ECLI:NL:RBAMS:2020:4220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
13/701323-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door verdachte met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 11 augustus 2020 veroordeeld voor twee mishandelingen en het onbruikbaar maken van een politiecel. De mishandelingen vonden plaats op 18 april 2019 en 3 juli 2019, waarbij de verdachte met kracht vuistslagen toebracht aan twee slachtoffers in Amsterdam. Daarnaast heeft de verdachte op 4 juli 2019 opzettelijk en wederrechtelijk een cel van de Politie Eenheid Amsterdam onbruikbaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat is bevestigd door psychologisch en psychiatrisch onderzoek. De officier van justitie had een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest geëist, maar de verdediging pleitte voor een geldboete. De rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf van vier weken passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de mishandelingen en de Nationale Politie, hebben schadevergoedingen gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/701323-19 en 23/004584-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte, mr. L.W. Plantenga, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 18 april 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem (met kracht) een vuistslag in/op/tegen het voorhoofd, in elk geval het hoofd te geven;
2.
hij, op of omstreeks 03 juli 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (met kracht) een vuistslag in/op/tegen de neus, in elk geval het gezicht, te geven (waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen);
3.
hij, op of omstreeks 04 juli 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 18 april 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met kracht een vuistslag tegen het voorhoofd te geven;
2.
op 3 juli 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met kracht een vuistslag op de neus te geven waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen;
3.
op 4 juli 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cel, toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, onbruikbaar heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 216 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een straf gelijk aan het voorarrest geen recht doet aan de feiten. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is het uitgangspunt een geldboete van € 500,- per mishandeling. Eén maand gevangenisstraf voor alle feiten tezamen zou wel het maximum zijn, aldus de raadsvrouw.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met urine en ontlasting een politiecel besmeurd en heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen. Verdachte heeft op twee verschillende momenten op straat een persoon vrijwel uit het niets neergeslagen. Beide slachtoffers werden met een vuist in hun gezicht geraakt en hebben daar aanzienlijke pijn van ondervonden. Deze vorm van geweld is bovendien zeer intimiderend. Een geldboete, zoals de oriëntatiepunten aangeven, is voor dergelijke mishandelingen dan ook geen passende straf. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder ook het feit dat hij geen verblijfsrecht heeft in Nederland, is ook een taakstraf niet aan de orde. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het psychologisch- en psychiatrisch onderzoek (d.d. 13 januari 2020 en 24 december 2019) naar verdachte waarin geadviseerd wordt tot verminderd toerekeningsvatbaar is van hem als gevolg van een stoornis in het schizofreniespectrum. Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier weken voor de drie bewezen geachte feiten passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 500 aan vergoeding van immateriële schade, schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit een gedeelte van € 300 als vergoeding voor immateriële schade geleden door een mishandeling en € 200 als vergoeding voor immateriële schade geleden door eerdere incidenten, waarbij Scarano door verdachte zou zijn lastiggevallen en bedreigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is, voor zover het op dit feit betrekking heeft, niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dit deel, groot € 300 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering, te weten € 200,00 niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit deel geen rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit maar ziet op immateriële schade als gevolg van de bedreigingen die de verdachte in de periode voorafgaand aan de mishandeling zou hebben geuit.
8.2.
De benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam
De benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam vordert € 58,08 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 48,00 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2019.
Het overige deel, te weten € 10,08, betreft BTW en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/004584-18, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 6 juni 2019 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 325,00 met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gezien de duur van het door verdachte voor de onderhavige feiten ondergane voorarrest, ziet de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw aanleiding om deze vordering af te wijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 en 2
telkens: mishandeling
feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 300,00 (driehonderd euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam toe tot een bedrag van € 48,00 (achtenveertig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Nationale Politie, Eenheid Amsterdam voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij voornoemd arrest van 6 juni 2019 (parketnummer 23/004584-18) opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 augustus 2020.