In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 204.000,- door de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld in een beschikking van 31 maart 2019 en het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 16 september 2019. De eiser stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en dat deze op € 115.000,- vastgesteld moest worden.
Tijdens de zitting op 20 juli 2020 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar had gebruikt in het taxatierapport niet voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank stelde de WOZ-waarde zelf vast op € 200.000,- voor het belastingjaar 2019, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak en droeg de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan de eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.700,26.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van de eiser, en dat de door de eiser voorgestelde waarde van € 115.000,- ook niet aannemelijk was gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.