ECLI:NL:RBAMS:2020:4168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
13/098006-19 (A), 13/235387-19 (B), 13/164031-18 (C), 13/171354-19 (D), 13/171256-19 (E), 13/241391-19 (F) en 13/741117-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak en andere strafbare feiten door een 22-jarige man in Amsterdam

Op 26 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 21 april 2019 samen met een ander probeerde in te breken in een bedrijfspand in Amsterdam-Centrum. De verdachte forceerde een deur en werd later ook beschuldigd van het schenden van een gebiedsverbod en het helen van sportkleding. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 12 augustus 2020 was de verdachte aanwezig en heeft hij zich verdedigd tegen de tenlasteleggingen. De officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak in verschillende zaken. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging gewogen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor enkele ten laste gelegde feiten, zoals inbraak en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten in zaken B en D, maar achtte hem wel schuldig aan poging tot inbraak, vernieling, opzetheling en het bezit van harddrugs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust moest zijn van de risico's van recidive en dat hij de kans moest krijgen om zijn gedrag te verbeteren zonder onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/098006-19 (A), 13/235387-19 (B), 13/164031-18 (C), 13/171354-19 (D), 13/171256-19 (E), 13/241391-19 (F) en 13/741117-18 (TUL)
(ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres] , [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2020. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A tot en met zaak F aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. van den Broek, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Zaak A:
1. Diefstal in vereniging en door middel van braak en/of verbreking van flesjes bier uit een (bedrijfs)pand gelegen aan de [ades pand] , op 21 april 2019. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot diefstal uit hetzelfde pand.
2. Medeplegen van vernieling van de toegangsdeur van bovengenoemd pand op 21 april 2019.
Zaak B:
Poging tot diefstal in vereniging en door middel van braak, verbreking of inklimming, uit een wooncomplex gelegen aan de [adres wooncomplex] op 13 februari 2018. Op de terechtzitting is een subsidiair feit toegevoegd, namelijk de vernieling van het toegangshek van het complex.
Zaak C:
Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0,46 gram cocaïne en in totaal 33 pillen met MDMA, op 6 juli 2018.
Zaak D:
Diefstal in vereniging en door middel van braak of verbreking van een bankpas van [naam pizzeria] en/of [naam 1] , uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres bedrijfspand] , in de periode van 12 januari 2019 tot en met 13 januari 2019.
Zaak E:
1. Vernieling van een hek op 6 juni 2019 te Amsterdam.
2. Overtreding van een gebiedsverbod voor het dealeroverlastgebied 2.0 in Amsterdam, op 6 juni 2019 om 05.55 uur.
Zaak F:
1. Diefstal in vereniging en door middel van braak en/of verbreking van diverse goederen toebehorende aan [naam 2] , gedurende de nacht en uit een woning gelegen aan de [adres 1] , op 5 oktober 2019. Subsidiair is de heling van gestolen goederen ten laste gelegd.
2. Diefstal in vereniging en door middel van braak en/of verbreking van sieraden, toebehorende aan [naam 3] , uit de woning gelegen aan de [adres 2] , in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2019. Subsidiair is de heling van deze sieraden ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is
gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Gezien de hoeveelheid feiten, zal de rechtbank in deze paragraaf de zaken in chronologische volgorde bespreken, zoals dit ook ter terechtzitting is gedaan. Daarbij zal de rechtbank de volgorde B, C, D, A, E, F aanhouden.
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte in zaak B heeft geprobeerd in te breken bij het bewonerscomplex van [naam bewonerscomplex] aan de [adres 3] . Ook is er onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid bij de subsidiair ten laste gelegde vernieling, zodat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
In zaak C is volgens de officier van justitie voldoende bewijs om tot een veroordeling te komen voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs. Dit geldt ook voor de XTC-pillen die bij de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen en de pillen die in de auto lagen waarin verdachte met [medeverdachte 1] zat. Al deze pillen hebben dezelfde kleur en opdruk als degene die verdachte bij zich had. Verdachte wist van de andere pillen en had hier ook beschikkingsmacht over.
Van zaak D dient verdachte te worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. Het dossier bevat een foto van verdachte die ook in zaak B te vinden is. Het lijkt erop dat verdachte op basis van dezelfde foto als in zaak B is herkend. Deze herkenning ziet dan ook niet op zaak D.
Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte iets heeft weggenomen uit het pand aan de [ades pand] , maar wel dat hij heeft geprobeerd in te breken en daarbij is ook de toegangsdeur van het pand vernield. De verklaring van verdachte is niet consistent en daarmee ongeloofwaardig, terwijl een verbalisant zicht op de plaats delict had en de twee daders is blijven volgen. Verdachte is uiteindelijk, als een van die twee personen, aangehouden. Op basis hiervan kan bewezen worden dat verdachte één van de personen was die de feiten heeft gepleegd.
In zaak E kan volgens de officier van justitie een bewezenverklaring volgen voor beide feiten. Een verbalisant ziet verdachte tegen het hek trappen, waarna het hek open springt. Ook blijkt naderhand dat het hek beschadigd is. Ten aanzien van het overtreden van het gebiedsverbod heeft verdachte weliswaar op de zitting verklaard dat hij niet wist dat hij een gebiedsverbod had, maar op 31 maart 2019 is dit verbod aan hem uitgereikt. Hij wist het dus wel.
Ten aanzien van zaak F komt de officier van justitie tot vrijspraak voor de primair ten laste gelegde inbraken. Dit geldt ook voor de subsidiair ten laste gelegde heling van feit 2. Wel kan een bewezenverklaring volgen voor feit 1 subsidiair, maar alleen voor wat betreft de heling, in de vorm van schuldheling, van de trainingspakken. Van de goederen die in de auto lagen (zowel die van feit 1 als feit 2) kan niet worden aangetoond dat verdachte daar beschikkingsmacht over had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is het eens met de officier van justitie voor zover tot integrale vrijspraak is gerekwireerd in de zaken B en D.
Ten aanzien van zaak C heeft de raadsvrouw opgemerkt dat een bewezenverklaring kan volgen voor de drugs die verdachte zelf bij zich had, maar niet voor het medeplegen en evenmin voor de drugs die bij [medeverdachte 1] en in diens auto zijn aangetroffen.
In zaak A heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte integraal vrij te spreken. Verbalisant [naam verbalisant 1] , die verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangehouden, heeft vanaf zijn positie niet kunnen zien wat er in de [ades pand] gebeurde. De afstand moet te groot zijn geweest om de daders goed te kunnen waarnemen, ook omdat er mogelijk Dixies stonden die een deel van het zicht ontnamen. Bovendien is verbalisant [naam verbalisant 1] de vermeende daders enige tijd uit het zicht verloren tijdens de achtervolging, waardoor het goed mogelijk is dat de verkeerde personen voor dit feit zijn aangehouden. Aan het einde van de nacht is het immers druk in Amsterdam en lopen er veel jonge mensen, die deels aan het signalement van de daders zouden kunnen voldoen.
In zaak E heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen aangifte is van de vernieling van het hek en dat het daarnaast niet duidelijk is of het hek deugdelijk functioneerde voordat verdachte er doorheen ging. Van feit 1 dient hij aldus te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het overtreden van het gebiedsverbod heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In zaak F is door de verdediging aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat voor verdachtes betrokkenheid bij de inbraken, zodat hij voor de primair ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Voor de heling van de gestolen goederen is ook om vrijspraak verzocht. Over de spullen in de auto had verdachte geen beschikkingsmacht. Van het trainingspak dat verdachte droeg, kan niet worden vastgesteld dat het gaat om het gestolen trainingspak van [naam eigenaar] . Er zijn namelijk veel trainingspakken die er hetzelfde uitzien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het in zaak B en zaak D ten laste gelegde.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen wat in de zaken B en D is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het in zaak C ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor het opzettelijk aanwezig hebben van de 8 pillen bevattende MDMA en de 0,46 gram cocaïne die bij verdachte zijn aangetroffen, maar niet voor het medeplegen daarvan. Ook zal verdachte worden vrijgesproken voor het aanwezig hebben van de drugs die verder nog bij de medeverdachte [medeverdachte 1] en in diens auto zijn aangetroffen. De enkele omstandigheid dat die pillen dezelfde kleur en opdruk hebben als degene die bij verdachte zijn aangetroffen, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid en beschikkingsmacht had over deze andere pillen.
4.3.3
Het oordeel over het in zaak A ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte iets uit het pand in de [ades pand] heeft weggenomen, waardoor verdachte voor feit 1 primair zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de poging inbraak zoals ten laste gelegd in feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende:
Op 21 april 2019 omstreeks 05.45 uur hoort verbalisant [naam verbalisant 1] een harde klap in de [ades pand] , waarop hij op dat moment goed zicht had. De verbalisant heeft in een aanvullend proces-verbaal zijn locatie nader aangeduid. De raadsvrouw heeft onder het overleggen van een foto van latere datum gesteld dat er op dat moment mogelijk Dixies stonden die het zicht van de verbalisant zouden belemmeren. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen voor de veronderstelling dat die Dixies er ook op 21 april 2019 al stonden dan wel dat er andere objecten aanwezig waren die het zicht van de verbalisant zodanig zouden hebben belemmerd, dat hij niet heeft kunnen waarnemen wat hij stelt te hebben waargenomen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat verbalisant [naam verbalisant 1] een en ander goed heeft kunnen horen en zien.
De verbalisant heeft in zijn proces-verbaal beschreven dat hij na de klap onmiddellijk twee personen in de [ades pand] zag, waarvan er één een pand gelegen op perceel 33 binnenging en de ander op de uitkijk bleef staan. De rechtbank beschouwt deze twee personen als de daders van de poging inbraak. Bij het zien van verbalisant rennen beide personen weg. Verbalisant [naam verbalisant 1] is de personen gevolgd, waarbij hij ze bij het oversteken van een brug heel kort uit het zicht is verloren. Even later worden twee personen aangehouden, van wie verbalisant [naam verbalisant 1] zegt dat zij degenen waren die in de [ades pand] bij het pand stonden. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft verklaard dat hij bij de aanhouding deze personen herkende als zijnde verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . De verbalisant kent hen ambtshalve. Hij zag dat verdachte degene was die bij het pand naar binnen was gegaan en dat [medeverdachte 2] degene was die buiten bleef wachten. Hij kon het onderscheid tussen hen goed zien aan de hand van het verschil in de lengte van de jassen die zij droegen. Later blijkt dat de deur van het betreffende pand op een kier staat.
De rechtbank stelt vast dat verdachte één van de personen is die de poging inbraak heeft gepleegd. Het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 1] is voldoende overtuigend, terwijl verdachte – zowel bij de politie als op de zitting – een onaannemelijke en bovendien inconsistente verklaring heeft afgelegd, waarin hij bijvoorbeeld eerst verklaarde dat hij in een taxi wilde stappen en dit later ontkent. Op het tijdstip van het incident (05.45 uur) is het naar het oordeel van de rechtbank doorgaans ook niet zodanig druk op straat dat er gemakkelijk een persoonsverwisseling plaatsvindt, ook gelet op de heel korte tijd waarin de verdachten aan het zicht van de verbalisant onttrokken waren. Dit maakt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voor feit 1 subsidiair en feit 2, omdat verdachte de toegangsdeur van het pand ook heeft beschadigd.
4.1.4
Het oordeel over het in zaak E ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hek heeft vernield zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Op basis van het proces-verbaal van de verbalisanten die verdachte hebben aangehouden kan worden afgeleid dat verdachte tegen het hek heeft getrapt en dat het vervolgens opensprong, maar dit zegt nog niets over de staat van het hek voorafgaand aan de trap die verdachte ertegen heeft gegeven. Er is geen aangifte van de vernieling van het hek gedaan en de eigenaar van het hek is niet bekend geworden. Ook langs die weg is dus niet duidelijk geworden of het hek door de handelingen van verdachte is beschadigd. Van dit feit zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie acht de rechtbank de overtreding van het gebiedsverbod van feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.1.5
Het oordeel over het in zaak F ten laste gelegde
De rechtbank overweegt als volgt:
Verdachte wordt aangetroffen bij een auto van medeverdachte [medeverdachte 3] . In de auto liggen goederen die relatief kort daarvoor bij twee inbraken blijken te zijn gestolen. Ook hebben zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 3] trainingspakken aan (van respectievelijk AC Milan en Ajax) die qua uiterlijk overeenkomen met trainingspakken die tijdens de onder feit 1 genoemde inbraak zijn weggenomen en die toebehoren aan [naam eigenaar] . Het trainingspak van medeverdachte [medeverdachte 3] betreft bovendien een kindermaat, terwijl [naam eigenaar] heeft verklaard dat het gestolen trainingspak van Ajax een kindermaat betreft. Gezien de omstandigheid dat er in de auto van medeverdachte [medeverdachte 3] nog meer goederen liggen die bij dezelfde inbraak zijn gestolen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de trainingspakken die verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] droegen, de trainingspakken zijn die van [naam eigenaar] zijn gestolen.
Dat verdachte zelf de inbraken heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2 primair.
Het enkele feit dat verdachte een gestolen trainingspak droeg, betekent niet dat verdachte ook de beschikkingsmacht had over de rest van de gestolen goederen die in de auto van [medeverdachte 3] lagen. Omdat het dossier verder ook geen aanknopingspunten bevat dat verdachte over deze spullen kon beschikken, zal verdachte ook worden vrijgesproken van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde heling van sieraden en zal hij voor wat betreft feit 1 subsidiair worden vrijgesproken van de heling van de goederen die in de auto lagen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat hij een gestolen trainingspak aan had. Verdachte heeft verklaard dat hij het trainingspak al lang geleden had gekocht. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het trainingspak een dag eerder van voornoemde [naam eigenaar] is gestolen, kan deze verklaring niet kloppen en beschouwt de rechtbank deze verklaring dan ook als leugenachtig, en bedoeld als een poging om de werkelijke herkomst van het trainingspak te verhullen. Gelet hierop kan het niet anders dan dat verdachte wist dat het trainingspak van een misdrijf afkomstig was. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van opzetheling ten aanzien van het trainingspak dat hij aanhad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1. subsidiair
op 21 april 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [ades pand] weg te nemen geld en/of goederen van zijn, verdachtes en/of zijn mededaders gading, toebehorend aan Stichting Torpedo Theater en/of [naam 4]
, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar voornoemd bedrijfspand is toegegaan waarna hij, verdachte, een toegangsdeur van dat bedrijfspand heeft geforceerd en vervolgens dat bedrijfspand is binnen gegaan.
2.
op 21 april 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur van een bedrijfspand gelegen aan de [ades pand] , die aan een ander, te weten aan Stichting Torpedo Theater, toebehoorde, heeft beschadigd.
Ten aanzien van zaak C:
op 6 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,46 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 8 pillen bevattende MDMA.
Ten aanzien van zaak E:
2.
op 6 juni 2019 te 05.55 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven- om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0 te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden niet meer te bevinden.
Ten aanzien van zaak F:
1. subsidiair.
op 6 oktober 2019 te Amsterdam sportkleding voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis die dan aan het verkort vonnis wordt gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar, met een tussentijdse toetsing na 6 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte niet de ISD-maatregel op te leggen, omdat hij al geruime tijd niet meer in aanraking komt met justitie, terwijl hij wel op vrije voeten is. Het laatste justitiecontact was in juni 2019. Daarnaast heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte moet worden behandeld voor zijn scolioseklachten. Oplegging van een gevangenisstraf zal deze behandeling doorkruisen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een bedrijfspand, vernieling, opzetheling, het bezit van harddrugs en het overtreden van een aan hem opgelegd gebiedsverbod. Dit zijn ergerlijke feiten die voor veel overlast zorgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 9 maart 2020, opgemaakt door A. Ustasia. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
Verdachte behoort tot de Top600 aanpak en voldoet aan zowel de harde als zachte criteria voor de ISD-maatregel. Er zijn volgens de reclassering geen contra-indicaties voor de ISD-maatregel. De risicoverhogende factoren zijn de houding van verdachte, zijn sociaal netwerk en zijn middelengebruik, waarbij indirect ook zijn financiën een rol lijken te spelen. Verder is bij verdachte in 2014 een verstandelijke beperking geconstateerd waardoor hij niet altijd zijn keuzes en gedragingen zou overzien. De reclassering heeft sterke twijfels over de intrinsieke motivatie van verdachte voor verandering. Daarnaast heeft verdachte in het verleden meermaals aangegeven te willen en te gaan meewerken, om zich vervolgens binnen korte tijd te onttrekken en niet te houden aan afspraken. Tevens merkt de reclassering op dat betrokkene gedurende zijn toezicht bij Reclassering Nederland meermaals met politie en justitie in aanraking is gekomen mede voor de feiten waar hij nu van wordt verdacht. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om verdachte middels toezicht of behandeling te begeleiden. De risico’s op recidive en het onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. De reclassering adviseert oplegging van de ISD-maatregel.
Ter terechtzitting is mevrouw Ustasia als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft de conclusies van de reclassering toegelicht en bevestigd.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 juni 2020. Dit strafblad telt 26 pagina’s en hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank constateert echter ook dat verdachte al geruime tijd niet meer in aanraking is gekomen met justitie. De onderhavige feiten dateren van oktober 2019 en eerder. Sindsdien is verdachte op vrije voeten geweest en zijn er geen nieuwe verdenkingen tegen verdachte gerezen. Omdat de ISD-maatregel er voornamelijk op is gericht om recidive te beperken, acht de rechtbank de oplegging van de ISD-maatregel op dit moment niet passend en geboden.
De rechtbank wil de positieve ontwikkeling in het aantal justitiecontacten van verdachte niet doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest. Wel acht de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Verdachte dient zich bewust te zijn van het risico dat hij loopt als hij weer wordt veroordeeld. In dat geval kan hij voor een lange tijd vast komen te zitten, hetzij door tenuitvoerlegging van de hierna te noemen voorwaardelijke straf, hetzij door oplegging van de ISD-maatregel. Het is aan verdachte om te laten zien dat hij zelfstandig in staat is om niet meer te recidiveren. Een reclasseringstoezicht acht de rechtbank dan ook niet aangewezen, temeer omdat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet voor toezicht en behandeling.
Aan verdachte zal een gevangenisstraf van na te noemen duur worden opgelegd.
De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741117-18, omdat deze straf al eerder ten uitvoer is gelegd.
Beslissing op het beslag
Onder verdachte is in zaak C in totaal € 402,00 in beslag genomen. De rechtbank zal beslissen dat dit geld zal worden teruggegeven aan verdachte. Daarbij dient te worden opgemerkt dat ook sprake is van conservatoir beslag, hetgeen feitelijke overdracht mogelijk in de weg staat.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 55, 57, 184, 310, 311, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart de in zaak A onder 1 primair, zaak B, zaak D, zaak E onder 1, zaak F onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, zaak A onder 2, zaak C, zaak E onder 2 en zaak F onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
De eendaadse samenloop van:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Ten aanzien van zaak C:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van zaak E:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
Ten aanzien van zaak F:
Opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 160 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/741117-18.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
5598301 (3x 100 euro)
5598302 (2x 50 euro)
5598303 (2x 1 euro)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2020.