en camerabeelden onvoldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit.

In de overige zaken, A, B, C, D, F en G, vond de rechtbank echter voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van de mishandelingen en beledigingen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het bijten van een beveiliger, het slaan van een ander slachtoffer en het beledigen van meerdere ambtenaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 85 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat begeleiding en behandeling noodzakelijk waren om herhaling te voorkomen. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/015381-20 (A), 13/009713-20 (B), 13/021833-20 (C), 13/043616-20 (D), 13/051994-20 (E), 13/123268-20 (F), 13/144035-20 (G)
Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op de [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 13 augustus 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna met letters aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
zaak A [1] :
mishandeling van [persoon 1] en/of [persoon 2] op 16 januari 2020;
zaak B:
mishandeling van [persoon 3] op 12 januari 2020;
zaak C:
mishandeling van [persoon 4] en/of [persoon 5] op 26 januari 2020;
zaak D:
belediging van een ambtenaar, te weten [persoon 6] en/of [persoon 7] , op 18 februari 2020;
zaak E:
mishandeling van [persoon 8] op 26 februari 2020;
zaak F:
belediging van een ambtenaar in functie, te weten [persoon 9] , op 7 mei 2020;
zaak G:
belediging van een ambtenaar in functie, te weten [persoon 10] en/of [persoon 11] , op 31 mei 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van zaak C en zaak E. De overige feiten kunnen worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van zaak E
De verdachte heeft bekend dat hij koffie in het gezicht van aangever [persoon 8] heeft gegooid. Uit de verklaring van aangever [persoon 8] blijkt dat hij hiervan schrok, maar hij spreekt niet over pijn of letsel. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt niet dat verdachte aangever heeft gestompt of gekrabd. Wel blijkt uit de beschrijving dat aangever verdachte duwt en klem zet tegen een muur. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het letsel dat is ontstaan bij aangever. De klap waar aangever over verklaart, is op de beelden niet te zien. De rechtbank vindt dat onvoldoende duidelijk is geworden waardoor het letsel bij aangever is ontstaan en kan niet vaststellen dat het verdachte is geweest die dit letsel heeft veroorzaakt. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit feit.
Gedeeltelijke vrijspraak zaak C
De verklaring van [persoon 5] dat zij door verdachte op de grond is geduwd en hij haar een klap probeerde te geven, vindt onvoldoende ondersteuning in het dossier. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel vrijgesproken.
De overige feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A, B, C, D, F en G tenlastegelegde feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
zaak A:
op
16 januari 2020te Amsterdam [persoon 1]
en [persoon 2] heeft mishandelddoor
met kracht te bijten in de bovenarm van [persoon 1] en te slaan tegen het hoofd van [persoon 2] ;
zaak B:
op
12 januari 2020te Amsterdam
[persoon 3]heeft mishandeld door hem te slaan tegen zijn gezicht;
zaak C:
op
26 januari 2020te Amsterdam
[persoon 4] heeft mishandelddoor die [persoon 4] te duwen ten gevolge waarvan die [persoon 4] ten val is gekomen;
zaak D:
op
18 februari 2020te Amsterdam opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [persoon 6] en [persoon 7] , beiden van politie eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "
Motherfuckers, fucking idiots, ga je moeder neuken, homo's, pussy's, klootzakken, jullie zijn matennaaiers, alleen maar omdat ik zwart ben en jullie wit";
zaak F:
op
7 mei 2020te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 9] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "
Fuck off dickhead, you discriminate";
zaak G:
op
31 mei 2020te Amsterdam opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [persoon 10] , [persoon 11] en [persoon 12] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, in de Engelse taal mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: “
Pussy's” en “Fuck your mother” en “Go fuck your mother, pussy” en ”you are bastards”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft in zaak A een beroep gedaan op noodweer. Verdachte kon door de greep om zijn nek niet ademhalen en probeerde daarom los te komen door in de arm van beveiliger [persoon 1] te bijten.
Dit verweer slaagt niet. Verdachte deelde zelf de eerste klap uit aan [persoon 2] . Vervolgens heeft [persoon 1] geprobeerd verdachte onder controle te houden door hem bij zijn nek te pakken. Dit bij de nek pakken levert geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op, waartegen verdachte zich moest verdedigen. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de beveiliger daarbij te ver zou zijn gegaan en dat verdachte dusdanig bij zijn nek werd gepakt dat hij niet meer kon ademhalen.
Ook de andere bewezen verklaarde feiten zijn strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Verdachte hoeft na aftrek van zijn voorarrest dan niet meer terug naar de gevangenis. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 30 juni 2020.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk is aan het voorarrest. Daar bovenop zou maximaal één week voorwaardelijke gevangenisstraf moeten worden opgelegd, zodat daaraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. Drie mishandelingen en drie beledigingen van agenten. De rechtbank vindt vooral het bijten in de bovenarm van [persoon 1] een heftig feit. De foto’s in het dossier geven aan hoe hard verdachte heeft gebeten. Dit heeft op [persoon 1] ook een flinke impact gehad. Ook de andere slachtoffers zijn zonder goede reden door verdachte fysiek of met woorden aangevallen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar meermalen is veroordeeld in Groot-Brittannië onder andere voor beledigingen en het veroorzaken van letsel. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De reclassering schrijft in het advies van 30 juli 2020 dat om herhaling te voorkomen vooral moet worden ingezet op een reclasseringstraject met bijzondere voorwaarden die verdachte ondersteunen om zijn leven weer op orde te krijgen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht, meewerken aan begeleid wonen en het meewerken aan een zinvolle dagbesteding.
Gelet op het voorgaande en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, vindt de rechtbank dat verdachte, die al 2,5 maand in voorarrest heeft gezeten, niet meer terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank vindt begeleiding en behandeling van verdachte noodzakelijk en zal daarom aan verdachte een kort voorwaardelijk strafdeel opleggen, om daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank legt verdacht een gevangenisstraf op van 85 dagen waarvan 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 30 juni 2020.

7.De benadeelde partijen

7.1
[persoon 1] (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert schadevergoeding van € 1.060,69 bestaande uit € 185,69 materiële schade en € 875 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het in zaak A bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het verlies van arbeidsinkomsten is voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag van de totale voldoening.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Omdat de benadeelde partij letsel heeft, komt hij in aanmerking voor vergoeding van die schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 875. Daarover moet verdachte de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op. Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Door de benadeelde partij is gevraagd om verdachte een gebiedsverbod op te leggen voor de omgeving van het centraal station in Amsterdam. De rechtbank vindt dat van de noodzaak van zo’n gebiedsverbod niet is gebleken. De rechtbank zal daarom geen gebiedsverbod opleggen aan verdachte.
7.2
[persoon 4] (zaak C)
De benadeelde partij [persoon 4] vordert schadevergoeding € 5.090, bestaande uit € 4.290 materiële schade en € 800 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Omdat de benadeelde partij letsel heeft, komt zij in aanmerking voor vergoeding van die schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250. Verdachte moet daarover de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op. Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Onvoldoende duidelijk is geworden welke psychische klachten de benadeelde partij al had voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat vindt de rechtbank in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3
[persoon 5] (zaak C)
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 1.640, bestaande uit € 1.040 materiële schade en € 600 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waardoor de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak E tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, B, C, D, F en G tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A:
mishandeling, meermalen gepleegd;
zaak B en C:
telkens: mishandeling;
zaak D en G:
eenvoudige belediging terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
zaak F:
eenvoudige belediging terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, te weten 10 (tien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Verdachte meldt zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Leger des Heils Amsterdam op het telefoonnummer [telefoonnummer] . Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Verdachte verblijft in [naam instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3. Verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van een zinvolle daginvulling in de vorm van betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan een project voor zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dit nodig vindt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]toe tot een bedrag van € 1.060,69 (duizend zestig euro en negenenzestig cent), bestaande uit € 185,69 aan materiële schade en € 875 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat € 1.060,69 (duizend zestig euro en negenenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]toe tot een bedrag van € 250 (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Verklaart [persoon 4] niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 250 (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[persoon 5]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Huber en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2020.
[...]

4.[...]

[...]

6.[...]

8.[...]

10.[...]

11.[...]

Voetnoten

1.Tijdens de zitting van 13 augustus 2020 werd zaak A aangeduid als B en omgekeerd. Omwille van administratieve redenen is de aanduiding in het vonnis gewijzigd.