ECLI:NL:RBAMS:2020:4229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
13/291010-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en bedreigingen in strafzaak tegen verdachte met psychische stoornis

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992 en gedetineerd in een justitieel complex, heeft de rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft bedreigingen van twee personen op 4 december 2019 en een brandstichting in een GGZ-instelling op 29 november 2019. Tijdens de zitting op 13 augustus 2020 heeft de officier van justitie, mr. M.D. Braber, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. N.W.D. Dekens, pleitte voor vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen, maar heeft de brandstichting niet bewezen geacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, wat zijn gedragingen ten tijde van de feiten beïnvloedde. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens werd een zorgmachtiging verleend om de noodzakelijke zorg en behandeling te waarborgen, gezien de kans op recidive zonder verplichte zorg. De benadeelde partij, [persoon 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen geestelijk letsel was onderbouwd. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/291010-19
Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.W.D. Dekens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
1. een bedreiging van [persoon 1] op 4 december 2019;
2. een bedreiging van [persoon 2] op 4 december 2019;
3. een brandstichting in de GGZ-instelling [naam instelling] op 29 november 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 3
Uit de aangifte van [persoon 3], blijkt dat in de kamer van verdachte papier in de brand stond in de wasbak. Hij heeft het met de douchekop gedoofd. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de vlammen ongeveer een halve meter hoog waren. Het dossier bevat geen verdere informatie over de grootte van de brand en de daarbij ontstane risico’s. De rechtbank vindt daarom dat niet kan worden vastgesteld of de brand kans had uit te groeien tot een brand die gevaar voor goederen of personen zou kunnen veroorzaken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de brandstichting.
Veroordeling feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van [persoon 1] en [persoon 2]. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat gezien de setting van de gesloten instelling en het onder controle brengen van verdachte, bij de aangevers geen redelijke vrees kan zijn ontstaan dat verdachte zijn woordelijke dreigementen ook daadwerkelijk uit zou voeren. De rechtbank is het daar niet mee eens. Dat verdachte op het moment dat hij de bedreigingen uitte niet in staat was om de dreigementen ook daadwerkelijk uit te voeren, maakt niet dat bij aangevers niet de redelijke vrees kan zijn ontstaan dat verdachte dat op een ander moment wel zou doen. Omdat uit de bewijsmiddelen niet duidelijk wordt of verdachte tegelijk met de bedreigingen een gevechtshouding aannam wordt hij van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier tot de onderstaande bewezenverklaring. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
feit 1:
op 4 december 2019 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met verkrachting en enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik buiten ben zul je het zien, ik maak je af" en "Ik zie je spleet, ik ga je neuken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2:
op 4 december 2019 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Kankerlijer, ik ga je dood maken. Het maakt mij niet uit of ik in Vught terechtkom, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van verdachte en de zorgmachtiging

De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 10 juni 2020, opgemaakt door M.C. Heus, psychiater, en van de Pro Justitia rapportage van 4 juni 2020, opgemaakt door I.W.J. ten Post, psycholoog.
Zowel de psycholoog als de psychiater concluderen dat verdachte lijdt aan een ernstige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Uit het psychiatrisch rapport volgt onder meer dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het schizofrenie spectrum in de vorm van de
schizo-affectieve stoornis. Beide deskundigen rapporteren dat de ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde volledig heeft beïnvloed. Vanuit zijn toestandsbeeld is verdachte onvoldoende in staat geweest om zijn gedrag en emoties te reguleren, zijn impulsen te controleren en de gevolgen van zijn handelen te overzien. Beide deskundigen hebben daarom geadviseerd om de feiten niet aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Het bewezen verklaarde kan verdachte niet worden toegerekend. Verdachte wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
Het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging is tegelijk met de strafzaak behandeld. Ook de raadsvrouw heeft verzocht om een zorgmachtiging af te geven.
De rechtbank vindt dat verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen om de kans op recidive te verminderen. Gelet op de inhoud van de rapporten en wat op de zitting is besproken schat de rechtbank de kans groot in dat verdachte zonder verplichte zorg en behandeling een terugval krijgt en zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
De rechtbank acht verplichte zorg in een civiel kader aangewezen en heeft daarom in de zaak met rekestnummer 688216/20-5026 op 13 augustus 2020 ten aanzien van verdachte mondeling een zorgmachtiging (met daarin opgenomen verschillende vormen van verplichte zorg) verleend.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 500 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. De eerste twee categorieën zijn hier niet van toepassing. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is. Het geestelijk letsel is niet met (medische) stukken onderbouwd. Daarom wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart feit 3 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met verkrachting;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar voor beide feiten.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Huber en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2020.
[...]