ECLI:NL:RBAMS:2020:4221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
13/130587-20, 13/206282-19, 13/280675-19, 13/296773-19, 13/297029-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling, wederspannigheid, vernieling en bedreiging met ISD-maatregel

Op 25 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1978, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten in de periode van 26 augustus 2019 tot en met 13 mei 2020. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, wederspannigheid, vernieling en bedreiging, waarbij de officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die een verstandelijke beperking heeft, zich in een periode van negen maanden schuldig heeft gemaakt aan negen strafbare feiten, waarbij hij zich onder invloed van alcohol agressief heeft gedragen naar medebewoners, begeleiders en politieagenten. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het hoge recidive- en gevaarsrisico van de verdachte, en heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een tussentijdse beoordeling van de maatregel vastgesteld, om de voortzetting van de tenuitvoerlegging te toetsen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/130587-20, 13/206282-19, 13/280675-19, 13/296773-19, 13/297029-19 en 13/684077-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 25 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk de zaken A tot en met E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 26 augustus 2019 tot en met 13 mei 2020 schuldig heeft gemaakt aan tien strafbare feiten, te weten mishandeling en wederspannigheid (elk twee maal) en bedreiging en vernieling (elk drie maal).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Zaak A, 13 mei 2020
[persoon 1] , een medebewoner van verdachte bij [woonvoorziening] , heeft aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Hij verklaarde dat verdachte hem had geslagen nadat hij hem had gevraagd de telefoon terug te geven die hij aan hem had uitgeleend. Aangever verklaarde:
“Ineens begon [verdachte] te schreeuwen en nam hij een soort van aanvalshouding aan. Ik weet niet meer precies wat hij schreeuwde maar ik zag en voelde dat hij mij op mijn hoofd sloeg, dit deed direct heel erg veel pijn aan de linkerkant van mijn hoofd. Direct daarna gaf hij mij een klap op mijn lichaam en vervolgens duwde hij me op de grond. Ik heb last van de linkerkant van mijn lichaam omdat ik daarop viel. Nog steeds doet dit pijn.” [2]
Getuige [getuige 1] verklaarde:
"Ik zag dat [verdachte] de telefoon van [persoon 1] mocht lenen. Ik hoorde [persoon 1] na een tijdje weer vragen of hij zijn telefoon terug mocht hebben. [verdachte] wilde deze niet geven en ging ruzie maken met [persoon 1] . Ik zag dat [verdachte] ineens [persoon 1] een paar klappen gaf en op de grond gooide.” [3]
Op camerabeelden is te zien dat verdachte met zijn vuist uithaalde naar een man in een wit jack en dat hij hem raakte aan de linker achterzijde van zijn hoofd. [4]
Dit is aan verdachte ten laste gelegd als onder feit 1.
[persoon 2] , werkzaam als begeleider bij [woonvoorziening] , heeft aangifte gedaan van vernieling van een muur van [woonvoorziening] door verdachte. Hij verklaarde:
“Ik zag dat [verdachte] vervolgens naar de kamer liep van [persoon 3] . Wij zagen dat [verdachte] , een steel van een mop pakte en hiermee opzettelijk en met kracht tegen de deur en muur sloeg. Door dit opzettelijk gepleegde geweld is er hierdoor een gat ontstaan in de muur naast de deur van [persoon 3] .” [5]
Getuige [getuige 2] verklaarde:
"Even later hoorde ik [verdachte] weer schreeuwen voor mijn kamer deur. Ik hoorde dat hij met een stok ofzo op mijn deur stond te rammen. Ik zag later dat de stok een mop was en dat er een stuk was afgebroken. Ik zag ook een gat in de muur naast mijn kamer deur.” [6]
Dit is aan verdachte ten laste gelegd als feit 3.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateerden het volgende:
“Terwijl wij [verdachte] stonden te progrissen, werkte hij ineens niet meer mee. Wij hadden de handen van [verdachte] vast en voelden dat [verdachte] zijn handen probeerde los te rukken. Hij rukte namelijk met kracht zijn handen achteruit, teneinde zijn handen los te krijgen uit onze greep. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] zijn arm hief in de richting van de mannelijke collega van het cellencomplex en wij zagen dat hij met kracht zijn lichaam wierp in de richting van de mannelijke collega van het cellencomplex. Wij zagen dat hij hierbij ook zijn hoofd naar voren gooide in de richting van deze collega. Wij hebben hierop [verdachte] naar de grond gebracht en gezegd dat hij zijn verzet moest staken. Wij zagen dat [verdachte] hier niet op reageerde en wij zagen dat hij wild om zich heen begon te bewegen, terwijl hij op de grond lag. Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Moet ik bang zijn of zo? Ik schop jullie dood." Ik, [verbalisant 1] heb aangegeven dat als hij mee zou werken, wij hem los zouden laten. Wij hoorden hem hierop zeggen: "Ik ga helemaal niets doen. Maak me los dan, ik schop jullie dood." Wij legden [verdachte] in zijn cel neer op een matras. Wij hoorden [verdachte] de gehele tijd roepen: "Ik maak jullie dood. Wacht maar tot ik vrij ben. Ik weet wie jullie zijn, ik maak jullie dood." Wij voelden ons door zijn woorden bedreigd, wij weten namelijk dat [verdachte] vaker geweld heeft gebruikt tegen collega's.” [7]
Dit is aan verdachte ten laste gelegd als feiten 2 en 4.
Zaak B, 26 augustus 2019
[persoon 4] , werkzaam als leidinggevende bij [woonvoorziening] , heeft aangifte gedaan van vernieling door verdachte. Haar aangifte is gebaseerd op een rapportage van een medewerker van de nachtdienst, genaamd [naam] (de rechtbank begrijpt: [persoon 5] ). In deze rapportage staat dat verdachte een bezem pakte, ermee op de tafel sloeg, er dreigend mee rond zwaaide en daarbij het plafond raakte. [8] In haar getuigenverklaring ten overstaan van verbalisanten verklaarde [persoon 5] dat er door het slaan met de bezem door verdachte een gat/barst in het plafond is ontstaan. Van het gat en de barst in het plafond is een foto bij het proces-verbaal gevoegd. [9]
Tijdens het politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij die bezem heeft gepakt en ermee op de tafel wilde slaan, maar dat hij door de lange steel het plafond raakte. Ook verklaarde hij dat hij met de bezem heeft gezwaaid. [10]
Zaak C, 23 november 2019
Verdachte werd op het Bijlmerplein door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] wegens overtreding van het alcoholverbod staande gehouden en vervolgens door hen aangehouden. In het proces-verbaal van aanhouding hebben zij over de arrestatie het volgende opgenomen: “
Ik, [verbalisant 3] , zei [verdachte] dat hij in het dienstvoertuig moest stappen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij dat niet zou gaan doen. Ik voelde dat [verdachte] zich hierbij krachtig met zijn boven lichaam heen en weer bewoog waardoor het mij niet lukte om [verdachte] onder controle te houden. Ik voelde dat [verdachte] zich krachtig naar voren bewoog bij het dienstvoertuig vandaan. Hierop heb ik [verdachte] bij zijn schouder vastgepakt en in het dienstvoertuig geduwd. Ik, [verbalisant 4] , was ondertussen omgelopen en via het linker achterportier op de achterbank gaan zitten. Ik pakte hierbij de armen van [verdachte] om hem verder het dienstvoertuig in te begeleiden. Ik voelde dat [verdachte] zich krachtig uitschopte met zijn benen waardoor hij op zijn rug op de achterbank van het dienstvoertuig kwam te liggen. Ik zag dat [verdachte] vervolgens enkele schoppende bewegingen maakte naar verbalisant [verbalisant 3] . Ik, [verbalisant 3] , probeerde de benen van [verdachte] in het voertuig te begeleiden. Ik probeerde hierbij de benen van [verdachte] vast te houden. Ik zag dat [verdachte] hierbij meerdere schoppende bewegingen maakte in de richting van mijn hoofd. Het lukte mij om snel met mijn hoofd weg te bewegen een schop te ontwijken. Ik voelde dat [verdachte] mij met kracht tegen de borst schopte. Ik voelde dat [verdachte] met de onderkant van zijn schoen krachtig tegen mijn veiligheidsvest schopte ter hoogte van mijn rechterborst. Ik voelde op het moment dat [verdachte] tegen mijn rechterborst aan schopte een doffe klap tegen mijn bovenlichaam.” [11]
Zaak D, 11 december 2019
[persoon 6] , mede-eigenaar van Eetcafé [eetcafé] op het Bijlmerplein, heeft aangifte gedaan van vernieling van een plantenbak van haar eetcafé. Bij de aangifte zijn twee foto’s van de plantenbak gevoegd. [12] Zij meldde het incident, dat plaatsvond op 11 december 2019 rond 22.45 uur, onmiddellijk aan de politie en met behulp van cameratoezicht werd deze persoon even later aangehouden. Het bleek verdachte te zijn. [13]
Medewerker [persoon 7] van het eetcafé verklaarde dat hij verdachte had weggestuurd omdat hij niet in het café mocht roken en drinken en dat verdachte hard ging schreeuwen, naar de plantenbak liep, deze met zijn handen optilde en vervolgens op de grond smeet. [persoon 7] zag vervolgens dat de plantenbak gebroken was. [14] Een verbalisant heeft de camerabeelden beschreven en daarop is volgens hem te zien dat de verdachte een plantenpot omgooit, dat deze breekt en dat vervolgens de bovenkant van de plantenbak wegrolt. [15]
Zaak E, 23 oktober 2019
[persoon 8] , werkzaam als begeleider bij [woonvoorziening] , deed aangifte van bedreiging en mishandeling en verklaarde: “
[verdachte] schopte tegen de deur en keek mij aan, en zei: "Ik snij je piemel eraf en stop deze in je mond!" [verdachte] zei verder: "Ik zoek jullie thuis op en ik snij jullie kelen door!" Ik voelde mij aangevallen en ik voelde mij onveilig. Het gaf mij een angstig gevoel. Wij verzochten [verdachte] meerdere malen om het pand te verlaten. Direct nadat [verdachte] mij weg geduwd had schopte hij mij tegen mijn rechterbeen. [verdachte] raakte mij op mijn scheen. Ik voelde op het moment zelf niks, maar een aantal minuten later voelde ik pijn op mijn scheen. [verdachte] zei: "Ik heb een wapen en ga jullie hier wat mee aandoen!" Tijdens het dreigement waarin [verdachte] een wapen benoemde maakte [verdachte] met zijn hand het gebaar van een pistool. Tijdens het incident heb ik mij angstig gevoeld en voelde ik mij onveilig.” [16]
Op camerabeelden is vastgelegd dat verdachte met zijn linkerbeen een schoppende beweging maakt richting het rechterbeen van een mannelijke medewerker. [17]
[persoon 9] , die op 23 oktober 2019 samen met aangever dienst had, verklaarde telefonisch dat zij het proces-verbaal van aangifte van [persoon 8] heeft doorgelezen en dat de inhoud overeenkomt met wat zij gehoord en gezien heeft. [18]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 2 en 4 en het in zaak B en zaak E ten laste gelegde.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot zaak A, feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake was van bedreiging in strafrechtelijke zin. Daartoe heeft zij betoogd dat de dreigementen die verdachte heeft geuit moeten worden opgevat als ‘kreten van frustratie’ en dat deze bij de verbalisanten geen redelijke vrees kunnen hebben veroorzaakt. Alle politieambtenaren kennen verdachte en weten dat hij zijn dreigementen nog nooit heeft omgezet in daden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, dat bij de verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De rechtbank verwijst daartoe naar het proces-verbaal van bevindingen, waarin verbalisanten hebben verklaard dat zij zich bedreigd voelden, omdat het hen ambtshalve bekend is dat verdachte vaker geweld heeft gebruikt tegen politieambtenaren. De rechtbank verwerpt het verweer en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot zaak A, feit 4
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk niet heeft meegewerkt aan het zogenaamde ‘progrissen’, maar dat hij om afstand vroeg in verband met het coronavirus. Ook vroeg hij om ruimte omdat men zijn hand pijn deed.
De rechtbank stelt vast dat door de verdediging niet is betwist dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het progrissen en dat hij zich daarbij fysiek heeft verzet. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kan uit het feit dat verdachte een reden heeft gegeven voor zijn weigering en zijn fysieke verzet, niet worden afgeleid dat hij de ten laste gelegde handelingen niet opzettelijk heeft begaan. De rechtbank verwerpt het verweer en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot zaak B feit 1
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op vernieling van het plafond. Ook uit de verklaring van [persoon 5] duidt erop dat verdachte boos en dreigend met de bezem rondzwaaide en daarbij per ongeluk het plafond heeft geraakt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval het beschadigen van het plafond – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
[persoon 5] heeft verklaard dat verdachte aan het schreeuwen was, de bezem pakte, ermee op de tafel sloeg en ermee rond zwaaide. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij de bezem heeft gepakt, dat hij ermee heeft gezwaaid en ermee op de tafel wilde slaan en dat hij met de steel het plafond raakte.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij beschadigingen zou veroorzaken aan of in de ruimte waar hij zich bevond. De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer.
Met betrekking tot zaak B feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat kan niet worden bewezen dat de verbale dreigementen van verdachte aan [persoon 5] waren gericht. De bedreigingen waren immers gericht aan zijn medebewoner [persoon 10] , aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastegelegde bedreigingen alleen blijken uit de bij de aangifte van [persoon 4] gevoegde rapportage van [persoon 5] en de later door [persoon 5] afgelegde getuigenverklaring. Dat is één en dezelfde bron. Aangever [persoon 4] is van de bedreigingen zelf geen getuige geweest. In het dossier bevindt zich ook verder geen steunbewijs. Daarmee wordt niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Met betrekking tot zaak E
De raadsvrouw heeft betoogd dat er zowel voor de geuite bedreiging als voor de mishandeling onvoldoende bewijs is, nu deze enkel berusten op de verklaring van de aangever.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat [persoon 9] expliciet heeft aangegeven zelf geen aangifte te willen doen niet afdoet aan haar verklaring dat de inhoud van de aangifte van haar collega [persoon 8] overeenkomt met wat zij heeft gehoord en gezien. Bovendien is op camerabeelden waargenomen dat verdachte richting aangever heeft geschopt. Sv. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1
op 13 mei 2020 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te slaan;
2
op 13 mei 2020 te Amsterdam [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , werkzaam bij de politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood. Wacht maar tot ik vrij ben. Ik weet wie jullie zijn, ik maak jullie dood.”
3
op 13 mei 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een muur van [woonvoorziening] locatie gelegen aan de [adres] , heeft beschadigd;
4
op 13 mei 2020 te Amsterdam zich met geweld en bedreiging met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Amsterdam, en [verbalisant 2] , hoofdagent bij de politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het progrissen van verdachte, door te rukken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door wild met zijn, verdachtes, lichaam te bewegen en door telkens een andere kant op te gaan dan de kant waarin die opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te brengen en daarbij te roepen: "moet ik bang zijn of zo, ik schop jullie dood" en " maak me los dan ik schop jullie dood";
Zaak B
1
op 26 augustus 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een plafond, dat aan [woonvoorziening] toebehoorde, heeft beschadigd;
Zaak C
op 23 november 2019 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 3] , brigadier van politie, en [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, toen hij werd aangehouden als verdachte van overtreding van het alcoholverbod, door krachtig met zijn bovenlichaam te duwen en met zijn bovenlichaam heen en weer te bewegen en schoppende bewegingen richting het hoofd van voornoemde [verbalisant 3] te maken;
Zaak D
op 11 december 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een plantenbak, die aan Eetcafe [eetcafé] toebehoorde, heeft vernield;
Zaak E
1
op 23 oktober 2019 te Amsterdam [persoon 8] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 8] tegen het been te schoppen;
2
op 23 oktober 2019 te Amsterdam, [persoon 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voornoemde [persoon 8] dreigend de woorden toe te voegen: "ik snij je piemel eraf en stop deze in je mond" en "ik zoek jullie thuis op en snij jullie kelen door" en "ik heb een wapen en ga jullie hier wat mee aandoen!"
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de ISD-maatregel geen geschikt instrument is voor verdachte. Uit een intelligentieonderzoek op 6 juni 2019 is gebleken dat verdachte een IQ-score heeft van 45, terwijl de afdelingen voor ISD-ers met een licht verstandelijke beperking gericht zijn op personen met een IQ-score tussen de 50 en 70. Zijn voormalig begeleider (vrijwilliger bij [woonvoorziening] ) [persoon 11] heeft ook aangegeven dat verdachte niet kan meedoen aan verplichte trainingen en cursussen en daarmee zijn recht op een extramurale fase zal verspelen, waardoor de maatregel zou neerkomen op een kale gevangenisstraf van twee jaar. Ook een eerdere ISD-maatregel heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Verdachte heeft zelf naar voren gebracht dat hij (in afwachting van een nieuwe geschikte woonplek) bij zijn moeder zou kunnen verblijven. Primair heeft de raadsvrouw verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de maatregel voorwaardelijk op te leggen, en meer subsidiair om de voor de uitspraak in voorarrest doorgebrachte tijd bij de op te leggen maatregel in mindering te brengen. Ten slotte heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht te beslissen om de noodzaak van de voorzetting van de op te leggen maatregel tussentijds te beoordelen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan negen strafbare feiten, te weten twee bedreigingen, twee mishandelingen, twee maal wederspannigheid en drie maal zaaksbeschadiging dan wel -vernieling. In alle gevallen gedroeg verdachte zich onder invloed van alcohol agressief naar medebewoners, begeleiders, politieagenten of omstanders op straat. Verdachte heeft door dit verbale en fysieke geweld zowel in zijn woonomgeving als op straat gezorgd voor overlast en angstgevoelens bij de betrokken personen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Fivoor te Leiden van 7 juli 2020, opgemaakt door C.M. Coff. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene komt vanaf 1996 aanhoudend met justitie in aanraking als gevolg van geweldsdelicten. Strafrechtelijke trajecten in het kader van voorwaardelijke veroordelingen en schorsende voorwaarden, alsmede een ISD maatregel zijn allen ineffectief gebleken. Als gevolg van een matig verstandelijke beperking (IQ 46-48) is betrokkene niet in staat om zijn gedrag aan te passen/ sturen.
Hij reageert primair op een wereld die hij vermoedelijk amper begrijpt. Dit wordt verder versterkt door bijkomend alcoholgebruik, hetgeen zijn al volatiel gedrag nóg onvoorspelbaarder maakt.
Gesproken kan worden van een zeer hoog recidive- en gevaarsrisico, dat onlangs verder is
toegenomen door het verlies van zijn woonplek bij [woonvoorziening] als gevolg van huidige tenlasteleggingen. Hoewel er in de jaren dat hij daar verbleef vaker sprake is geweest van geweld jegens personeel en medebewoners, is betrokkene ditmaal te ver gegaan. Naast dat [woonvoorziening] aangifte heeft gedaan, is betrokkene hier niet langer welkom. Hiermee verliest betrokkene de enige stabiliteit die hij nog had en is hij teruggeworpen op een daklozenbestaan tussen een sociaal netwerk dat in het verleden een versterkende werking had op delictgedrag. Indien betrokkene terugkeert naar de maatschappij is er nu niet alleen sprake van een hoog recidive- en gevaarsrisico, maar vormt hij tevens een acuut gevaar voor de maatschappij. Alle aanwezige beschermende factoren (huisvesting, inkomen, dagbesteding) zijn weggevallen. De reclassering zag al eerder geen mogelijkheden om het recidiverisico te verminderen door het gebrek aan lerend vermogen/ veranderbaarheid. Door het verloop van de meest recent opgelegde bijzondere voorwaarden wordt dit nogmaals bevestigd.
Hoewel de reclassering beseft dat een ISD-maatregel niets af gaat doen aan het recidive- en gevaarsrisico door het gebrek aan lerend vermogen, vormt hij een dermate groot gevaar voor de maatschappij dat in het belang hiervan wij toch overgaan tot het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD maatregel. De ISD-maatregel zou gebruikt kunnen worden om te zoeken naar een passende woonvoorziening buiten de regio Amsterdam (weg van zijn risicovol sociaal netwerk) waar betrokkene ook zonder forensische titel kan verblijven na het aflopen van de maatregel. De dwang van de ISD-maatregel bij de inzet van een dergelijk traject biedt de mogelijkheid om betrokkene, vrij van middelengebruik en recidive, te motiveren.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het e-mailbericht van C.M. Hoff van 20 juli 2020. Dit bericht houdt onder meer het volgende in:
Het plan dat de advocaat voor ogen heeft (plaatsen in een SGLVG-instelling -de rechtbank begrijpt: sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten
- onder de wet langdurige zorg) is hetzelfde als de reclassering in haar ISD-rapportage heeft omschreven. Het enige verschil is dat de advocaat dit hals over de kop wil inzetten omdat zij van mening is dat de ISD-maatregel niet passend is. De reclassering ziet de ISD-maatregel juist als mogelijkheid om die tijd te gebruiken om een indicatie aan te vragen en betrokkene op een wachtlijst te plaatsen opdat hij vanuit detentie feilloos door kan stromen naar de geïndiceerde SGLVG instelling (zonder dat hij in die tussentijd een gevaar vormt voor de maatschappij en zichzelf).
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 11 augustus 2020 reclasseringswerkers C.M. Coff, werkzaam bij GGZ Fivoor te Leiden, en N. Krugers, reclasseringswerker te Amsterdam als deskundigen gehoord.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 7 augustus 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 26 augustus 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen.
De rechtbank erkent dat verdachte, gelet op zijn verstandelijke beperking en het beschreven gebrek aan lerend vermogen niet ideaaltypisch is voor toepassing van de ISD-maatregel. Gezien de omstandigheden ziet de rechtbank echter - met de officier van justitie - geen andere mogelijkheid om de hiervoor genoemde doelen te bereiken. De raadsvrouw heeft in haar verweer ook niet aangegeven met welke bijzondere voorwaarden hetzelfde bereikt zou kunnen worden. Omdat verdachte op dit moment niet over een woonplek beschikt is ook een voorwaardelijke ISD-maatregel naar het oordeel van de rechtbank niet passend.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Daarbij tekent de rechtbank aan dat zij er, gegeven de informatie over verdachte die al beschikbaar is en zoals bevestigd door de reclassering, van uitgaat dat het programma binnen de ISD-maatregel zal worden toegesneden op zijn verstandelijke beperkingen en dat de nadruk zal komen te liggen op het zoeken naar een geschikte woonvoorziening, waarbij zal worden getracht zo spoedig mogelijk te beginnen met het extramurale traject.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen ook aanleiding om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 22 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684077-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 augustus 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 48 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 24 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat bij dit vonnis aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaar en tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke strafdeel geen toegevoegde waarde heeft.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 38m, 57, 180, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A feit 1, zaak E feit 1
telkens: mishandeling
zaak A feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
zaak A feit 3, zaak B feit 1
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
zaak A feit 4, zaak C
telkens: wederspannigheid
zaak D
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
zaak E feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij het vonnis van 12 augustus 2019 met parketnummer 13/684077-19
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2020.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2020, p. 003-004.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2020, p. 012-013.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2020, ongenummerd.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 mei 2020, p. 001-002.
6.Zie voetnoot 3.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2020, p. 005-007.
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 augustus 2019 met bijlage rapportage, p,. 03-07.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2019 met fotobijlagen, p. 08-13.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 augustus 2019, p. 17-20.
11.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 23 november 2019, p. 004-006.
12.Proces-verbaal van aangifte met fotobijlage d.d. 12 december 2019, p. 01-04.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2019, p. 07-08.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 december 2019, p. 11-12.
15.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 21 december 2019 (ongenummerd).
16.Proces-verbaal van aangifte d.d. 29 oktober 2019, p. 003-005.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2019, p. 32-35.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2019, p. 010.