ECLI:NL:RBAMS:2020:4222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
13/087915-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor medeplegen van afpersing met vuurwapen tijdens proefrit

Op 27 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 3 maart 2020 in Amstelveen samen met twee anderen een man tijdens een proefrit met een vuurwapen dwong zijn auto af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en hem verplicht om ruim 12.700 euro schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn mededaders, de aangever onder bedreiging met een vuurwapen heeft gedwongen om zijn auto af te geven. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de afpersing, maar de rechtbank oordeelde dat hij een substantiële rol heeft gespeeld in het delict. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, is toegewezen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd aan de voorwaardelijke straf, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en het meewerken aan schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/087915-20
Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in de [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 13 augustus 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.P. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging op de zitting, kort gezegd beschuldigd van het medeplegen van afpersing op 3 maart 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het medeplegen van afpersing van [slachtoffer] , waarbij hem zijn auto afhandig is gemaakt onder bedreiging van een vuurwapen.
De rechtbank stelt vast dat op 3 april 2020 de auto van [slachtoffer] gestolen is. Aangever [slachtoffer] had zijn auto (Volkwagen Golf) te koop aangeboden via Marktplaats. Hij heeft een afspraak gemaakt om de auto te verkopen. Bij de afspraak kwamen drie mannen om de auto te bekijken en een testrit te maken. Tijdens de testrit werd de telefoon van [slachtoffer] afgepakt en werd hij door de mannen onder bedreiging van een vuurwapen gesommeerd zijn auto verlaten. Nadat [slachtoffer] was uitgestapt, zijn de drie daders in zijn auto, waarin ook de kentekenpapieren lagen, weggereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij één van de drie aanwezige personen was bij het incident in de auto, maar dat hij van te voren niet wist dat de auto van [slachtoffer] onder bedreiging met een vuurwapen gestolen zou worden en dat hij ook niet wist van het vuurwapen. Hij was meegekomen om de medeverdachte, [medeverdachte] , te adviseren bij de koop van de auto en is ongewild betrokken geraakt bij de tenlastegelegde afpersing. Uit angst heeft hij niet ingegrepen toen hij het vuurwapen zag en hem duidelijk werd dat de twee anderen de [slachtoffer] wilden beroven. Toen [medeverdachte] hem vroeg om de telefoon van aangever te pakken heeft hij dat gedaan. Na het voorval heeft hij, omdat hij er nu toch bij betrokkken was, bij [medeverdachte] aangedrongen op een beloning.
De rechtbank merkt verdachte aan als medepleger van de afpersing. Verdachte bestuurde de auto tijdens de afpersing en heeft niet ingegrepen of zich ervan gedistantieerd. Aangever verklaart dat alle drie de mannen naar hem schreeuwden dat hij uit de auto moest stappen. In de tapgesprekken met [medeverdachte] na de afpersing is geen ondersteuning te vinden voor de verklaring van verdachte dat hij geschrokken zou zijn door het gebruik van een vuurwapen en ongewild bij de afpersing betrokken is geraakt. Sterker nog, verdachte houdt zich na 3 april 2020 nadrukkelijk bezig met de verkoop van de weggenomen auto. Verdachte blijft contact houden met [medeverdachte] en spreekt met hem over de opbrengst van de onderdelen of de auto als geheel. [medeverdachte] vraagt aan verdachte wat het beste is voor verdachte. Dat verdachte van te voren niet wist dat aangever zou worden afgeperst, vindt de rechtbank gezien het voorgaande niet aannemelijk. Verdachte heeft een substantiële rol en bijdrage aan de gezamenlijke uitvoering geleverd en is daarom als medepleger schuldig aan de afpersing.
Omdat verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon van aangever van het dashboard heeft gepakt, kan niet worden bewezen dat verdachte de telefoon door afpersing afhandig heeft gemaakt. Verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier tot de onderstaande bewezenverklaring. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
op 3 maart 2020 te Amstelveen, op de openbare weg Hogendijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een auto (merk Volkswagen) en kentekenpapieren toebehorende aan [slachtoffer]
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [slachtoffer] heeft getoond en tegen diens nek heeft gehouden en
  • daarbij tegen voornoemde [slachtoffer] heeft geschreeuwd dat hij de auto moet uitstappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 10 augustus 2020.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van maximaal 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Deze straf is gelijk aan de straf die is opgelegd aan medeverdachte [medeverdachte] .
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zestien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Bij het bepalen van de hoogte en soort van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit, de omstandigheden van het geval, straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de persoon van verdachte. Bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders aangever met een vuurwapen gedwongen om zijn auto aan hen te geven. Hierbij hebben verdachte en zijn mededaders gedaan alsof ze interesse hadden om de auto te kopen en een afspraak voor een proefrit gemaakt om vervolgens tijdens de proefrit aangever met geschreeuw en door een vuurwapen in zijn nek te drukken tot afgifte van de auto te dwingen. Deze situatie moet voor het slachtoffer heel beangstigend zijn geweest. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte daarna zich (mede) heeft bezig gehouden met het (laten) verkopen van (onderdelen van) de auto en zijn eigen opbrengst. Kennelijk was verdachte alleen bezig met de buit, en heeft hij maling gehad aan de gevolgen voor aangever. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij spijt heeft en medeleven met aangever getoond. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte inmiddels inziet hoe bedreigend de situatie in de auto voor aangever moet zijn geweest.
De reclassering adviseert in het rapport van 10 augustus 2020 een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, voortzetten van zijn opleiding en meewerken aan een schuldhulpverleningstraject. De bijzondere voorwaarden worden opgelegd zodat verdachte begeleiding krijgt om te voorkomen dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat verdachte nog jong is, alsmede met de aan medeverdachte [medeverdachte] opgelegde straf.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 12.710,01 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze schade bestaat uit € 10.710,01 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de afpersing rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen. Verdachte moet daarover de wettelijke rente betalen vanaf 3 maart 2020.
Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. De eerste twee categorieën zijn hier niet van toepassing. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond in beginsel pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is dat door (medische) stukken wordt onderbouwd. Hiervan wordt alleen in uitzonderlijke gevallen afgeweken, te weten als evident sprake is van schade ten gevolge van ‘aantasting in de persoon’. Het geestelijk letsel van [slachtoffer] is niet door medische stukken onderbouwd maar gezien de ernst van dit feit en de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden (bedreiging met een vuurwapen in een kleine afgesloten ruimte) vindt de rechtbank het evident dat aangever door het bewezenverklaarde in zijn persoon is aangetast. De gevolgen zijn door de benadeelde partij in de vordering toegelicht; het gaat om herbelevingen, slaapverlies, gevoelens van angst en onveiligheid. Het gevorderde bedrag vindt de rechtbank redelijk en wordt toegewezen.
Verdachte wordt hoofdelijk veroordeeld tot het vergoeden van de schade wat betekent dat hij voor het gehele bedrag aansprakelijk is en hij zelf eventueel een deel kan verhalen op zijn mededaders.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van afpersing
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, te weten 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich binnen een week na veroordeling, of zo snel mogelijk, bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cova of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3. Veroordeelde continueert zijn opleiding die hij voor zijn aanhouding volgde.
4. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 12.710,01 (twaalfduizend zevenhonderdtien euro en één cent), bestaande uit € 10.710,01 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat € 12.710,01 (twaalfduizend zevenhonderdtien euro en één cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander/anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 98 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Huber en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2020.