ECLI:NL:RBAMS:2020:4197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
C/13/675348 / HA RK 19-389
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor en afschrift stukken in verband met vermeend harassment door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen BinckBank N.V. en Saxo Bank A/S. [verzoeker], die werkzaam was als Hoofd Legal & Regulatory bij BinckBank, verzocht om een voorlopig getuigenverhoor in verband met door hem gesteld 'harassment' door zijn werkgever. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat [verzoeker] niet voldoende belang had bij het getuigenverhoor. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] inmiddels de inhoud van een relevante tape had beluisterd, waardoor het belang van het verhoor was komen te vervallen. Daarnaast was de rechtbank van mening dat [verzoeker] niet voldoende had onderbouwd welke concrete feiten hij wilde bewijzen met het getuigenverhoor.

Verder heeft [verzoeker] verzocht om afgifte van bepaalde stukken, waaronder een tape van een vergadering van de Integration Committee en een e-mail van het hoofd HR van Saxo Bank. De rechtbank heeft ook dit verzoek afgewezen, omdat [verzoeker] geen rechtmatig belang had bij de afgifte van deze stukken. De rechtbank concludeerde dat [verzoeker] voldoende informatie had om zijn rechtspositie te beoordelen, aangezien hij de tape al had beluisterd. De rechtbank heeft [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld, omdat hij in het ongelijk was gesteld.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van een goed onderbouwd verzoek en het rechtmatig belang bij het verkrijgen van bewijsstukken in civiele procedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/675348 / HA RK 19-389
Beschikking van 23 april 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
tegen

1.BINCKBANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
SAXO BANK A/S,
gevestigd te Amsterdam,
verweersters,
advocaat mr. P.H.E. Voûte te Amsterdam.
Verzoeker zal hierna [verzoeker] worden genoemd. Verweerder sub 1 zal hierna BinckBank worden genoemd, verweerder sub 2 Saxo Bank en verweerders gezamenlijk BinckBank c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 15 november 2019;
  • de tussenbeschikking van 23 januari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het op 24 januari 2020 ter griffie ingekomen aanvullend verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift met producties, ter griffie ingekomen op 7 februari 2020;
  • een brief van de advocaat van BinckBank c.s., gedateerd 5 maart 2020, bij de rechtbank ingekomen op 6 maart 2020, met een productie, welk stuk abusievelijk niet staat vermeld in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 9 maart 2020, en de daarin verder genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
BinckBank is een bank die zich hoofdzakelijk richt op het bieden van eenvoudige en kostenefficiënte toegang tot de effectenbeurzen aan particuliere en zakelijke klanten en op het aanbieden van diensten op het vlak van vermogensbeheer. BinckBank was tot voor kort genoteerd aan de beurs van Euronext te Amsterdam. BinckBank is actief in Nederland, België, Frankrijk, Italië en Spanje met circa 630.000 rekeninghouders en 600 werknemers. De CEO van BinckBank is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
[verzoeker] is ruim 16 jaar als werknemer werkzaam bij BinckBank in de functie van Hoofd Legal & Regulatory en Corporate Secretary. [verzoeker] maakt samen met mevrouw
[naam 2] deel uit van de Legal-afdeling van BinckBank in Amsterdam (hierna: Legal Amsterdam). [verzoeker] rapporteerde in zijn functie laatstelijk aan de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), de chief financial & risk officer (CFRO) van BinckBank. [verzoeker] heeft altijd beoordelingen ontvangen die varieerden van goed tot uitstekend.
2.3.
Recentelijk is BinckBank overgenomen door Saxo Bank. Op 6 augustus 2019 heeft Saxo Bank haar openbaar bod op de aandelen van BinckBank gestand gedaan.
2.4.
Teneinde de integratie van de transactie met Saxo Bank voor te bereiden is door BinckBank een overlegorgaan opgericht: de Integration Committee. Dit orgaan, waaraan tevens vertegenwoordigers van Saxo Bank deelnemen, heeft tot doel ter besluitvorming voorstellen voor de integratie te doen aan het bestuur en de Raad van Commissarissen (hierna: de RvC) van BinckBank. De notulen van de Integration Committee worden gedeeld met de ondernemingsraad van BinckBank.
2.5.
In het kader van de overname door Saxo Bank is door BinckBank, waaronder Legal Amsterdam, een sociaal plan opgesteld (hierna: het sociaal plan). Onderdeel van dit sociaal plan is dat een medewerker bij verval van zijn functie een passende functie mag weigeren en toch aanspraak kan maken op de voorzieningen van het sociaal plan.
2.6.
Op 6 augustus 2019 heeft een telefonische vergadering plaatsgevonden van de Integration Committee (hierna: de vergadering). Van de vergadering is een geluidsopname gemaakt (hierna: de tape) door Saxo Bank. Voorts zijn notulen van de vergadering opgemaakt (hierna: de notulen). Tijdens deze vergadering is onder meer het (concept) sociaal plan aan de orde gekomen. Bij deze vergadering waren vertegenwoordigers van BinckBank en van Saxo Bank aanwezig.
2.7.
Op 9 augustus 2019 heeft het hoofd HR van Saxo Bank, de heer [naam 4] , een e-mail met het kenmerk ‘strictly confidential’ gestuurd aan [naam 1] en [naam 3] en een aantal andere personen in kopie (hierna: de e-mail van 9 augustus 2019).
2.8.
Op 25 september 2019 is de notering van BinckBank aan Euronext wegens de overname door Saxo Bank beëindigd.
2.9.
Op 2 oktober 2019 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan de voltallige RvC, waarin hij klaagt over verwijten die hem ten onrechte worden gemaakt. [verzoeker] heeft hierin medegedeeld dat hij ten onrechte wordt beschuldigd van het delen van het sociaal plan met de ondernemingsraad zonder dat Saxo Bank hier akkoord mee was en dat hij ten onrechte verantwoordelijk wordt gehouden voor het principe van de passende functie zoals dat in het sociaal plan van BinckBank is opgenomen. Voorts maakt [verzoeker] in deze e-mail melding van een klacht jegens [naam 1] , omdat hij zich onbehoorlijk jegens [verzoeker] zou hebben gedragen tijdens de totstandkoming van het sociaal plan.
2.10.
Voorafgaand aan deze e-mail heeft [verzoeker] zich eerder als klokkenluider en in zijn rol als Corporate Secretary gewend tot de voorzitter van de RvC de heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ). De klokkenluidersprocedure is door [verzoeker] beëindigd omdat hij vond dat deze procedure onveilig voor hem was.
2.11.
Op 16 oktober 2019 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Op diezelfde dag heeft hij
een e-mail aan de RvC gezonden. In deze e-mail staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het is stuitend te moeten concluderen dat RvC op geen enkele manier ingaat op de door mij genoemde mogelijkheid dat een getuige bereid zou zijn een verklaring af te leggen ten overstaan van de RvC. (…) Gezien het ontbreken van enige reactie van de RvC (…) heeft de getuige er echter voor gekozen een schriftelijke verklaring af te geven. De verklaring is als bijlage bij deze mail gevoegd.
(…) werpt de verklaring een ander licht op de feiten. Ik doel dan niet alleen op de beschuldigingen aan mijn adres (Legal), maar ook op het manipuleren van notulen waardoor over essentiële onderdelen van de vergadering van de Integration Committee opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken wordt gegeven in de notulen.
(…)
Als ik het goed begrijp is in de Integration Committee zelfs een relatie gelegd tussen mijn (vals voorgestelde gestelde) wanprestatie bij het sociaal plan en het (grotere) aantal medewerkers dat zou moeten worden ontslagen bij BinckBank.
(…)
De komende periode zal ik overwegen of ik de strafpleiter daadwerkelijk inschakel om te beoordelen of onder meer door het optreden in de Integration Committee aan de bestanddelen van delicten later, misleiding, oplichting, valsheid in geschrifte en/of enig ander delict is voldaan (…)
Het mag duidelijk zijn dat een gesprek tussen mij en de CEO van BinckBank om te praten over een ‘oplossing’ op dit moment redelijkerwijze niet van mij kan worden verwacht. (…) Dit betekent dat ik de morgen geplande meeting niet zal bijwonen.”
2.12.
Op 24 oktober 2019 heeft de heer [naam 6] (hierna: [naam 6] ), lid van de RvC, namens de RvC een e-mail aan [verzoeker] gestuurd. In deze e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:
“1. On 2 October you sent an email (…) with respect to false accusations regarding (1) sharing of drafts Social Plan with Works Council without giving Saxo the opportunity to comment and (2) the responsibility for the principle of the suitable job, and inappropriate behavior of [naam 1] (…) towards you in connection to the process leading to the Social Plan of Binck Bank as agreed with the Works Council. You referred to your earlier emails to [naam 6] (…) You stated in your email of 2 October 2019 that there is structural dishonest behavior within Binck Bank (…).
2. We (…) had a meeting on Monday 7 October 2019.
(…)
3. Together with (…) [naam 5] (…) I had a fact finding meeting with (…) [naam 1] and (…) [naam 3] on 10 October 2019 (…). Both (…) denied that you had been accused by them of sending a draft SPrechtbank: social plan]
to the WC[rechtbank: Works Counsil].
[naam 1][rechtbank: [naam 1] ]
said the he had send the draft SP to WC himself on 17 april 2019. [naam 1] and [naam 3] also denied that you have been accused of acting against the interest of BB with respect to the final SP and that you are not responsible for the principle of the suitable job. They denied you and these accusations had been discussed in the IC meeting of 6 August 2019. (…)
4. [naam 6] and I agreed that a meeting with you together with [naam 1] and [naam 3] to clarify these different positions of parties involved (…) on Thursday 17 October 2019 (…).
5. (…) You also stated you know an witness who could give a statement (…) about what has been said on the Integration Meeting Committee op 6 August 2019 (…).
(…)
8. (…) The meeting of [naam 6] , [naam 1] , [naam 3] and I took still place and we discussed the written witness statement (…). [naam 1] and [naam 3] were still of the opinion that they had not accused you with accusations as described by you in your emails. [naam 6] and I decided that we would ask for the tape of the call of 6 August and that all SBrechtbank: supervisory board]
members would listen to the content thereof.
9. SB members received the tape (…). We have all listened to the tape. We all noted that (1) your name is not mentioned in the call of the IC meeting of 6 August 2019, (2) you and the Legal department of BB were not accused of anything by anybody during that call (3) you were not accused of being responsible of the suitable job nor of acting against the interest of the company or in a way that it should have consequences for you. (...) The written statement of your witness I not according to what has been said. (…)
10. You have also claimed (…) that Mrs [naam 7] was during your summerholiday ordered to secretly investigate your email correspondence with the WC with respect to (draft)SP. I have checked this with (…) the emailcorrespondence between Mrs [naam 7] and the full WC (…).This emailcorrespondence showed that Mrs [naam 7] wanted to know what at that time the status of the process was while you and [naam 8] of Legal were on holiday and she as Had HR had to take over and finish the SP project. (…)
(…)
12. The SB is based (…) that your repeated complaints (…) are not correct while the facts stated by you in this respect are not proven by the tape (..) nor by the correspondence between WC and Mrs [naam 7] . (…)”
2.13.
De advocaat van [verzoeker] heeft per e-mail van 15 november 2019 op de e-mail van de RvC gereageerd.
2.14.
Op 19 december 2019 is de advocaat van [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om ten kantore van de advocaat van BinckBank c.s. de tape te beluisteren. Hier is toen geen gebruik van gemaakt.
2.15.
Op 4 maart 2020 heeft de advocate van [verzoeker] de tape ten kantore van de advocate van BinckBank c.s. beluisterd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoekschrift, alsmede het aanvullend verzoekschrift, strekken er toe dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen teneinde een elftal getuigen te horen,
b. BinckBank ex artikel 843a Rv zal bevelen om binnen 14 dagen na deze beschikking de navolgende stukken te verstrekken:
i) een kopie van de tape van de vergadering van de Integration Committee van
6 augustus 2019 die wordt vermeld in de mail van de RvC van BinckBank aan [verzoeker] van 24 oktober 2019;
ii) een kopie van de e-mail van het Hoofd HR van Saxo Bank (de heer [naam 4] ) met kenmerk
Strictly Confidentialverzonden op 9 augustus 2019 aan [naam 1] en [naam 3] met andere personen in kopie;
op straffe van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn verzoek op artikelen 186 Rv en 843a Rv en voert daartoe – kort weergegeven – het volgende aan. [verzoeker] overweegt een bodemprocedure in te stellen tegen BinckBank en Saxo Bank en daarin een verklaring voor recht te vorderen, inhoudende dat BinckBank en Saxo Bank, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, onrechtmatig jegens [verzoeker] hebben gehandeld en dat zij hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van dit onrechtmatig handelen, op te maken bij staat. [verzoeker] omschrijft het onrechtmatig handelen in zijn verzoekschrift telkens als “harassment”.
3.3.
[verzoeker] is als privé persoon, slachtoffer geworden van “harassment” door BinckBank c.s. Door de “harassment” zijn de eer en goede naam van [verzoeker] beschadigd en is de verdiencapaciteit van [verzoeker] aangetast. Wanneer de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met BinckBank onverhoopt voortijdig op initiatief van BinckBank mocht eindigen en deze beëindiging op enigerlei wijze is terug te voeren op het door [verzoeker] als klokkenluider en/of als Escalerend Corporate Secretary aan de orde stellen van een maatschappelijke misstand en/of het door [verzoeker] als privé persoon ageren tegen zijn “harassment”, dan dient [verzoeker] in de positie te worden gebracht alsof dit niet zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft [verzoeker] een rechtmatig belang bij afgifte van een kopie van de tape en van de e-mail van 9 augustus 2019. Ze zijn relevant voor zijn rechtspositie ten aanzien van het onrechtmatig handelen van BinckBank c.s. Beide hebben betrekking op de vergadering, die onderdeel vormt van het door [verzoeker] gestelde onrechtmatig handelen.
De tape is door Saxo Bank verstrekt aan de RvC en aan het bestuur van BinckBank. BinckBank c.s. weigeren een kopie van de tape vrijwillig aan [verzoeker] te verstrekken.
De RvC heeft in haar e-mail van 24 oktober 2019 een beroep gedaan op de inhoud van de tape. De e-mail van 9 augustus 2019 zou volgens [naam 3] onder meer gaan over het lekken van informatie uit de vergadering en het weglaten van informatie uit de notulen. Indien [verzoeker] beschikt over een kopie van de tape en over de e-mail van 9 augustus 2019, kan hij de inhoud hiervan vergelijken met de inhoud van de e-mail van de RvC van 24 oktober 2019 en met de notulen, aldus [verzoeker] .
3.4.
BinckBank c.s. voert verweer en heeft – kort samengevat – aangevoerd dat [verzoeker] geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor en dat ten aanzien van ieder van de zeven door [verzoeker] genoemde aspecten van de ‘harassment’ geldt dat deze niet zijn betwist en/of niet relevant zijn in de hoofdzaak danwel niet tot een beslissing in de hoofdzaak kunnen leiden en/of niet voldoende concreet omschreven zijn. Ten aanzien van de afgifte van de bandopname en de e-mail van 9 augustus 2019 heeft [verzoeker] geen rechtmatig belang bij afgifte, aldus BinckBank c.s.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Verzoek voorlopig getuigenverhoor

4.1.
Bij de beoordeling van het verzoek geldt als uitgangspunt dat de rechtbank in beginsel op de voet van artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv, een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker bij een eventueel naderhand aanhangig te maken bodemprocedure de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
4.2.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan evenwel, ook als het verder aan de eisen voor toewijzing voldoet, onder meer worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt. Ook kan toewijzing van het verzoek achterwege blijven, indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel indien toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechtbank zwaarwichtig beoordeeld bezwaar. Voorts is ook de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde regel van toepassing, inhoudende dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
4.3.
Door middel van het voorlopig getuigenverhoor wenst [verzoeker] te onderzoeken of, en tegelijkertijd te bewijzen, dat er sprake is van “harassment” jegens hem. Dit “harrasment” zou bestaan uit een zevental aspecten en betreffen 1) de vergadering; 2) de inhoud van de notulen; 3) de telefonische vergadering van de Ingetration Committee na de zomervakantie in 2019; 4) het gedrag van de mevrouw [naam 7] (hierna: [naam 7] ), hoofd HR bij BinckBank, tijdens de zomervakantie van [verzoeker] in 2019; 5) de “kaltstellung” van [verzoeker] ; 6) de reacties van de RvC naar aanleiding van de door [verzoeker] aangedragen feiten ter onderbouwing van zijn “harassment”; 7) het dreigende ontslag van [verzoeker] . [verzoeker] wenst de door hem verzochte getuigen te bevragen over voornoemde aspecten.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] ten aanzien van hetgeen is besproken op de vergadering geen belang (meer) heeft bij een voorlopig getuigenverhoor, nu zijn advocate op 4 maart 2020 de tape heeft beluisterd. Hiermee is voor [verzoeker] duidelijk wat er op de tape staat, wat er tijdens de vergadering is gezegd en of hetgeen in de notulen staat overeenkomt met hetgeen op de tape te horen is. Door [verzoeker] is niet gesteld dat de tape afwijkt van hetgeen in de notulen staat vermeld. Een getuigenverklaring heeft op dat punt geen aanvullende waarde meer, althans dat dit anders zou zijn is door [verzoeker] niet althans onvoldoende gesteld. Dat [verzoeker] niet bij het beluisteren van de tape aanwezig was, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Gesteld noch gebleken is dat het voor de vordering die [verzoeker] mogelijk wenst in te stellen van belang is om te weten wie wat heeft gezegd tijdens de vergadering.
4.5.
Voor het overige heeft [verzoeker] naar het oordeel van de rechtbank het feitelijk gebeuren waarover hij getuigen wil doen horen niet zodanig omschreven dat voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking heeft. Weliswaar is op grond van artikel 187 Rv niet vereist dat de verzoeker in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen, maar de genoemde bepalingen brengen wel mee dat de verzoeker het feitelijk gebeuren waarover hij getuigen wil doen horen zodanig dient te omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. [verzoeker] heeft niet aangegeven welk concreet als onrechtmatig aan te merken handelen of nalaten van BinckBank c.s. hij wil bewijzen. Ook ten aanzien van de hiervoor onder 4.3. genoemde aspecten heeft [verzoeker] nagelaten een concrete aanzet te geven van de te bewijzen feiten. In die zin voldoet het verzoek reeds niet aan de daaraan in de wet gestelde vereisten. Uit de door [verzoeker] in het verzoekschrift geformuleerde vraagstelling blijkt dat veelal sprake is van vermoedens van “harassment” jegens [verzoeker] . Door het horen van de getuigen wil [verzoeker] deze vermoedens bevestigd zien. Het voorlopig getuigenverhoor is echter niet bedoeld om getuigen te horen over niet onderbouwde stellingen. Dan zou het immers, zoals BinckBank c.s. ook hebben betoogd, een ongeoorloofde ‘fishing expedition’ worden.
Verzoek afschrift stukken
4.6.
Bij de beoordeling van het verzoek onder b) tot het verstrekken van stukken geldt als uitgangspunt dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage/afschrift van bescheiden. Voornoemd artikel stelt het recht op inzage/afschrift afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten, te weten: (i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de wederpartij over de bescheiden te beschikken of deze onder haar berusting te hebben. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is de wederpartij waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden de stukken af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat zowel ten aanzien van de tape als ten aanzien van de e-mail van 9 augustus 2019 het verzoek afstuit op het vereiste van het rechtmatig belang. De advocate van [verzoeker] heeft de tape immers inmiddels beluisterd en heeft zodoende de inhoud van de tape kunnen vergelijken met de hiervoor onder 2.12 genoemde e-mail van de RvC van 24 oktober 2019 en eventueel met de inhoud van de notulen. Door [verzoeker] is niet gesteld dat de notulen niet overeenkomen met de tape, althans dat Legal danwel [verzoeker] op de tape is genoemd. Een ander belang voor het verstrekken van een kopie van de tape, alsmede het verstrekken van een afschrift van de e-mail van 9 augustus 2019 is door [verzoeker] niet aangevoerd. Bovendien valt interne correspondentie tussen bestuursleden van een vennootschap niet onder de exhibitieplicht van artikel 843a Rv.
Derhalve moet [verzoeker] met het beluisteren van de tape geacht worden om over voldoende gegevens te beschikken om daaraan een (eigen) oordeel te verbinden.
Daarmee kan bovendien, nu de advocate van [verzoeker] de tape heeft kunnen beluisteren, worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de tape is gewaarborgd.
4.8.
Nu de verzoeken van [verzoeker] niet aan de wettelijke vereisten voldoen, moeten zij worden afgewezen. Logischerwijs moet ook de gevorderde dwangsom worden afgewezen.
Proceskosten
4.9.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij in de proces- en de nakosten veroordelen. De proceskosten aan de zijde van BinckBank c.s. worden begroot op € 1.725,00 (€ 639,00 griffierecht + € 1.086,00 salaris gemachtigde (2 punten x tarief II van € 543,00)).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van BinckBank c.s. tot op heden begroot op € 1.7250,00;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart de beschikking tot zover uitvoer bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door Mr. A. Eichperger en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020.